De grootste Vlaamse adoptiedienst doet de boeken dicht. Symbolisch voor de malaise in de sector, zegt Jo Labens, die na dertig jaar ervaring terugkijkt op de grote evoluties: de buitenlandse adopties zijn commerciëler geworden en de binnenlandse zijn steeds meer een zaak van allochtonen.

Vorig jaar hebben de Vlaamse erkende adoptiediensten 208 kinderen geplaatst, van wie 32 uit het binnenland. Daarbovenop kwamen nog 23 vrije of zelfstandige interlandelijke adoptiedossiers. De kloof tussen het aantal aanmeldingen (ruim 800, of dubbel zoveel als in 2004) en het aantal plaatsingen is zeer groot geworden. Het gewenste kindprofiel blijkt niet aan de realiteit te beantwoorden. Vlaanderen zit achter in het Europese peloton, met amper de helft van Nederland en een kwart van Spanje. De procedure is bijzonder complex en ook erg zwaar voor de ouders geworden. Een groot verschil met dertig jaar geleden, toen Jo Labens zijn eerste adoptie deed voor de Antwerpse vereniging Amok. Hij is nu coördinator van de vzw Gewenst Kind en houdt zich vooral met binnenlandse adoptie bezig, maar hij gaat dit jaar met pensioen en geeft zijn persoonlijke visie.

JO LABENS: ‘Er is een echte malaise in de adoptiesector. Als je het historisch bekijkt, is het adoptiewerk uit de welzijnszorg ontstaan. Het eerste doel was ouderloze kinderen aan een gezin te helpen. Maar nu is het net het omgekeerde: kinderloze gezinnen aan een kind helpen. De wereld op zijn kop dus: men gaat actief nieuwe markten verkennen en kinderen ronselen, met alle schandalen van dien. Kandidaat-ouders zien een kind nu vaak als iets waar ze recht op hebben, desnoods door er zwaar voor te betalen of klachten en procedures op te starten. Er zijn situaties waar de plaats op een lijst en de snelle behandeling belangrijker lijken dan de beste en verantwoorde matching. Bij de oorspronkelijke adoptiediensten stond het kind centraal, niet de ouders. De Vreugdezaaiers, bijvoorbeeld: moeder Theresa werd in India met weeskindjes geconfronteerd en zocht een oplossing. En niet omgekeerd. Op dit moment komen er nog weinig kindjes uit India, zodat er nog maar weinig adopties bij de Vreugdezaaiers zijn, maar de dienst onderhoudt toch zijn werking en verloochent de basisprincipes niet.’

Terwijl de nieuwe adoptiediensten in een commerciële logica zitten: ze moeten hun aantallen halen om te kunnen renderen?

JO LABENS: Die nieuwe diensten zijn meestal opgestart door adoptieouders, en vooral dan door vrije adoptanten die zelf op zoek naar een kind gingen. Zij begonnen soms vanuit een groot hart, maar met onvoldoende professionele omkadering. Mogelijk ontdekten sommigen ook dat het een lucratieve bezigheid kon zijn. Dan is er de verplichte professionalisering bijgekomen: je moet maatschappelijk werkers hebben, psychologen, juristen enzovoort. Maar dat brengt ook grote kantoren, management, marketingprincipes en fraaie brochures mee. Met als gevolg dat bepaalde diensten meer commercieel werden uitgewerkt en een zekere productie moeten halen om te renderen. Als de aanvoer ineens wegvalt, moet men koortsachtig op zoek naar andere kanalen om inkomsten te krijgen, en als dat niet snel lukt, stort de dienst in elkaar.

Zoals nu met Horizon is gebeurd?

LABENS:(zucht) Dat is een ramp, want de ruim 150 kandidaat-ouders op de wachtlijst moeten nu elders terecht. Horizon is een organisatie die pas een paar jaar geleden is ontstaan als afscheuring van Ray of Hope uit Berlare, dat toen geconfronteerd werd met grote problemen in Vietnam en Haïti. Horizon is in geen tijd de grootste geworden, maar toen China de kraan begon dicht te draaien, vielen de inkomsten terug. Hopelijk is dit een les voor andere nieuwe diensten – ik denk aan Het Kleine Mirakel, dat pas vorig jaar is ontstaan en nu al grote aantallen haalt. Soms komen de kinderen uit woelige landen, waar minder restricties worden opgelegd. Wie erin slaagt om snel kinderen te plaatsen, ziet ook het aantal kandidaat-ouders snel toenemen. Maar als er dan een kanaal wegvalt, kan het einde vlug komen. Mijn stelregel is: kwaliteit moet altijd primeren op kwantiteit.

Waarom wordt adoptie niet gesubsidieerd zoals de rest van de welzijnssector?

