De kernenergiesector in de Kempen krijgt zware klappen. Het bedrijf Belgonucleaire verloor zijn greep op de markt en wordt met sluiting bedreigd.

Had de fabriek van Belgonucleaire in Dessel 200 meter noordelijker gelegen, dan was er nu waarschijnlijk geen probleem geweest. Nu wordt de fabriek met sluiting bedreigd, omdat ze geen opdrachten meer krijgt, en zullen 261 mensen hun baan verliezen.

De problemen begonnen op 22 juni 1992, toen vijf Molse politici onder aanvoering van de grote verdediger van de werkmens Jef Sleeckx (SP.A) een verzoekschrift indienden bij de Raad van State: ze wilden de vergunning laten vernietigen die Belgonucleaire gekregen had om in Dessel een extra fabriek te bouwen voor de productie van 60 ton plutoniumhoudende kernbrandstof per jaar – een investering van ruim 5 miljard toenmalige franken. Dat verzoekschrift werd bijna onontvankelijk verklaard, omdat de vijf onvoldoende fiscale zegels op hun document hadden geplakt.

Ze vroegen de vernietiging omdat er een procedurefout was gemaakt: er was te laat aan de gemeente Mol gevraagd om een openbaar onderzoek over de aanvraag tot uitbreiding te voeren, zoals in Dessel wel was gebeurd. Omdat de nieuwe fabriek op 300 meter van de grens met Mol zou komen te liggen, en de wet in zo’n onderzoek voorziet als een instelling op 500 meter van een gemeentegrens wordt gebouwd, konden de vijf deze procedure inroepen.

De Raad van State volgde hen en vernietigde de vergunning op 1 oktober 1998. Sleeckx is er dus mede verantwoordelijk voor dat uiteindelijk waarschijnlijk een zevenhonderdtal mensen in de streek rond Mol hun baan zullen verliezen.

‘Het kwaad was meteen geschied’, vertelt directeur Achilles De Backer van Belgonucleaire. ‘Het Franse bedrijf Cogema was van plan zwaar te investeren in onze nieuwe fabriek. Door de aanslepende onzekerheid rond de vergunningsprocedure konden we niet beginnen. Waarna de Fransen in 1995 beslisten een eigen fabriek te bouwen, in Frankrijk.’

Het is die fabriek, nota bene gebouwd met steun van Belgonucleaire, die nu het gros van de contracten naar zich toe haalt. ‘De Fransen waren onze voornaamste klant, en we waren goede vrienden’, verantwoordt De Backer de beslissing om Belgische knowhow aan de huidige concurrent te verpatsen. ‘In die tijd was er niets wat erop wees dat er op korte termijn spanningen op de markt zouden komen. De vraag was toen ruim groter dan het aanbod.’

Belgonucleaire verwierf wereldfaam door de ontwikkeling van de mox-technologie voor de recyclage van nucleair afval. Mox staat voor mixed oxide, en is een brandstof die bestaat uit een mengeling van plutonium (een restproduct van kernreacties) en (meestal verarmd) uranium. De technologie werd in de jaren vijftig in de steigers gezet op het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) in Mol. Kernenergie werd toen al gezien als een volwaardig alternatief voor fossiele brandstoffen, waar in die tijd de eerste vragen rond begonnen te rijzen.

Twee cijfers na de komma

In 1957 richtten Belgonucleaire en het SCK samen een onderzoeksgroep op om de mox-technologie op punt te stellen. De resultaten van deze groep werden gevaloriseerd in de fabriek te Dessel, waarin het SCK aandeelhouder was. Vooral in de jaren tachtig creëerde het bedrijf een bloeiende markt. De Desselse technologie, verder ontwikkeld met Belgisch en Europees geld, was veruit de beste in de wereld. De ingenieurs van Belgonucleaire slaagden erin de juiste mengeling, tot twee cijfers na de komma, van plutonium- en uraniumoxide te maken.

Toch liep het fundamenteel mis, als gevolg van een combinatie van gemiste kansen en pure tegenslagen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat Belgonucleaire vooral brandstofstaven zou leveren aan snelle kweekreactoren (een alternatief voor de klassieke kerncentrales), zoals die in het Duitse Kalkar. Maar die reactoren kwamen niet van de grond, zodat de fabriek zich noodgedwongen moest toeleggen op leveringen van brandstof aan klassieke centrales.

Ook daarmee kwamen er moeilijkheden. Zo besliste een parlementaire commissie in ons land in 1993 om een moratorium in te stellen op het gebruik van opgewerkte brandstof (zoals mox-staven) in de Belgische kerncentrales. Voor Belgonucleaire was dat toen geen groot probleem, omdat slechts 10 procent van zijn afzet voor de plaatselijke markt bestemd was.

‘In feite is dit geen politiek, maar een bedrijfseconomisch dossier’, zegt Christophe Van Vaerenbergh van het kabinet van minister van Economie en Energie Marc Verwilghen (VLD). ‘Voor mox blijven er op de wereldmarkt niet veel opties open, in het kader van de tendens tot afbouw van de opwerking van nucleair afval die een jaar of tien geleden is ingezet. Er is daarenboven een overaanbod van mox-staven op de markt. Dat leidt tot een reorganisatie in de wereld van de producenten waarvan Belgonucleaire het slachtoffer wordt.’

Vlaams volksvertegenwoordiger en ex-burgemeester van Dessel Kris Van Dijck (N-VA) ziet wel politieke pijnpunten in het verhaal: ‘Er zijn toch een aantal politieke beslissingen geweest die een rol hebben gespeeld, zoals het moeilijk verlenen van vergunningen aan het bedrijf, en het belemmeren van het vrij kunnen meespelen op de wereldmarkt door laksheid in de contacten. Maar ik erken dat het vooral de markt geweest is die aan de basis van de problemen ligt.’

Dat komt omdat verschillende landen beslist hebben zelf een mox-fabriek te bouwen. De Fransen van Cogema, dat ondertussen in de nutsgroep Areva zit, bouwden hun mox-fabriek in Cadarache, met een verwerkingscapaciteit van 175 ton per jaar. De Fransen slaagden er trouwens begin dit jaar in om het octrooi van Belgonucleaire op de mox-technologie te verwerven. Een stap die directeur De Backer van Belgonucleaire omschrijft als ‘het gevolg van de boedelscheiding die gepaard ging met het uit elkaar gaan van de twee partners’.

Partners die in feite ernstige concurrenten geworden waren. Over de manier waarop Cogema ‘de vrijheid kreeg om van ons octrooi gebruik te maken’ heerst veel onduidelijkheid – zelfs De Backer stelt dat hij er het fijne niet van weet. Cogema en Belgonucleaire zouden in de jaren tachtig samen aan de technologie gesleuteld hebben, zodat ze er nu ook samen van moeten kunnen genieten.

Maar Belgonucleaire gaat wel dicht. ‘Niet onze engineering-afdeling in Brussel’, countert De Backer. ‘Die blijft open, en die zou met haar kennis van het procédé steun kunnen geven aan de bouw van nieuwe fabrieken elders in de wereld, zodat we de technologie die we ontwikkeld hebben toch nog kunnen laten renderen. We mogen niet vergeten dat nu al 90 procent van de wereldproductie van mox met onze technologie gemaakt wordt.’

Militair plutonium

Er zijn nog andere plannen voor nieuwe mox-fabrieken, ondanks de druk die er op de technologie gekomen is. De Amerikanen gaan een eigen fabriek bouwen met een capaciteit van 34 ton per jaar, op basis van de Belgische technologie maar met steun van de Fransen, om militair plutonium in brandstofstaven om te zetten. Net als – hoogstwaarschijnlijk – de Russen, die ook een stevige greep houden op wat er in Oost-Europa gebeurt. Er is een tijdlang sprake van geweest dat Belgonucleaire de brandstof uit de overtollig geworden Amerikaanse kernwapens zou verwerken, en er is daarvoor zelfs een vraag van de Amerikanen aan de regering van premier Guy Verhofstadt (VLD) gekomen. Maar op die vraag is nooit geantwoord, omdat de risico’s die met transporten van kernwapens gepaard gaan, als te groot worden geëvalueerd.