LABENS: Dat is de grote schande. Adoptiediensten in Vlaanderen worden niet of nauwelijks gesubsidieerd. Het geld moet hoofdzakelijk komen van de ouders, die nu bij interlandelijke adoptie soms tot 25.000 euro moeten betalen. De overheid geeft wel geld, maar aan de verkeerde bestemming. Vroeger was er een integraalproces in de adoptiewerking: dezelfde dienst deed begeleiding, plaatsing, nazorg… Maar de politici hebben een saucissonering of opsplitsing doorgevoerd: je hebt nu de centrale adoptieautoriteit, aparte vormingsinstituten, diensten voor maatschappelijk onderzoek in elke provincie enzovoort. Dat heeft twee grote nadelen: het geld gaat op aan die gigantische structuur – en dat voor amper 200 adopties per jaar -, en de adoptiediensten kennen de kinderen én de ouders niet genoeg.

Het aantal binnenlandse adoptiekinderen is vorig jaar met bijna de helft gestegen, van 22 tot 32. Dat is vooral dankzij allochtone moeders?

LABENS: De groep allochtone afstandsmoeders wordt steeds groter. Als kandidaat-ouders zeggen dat ze een blank kindje willen, zeg ik tegenwoordig: kies dan voor buitenlandse adoptie. Bij binnenlandse adoptie gaat het om vrouwen uit alle lagen van de bevolking, meestal tussen de 20 en de 30 jaar, die om welke reden ook ongewenst zwanger zijn. Bij ons komen er circa 70 per jaar, waarvan er een dozijn uiteindelijk hun kind afstaan. De rest kunnen we op een andere manier helpen. Wij zorgen voor begeleiding, plaatsing en nazorg. Wij staan letterlijk aan het kraambed. De bevalling gebeurt niet meer onzichtbaar achter een laken, waarna het kind meteen wordt weggenomen, zoals vroeger. Als ze het wil en aankan, krijgt de moeder het kind op haar buik en kan ze het nog een tijd op haar kamer houden, om zo geleidelijk afscheid te nemen. Anders riskeert ze een levenslang trauma. Ook de volgende maanden mag ze zich nog altijd bedenken. Vroeger dacht men dat een totale breuk het beste was. Nu opteren wij zelfs voor een ‘open adoptie’, als dat mogelijk is: de afstandsmoeder die het rechtstreeks met de adoptieouders meemaakt. De jaren daarna zorgen wij voor uitwisseling van informatie en foto’s. Maar nu krijgen wij zeer veel moslima’s, en daar is onder druk van de familie de breuk nog wel totaal. Zij bevallen, krijgen een nieuw maagdenvlies, en verdwijnen vaak zonder dat we hen nog ooit terugzien.

Enkele maanden geleden lag er een dode baby in een Antwerps park met een briefje ‘dat het niet mocht vanwege het geloof’. Een geval van eerwraak?

LABENS: Wij hebben soms met slachtoffers te maken. Vrouwen die bang zijn dat ze vanwege de schande uitgestoten worden door de familie. Maar de meesten gaan anoniem bevallen in Noord-Frankrijk. Een bevalling ‘ sous X‘, zoals dat daar heet. Elk jaar komen daar nog zeer veel vrouwen uit diverse landen bevallen, en dus ook uit België. Bij de binnenlandse adopties zie je al duidelijk dat er opvallend weinig uit de grensstreek in Oost- en West-Vlaanderen komen; die gaan waarschijnlijk de grens over. Tienduizenden X-kinderen én afstandsmoeders zijn nu wanhopig op zoek naar informatie over elkaar, maar er is niets bijgehouden. Dat zijn grote drama’s. Ik denk dat er nog altijd meer moeders van bij ons in Frankrijk hun kind gaan afstaan dan in eigen land.

Maar u hebt zelf ook nog vrouwen begeleid om anoniem te gaan bevallen.

LABENS: Ik ging er meestal mee naar Duinkerken. Na de bevalling kwam de vrouw met de ene auto terug naar huis, en ging het kind met de andere auto naar het adoptiegezin. Maar ik heb wél dossiers bijgehouden met de nodige basisinformatie. De gegevens zijn dus via onze dienst terug te vinden. Door onze eigen ervaringen zijn we nu radicaal tegen anonieme bevallingen, maar we vechten al jaren voor discrete bevallingen. Dat wil zeggen dat je de gegevens wél bijhoudt, maar in een apart, gecodeerd register van de overheid. Ik ben zeker dat ook die moslima’s dan bij ons bevallen en begeleid kunnen worden. Dan zou het aantal binnenlandse adoptiekindjes verveelvoudigen. Er is al verschillende keren een wetsvoorstel voor opgesteld, maar daar wordt nooit een prioriteit van gemaakt.

Waarom niet?

LABENS:(schamper) Adoptieouders en hun families zijn een dankbaar publiek voor politici, maar die eenzame afstandsmoeders zijn electoraal niet interessant. Buitenlandse adopties zorgen ook voor schandalen, en daar haal je de media mee, maar niet met binnenlandse adopties. Er wordt ook neergekeken op die afstandsmoeders. Terwijl het in mijn ogen soms de meest verantwoordelijke moeders zijn. Zij willen hun kind het beste geven, zelfs als ze het daarvoor moeten afstaan. Dat is soms de grootste daad van moederliefde die je kunt stellen.

Wat u 30 jaar geleden niet wist, was dat adoptiekinderen naar hun roots gaan zoeken.