‘In feite hebben we in het dossier-Belgonucleaire nooit echt onderhandeld met andere landen’, zegt Verwilghens kabinetschef Van Vaerenbergh. ‘We hebben wel inlichtingen ingewonnen via de ambassades van, bijvoorbeeld, het Verenigd Koninkrijk en Japan. Waaruit we onder meer leerden dat de Japanners van plan zijn om in juli 2006 te beginnen met de bouw van een eigen mox-fabriek, met een voorziene capaciteit tot liefst 800 ton per jaar. Ter herinnering: Belgonucleaire had een productiecapaciteit van 40 ton.’

België is dus een kleine speler op de markt gebleven. ‘Dat heeft deels te maken met het feit dat wij altijd onderaannemers zijn geweest’, legt De Backer van Belgonucleaire uit. ‘De Fransen van Areva/Cogema controleren de hele nucleaire cyclus, van uraniummijnen tot de opwerking van kernbrandstof. Wij zijn altijd afhankelijk geweest van vooral de Fransen en ook de Britten voor onze afzet. Toen de Fransen beslisten om zo veel mogelijk zelf te gaan doen, ging voor ons het licht uit. We hebben toen een arbitrageprocedure in gang gezet, waaruit uiteindelijk het compromis is gekomen dat we nog tot in de loop van volgend jaar voor hen zullen werken. Dat was echt het uiterste dat uit de kan kon worden gehaald.’

Ook de Britse overheid besliste om alles op haar eigen fabriek in Sellafield te zetten, hoewel die een minderwaardig product aflevert. Maar er is zo veel in geïnvesteerd dat ze het niet kan verantwoorden om die middelen niet te laten renderen. Zelfs nu de Britten problemen hebben om hun afspraken na te komen, na een te laat ontdekt lek in een van hun fabrieken, zit het er niet in dat ze een deel van die contracten in onderaanneming aan ons land zullen uitbesteden. De deur zit daar stevig dicht.

De Britten liggen ook rechtstreeks aan de basis van de misgelopen leveringen van Belgische mox-brandstofstaven aan Japan, een andere belangrijke klant. In 2000 ontdekten de Japanners dat de Britten kwaliteitsgegevens voor een levering van twee mox-staven gedeeltelijk vervalst hadden, waarna ze alle leveringen in de koelkast staken, inbegrepen die van Belgonucleaire, hoewel daar niks mis mee was. Waarnemers verwachten dat de Japanners pas tegen 2010 een beslissing zullen nemen in deze onverkwikkelijke zaak, maar dan is het voor Belgonucleaire ongetwijfeld te laat.

Reconversie in de regio

De Fransen werpen zich ondertussen stilaan op tot een soort monopoliehouders van de kernenergie in Europa. Er zijn mensen die zich daar vragen bij stellen, die menen dat de Europese Commissie deze onfrisse toestand moet onderzoeken. Maar Europa heeft de fusie van Cogema met andere bedrijven in de groep Areva goedgekeurd, dus is het niet vanzelfsprekend dat ze die nu ter discussie zou stellen. Er loopt momenteel maar één onderzoek naar Areva in de Europese Commissie, en dat betreft een kwestie van mogelijk onregelmatige steun van de Franse staat aan een project in Finland.

Er groeit veel meer bezorgdheid over de kwestie dat Frankrijk een sterke greep krijgt op de energievoorziening van ons land. Momenteel haalt Frankrijk 70 procent van zijn energie uit kernenergie – een record in Europa. Ons land puurt 57 procent uit kernenergie, maar omdat de vorige regering besliste om vanaf 2015 geleidelijk uit de kernenergie te stappen, moeten er alternatieven gezocht worden.

Die alternatieven baren steeds meer zorgen, zodat waarnemers vrezen dat wij op termijn energie uit Frankrijk zullen moeten invoeren – energie die dus grotendeels uit kerncentrales zal komen. Er liggen trouwens Franse kerncentrales in de buurt van de grens met België. En onze voornaamste energieleverancier Electrabel is onlangs overgenomen door het Franse Suez. Het kabinet van minister Verwilghen heeft, zoals bekend, een studie besteld om de uitstap uit kernenergie opnieuw te bekijken in functie van een aantal parameters die in het uitstapdossier van de vorige regering ‘over het hoofd werden gezien’.

En hoewel het kabinet dat met klem ontkent, wijzen waarnemers erop dat het ‘opofferen’ van de plutoniumtechnologie (en dus Belgonucleaire) een eerste stap kan zijn in het opnieuw aanvaardbaar maken van de klassieke kerntechnologie. Zeker in het kader van de strijd tegen het broeikaseffect (dat gestimuleerd wordt door elektri- citeitscentrales op basis van fossiele brandstoffen) zou kernenergie een nieuw elan kunnen krijgen.

Belgonucleaire is overigens niet het enige nucleaire bedrijf in Dessel dat met problemen kampt. Buurtje FBFC produceert uraniumbrandstofstaven, maar ook daar zit er zware druk op de markt: er is een wereldwijde capaciteit van 4000 ton voor een vraag van amper 2000 ton. Bij FBFC komt een tweehonderdtal jobs in gevaar.

‘Ik hou er rekening mee dat er in de sector op termijn meer dan zevenhonderd jobs zullen verdwijnen’, zegt volksvertegenwoordiger en oud-burgemeester Van Dijck. ‘Ik voorzie even- tueel ook moeilijkheden voor het SCK zelf, en voor het bedrijf Belgoprocess dat nucleair afval opslaat en verwerkt.’

Er lijkt weinig hoop. Sommigen koesteren de verwachting dat het procédé MYRRHA, waaraan op het SCK wordt gewerkt, soelaas zou kunnen bieden: een manier om radioactief afval om te zetten in een vorm die veel sneller zijn radioactiviteit verliest. Maar nuchtere waarnemers menen dat die technologie zo ingewikkeld is dat ze alleen met vereende Europese krachten tot een goed eind zal kunnen worden gebracht. En dat het héél lang zal duren voor het zover is.

‘Wij gaan dan ook pleiten voor een reconversieprogramma voor de streek’, zegt Van Dijck. ‘Er is hier al 12 procent werkloosheid. We gaan erop aandringen dat de nucleaire site van 9 vierkante kilometer snel een andere bestemming krijgt, zodat we er bedrijventerreinen op kunnen aanleggen. En dan moeten we kijken in hoeverre we, bijvoorbeeld, kunnen verder bouwen op de duurzame technologieën die de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) in de streek ontwikkelt.’

Maar dat zal allemaal tijd vragen. Belgonucleaire zal in het kader van de wet-Renault stappen ondernemen voor de ontmanteling van het bedrijf en het opstellen van een sociaal plan, hoewel de beslissing tot sluiting van de fabriek formeel nog niet genomen is. ‘We verwachten dat we begin 2006 met de besprekingen zullen beginnen’, stelt directeur De Backer. ‘Vanaf augustus 2006 zou nog een beperkt aantal mensen nodig zijn voor de bewaking van de fabriek. We moeten dan wachten op de vergunningen voor de ontmanteling. Dat kan enkele jaren aanslepen. De ontmanteling zelf zou een jaar of vijf kunnen duren.’

Wat dus betekent dat er alvast tot 2010 weinig nieuwe initiatieven genomen zullen kunnen worden op de nucleaire terreinen.

Door Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content