LABENS: Nee, dat wist ik niet. Maar dan zie je dat kind opgroeien en een identiteitscrisis krijgen, terwijl ook de afstandsmoeders ermee worstelen. In het ergste geval leidt dat tot psychiatrische problemen, tot zelfmoord toe. Tegenwoordig kruipt het grootste deel van ons werk daarin. Met het Zoekregister hadden we vorig jaar al ruim 400 aanvragen, waarvan we de helft kunnen helpen. Voor binnenlandse adopties is dat meestal geen probleem: hun gegevens werden goed bijgehouden. Wij schrijven die afstandsmoeders dan een discrete brief: ‘Iemand die 20 jaar geleden een belangrijke rol in uw leven speelde, probeert u te vinden…’ In 70 procent van de gevallen komt het tot een rechtstreeks contact. Maar in het geval van de anonieme bevallingen in Frankrijk kunnen we eigenlijk alleen maar advertenties in de kranten zetten, en zoekertjes op onze website. Dat geeft maar resultaat in 5 procent van de gevallen. En nog moeilijker is het vaak voor interlandelijke adopties, en zeker in landen waar niets geregistreerd is. Ik ben een tijdje geleden met een groep geadopteerden uit Korea teruggereisd, die er wel in geslaagd zijn contact te leggen met hun afstandsmoeder. Maar dat blijft helaas meestal bij vluchtige en onbevredigende ontmoetingen in een hotelkamer tussen twee mensen die elkaars taal niet spreken.

Er is sinds een paar jaar een wet voor adoptie door homokoppels. Maar in de praktijk blijft het even moeilijk.

LABENS: Wij helpen holebi’s al twintig jaar voor de wetswijziging. Maar er zijn afstandsmoeders, en zeker moslima’s, die niet willen dat hun kind naar holebi’s gaat. Vorig jaar stond een homokoppel ruim een jaar lang bovenaan op onze lijst, en wel tien keer werd het overgeslagen. Ook bij buitenlandse adoptie zijn er veel herkomstlanden die expliciet verbieden dat de kinderen bij holebi’s worden geplaatst. Het gevolg is dat holebi’s nu massaal en jarenlang op de wachtlijsten van onze dienst en van binnenlandse diensten staan.

Vorig jaar was er een Nederlandse diplomaat die niet tevreden was en zijn kind terugstuurde. Kan dat ook bij ons?

LABENS: Ik heb het zelf maar één keer meegemaakt dat een koppel ontevreden was, zodat wij het kind moesten herplaatsen. Maar dat is een gevaar van de commercialisering, dat men ‘een kind op maat’ wil. Nu al willen bijna alle ouders een zeer jonge en blanke baby, en liefst een meisje als het een kleurling is. Een jongetje van drie jaar blijkt al veel moeilijker te plaatsen.

Zelfs Unicef protesteert nu tegen de ‘adoptie-industrie’. Zijn er dan baby’s te koop?

LABENS: Natuurlijk zijn er baby’s te koop in de wereld. Het is geen toeval dat er meer schandalen zijn gekomen. Die schandalen hebben toch te maken met enerzijds die commerciële marktlogica, en anderzijds de saucissonering, waardoor men het totaalzicht kwijt is. Ik kan alleen maar hopen dat onze adoptiediensten, en zeker de vrije adoptanten, hun kanalen goed controleren en niet helemaal op z’n Amerikaans te werk gaan. In Amerika zijn er zelfs echte adoptiemarkten ontstaan waar je je kind kunt ‘kopen’. In Rusland hoor je dan weer veel over kinderroof. Door de schandalen zijn er nu heel wat landen die de kraan hebben dichtgedraaid, en dat brengt dan weer de werking van onze adoptiediensten in gevaar.

Het meest commerciële lijkt nog het draagmoederschap à la baby D.?

LABENS: Draagmoederschap bestaat juridisch niet bij ons, maar wel in de praktijk. Dat gebeurt meestal bij adoptie van een gekend kind zonder bemiddeling. Dan hoor je mensen zeggen: dat is eigenlijk mijn kind, maar het wordt gedragen door mijn zuster of moeder. Er zijn ook al vragen binnengekomen naar commerciële draagmoeders, maar ik ken er persoonlijk geen enkele. En gelukkig maar. Over een identiteitscrisis gesproken: wat gebeurt er als baby D. later hoort dat zij op bestelling gemaakt is, voor grof geld is doorverkocht, en dan jaren het voorwerp is geweest van een gevecht tussen de biologische vader en de adoptieouders? Dat is ook het probleem dat wij met die vondelingenschuif in Antwerpen hebben. Hoewel wij zelf ook al vondelingen aan de voordeur hebben gevonden. Maar wat zal die Thomas later denken als hij naar zijn roots zoekt en ontdekt dat hij ergens in een schuif gedropt werd? Die kinderen zijn ook al zwaar gestigmatiseerd door de persaandacht. Met wat voor een stempel moeten die het leven in? Daarom moet het kind voor ons altijd centraal blijven staan.

DOOR CHRIS DE STOOP

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content