Maandag wordt hij 60, maar zijn wilde rode haren zijn nog niet grijs. ‘Iedereen is vandaag zo braaf, zo professioneel. Verbazing wil ik! Verrassing! Chaos!’ Welkom in het hoofd van Guido Lauwaert, de man die zijn leven heeft geacteerd.

-‘Wil je het verhaal nog nalezen?’

-‘Liever niet. Ik vind: als je het niet geschreven wilt zien, dan moet je het ook niet zeggen. Maar vooral: verras mij.’

Hij heeft net een toneelstuk geregisseerd op een school in Oostakker, bij hem in de buurt. Romeo & Julia, met dertien-, veertienjarigen. ‘Op het einde van de repetities zei ik: “O ja, er is nog één ding dat ik jullie moet leren. Hoe je een buiging moet maken voor het publiek. (staat op en buigt sierlijk) Morgen is het aan jullie. Dan zit ik daar, in de zaal, te kijken.” Ze zwijgen, kijken mij aan en beginnen te scanderen: Gui-do! Gui-do! Gui-do! (grijns) Die jonge gasten weten natuurlijk niet wat ik allemaal gedaan heb.

‘Ik had ook een BV uitgenodigd: Marcel Vanthilt. Al die mannen gingen uit de bol. Op een bepaald moment vroegen ze hem: “Zeg Marcel, vanwaar ken jij eigenlijk de Guido?” Waarop Vanthilt: “Ik ken hem van vroeger, van tv. Guido Lauwaert was een BV avant la lettre. “‘(lacht)

Zo is dat. In de persmap van Guido Lauwaert zitten alleen vergeelde artikels. De koppen zeggen alles. ‘Lauwaert schopt weer keet.’ ‘Guido Lauwaert moet maand brommen (last met de politie).’ ‘Lauwaert legt uit protest nepbom aan het parlement.’Enzovoort, enzovoort… Wat een angry young man moet hij geweest zijn, ooit. Johan Anthierens noemde hem ‘de man die een koord rond de markt spant en er dan iedereen over laat struikelen’. Er zit zelfs een artikel bij over de ‘Vereniging Ter Bevordering Van Het Voortbestaan Van Guido Lauwaert’. (VTBVHVVGL).

Wat was dat? Hij lacht. ‘De dag na mijn 32e verjaardag werd ik berooid wakker met een kater. Van welk hout ga ik vandaag pijlen maken? Ik dacht: ik richt een vereniging op. Als twee Vlamingen samenkomen, komen daar minstens drie verenigingen uit voort. Laurens De Keyzer, die toen voor De Gentenaar werkte, hoorde van mijn plan en wou mij interviewen. Ik zeg: “Sorry Laurens, maar ik geef alleen interviews aan leden. Eerst moet je een lidkaart kopen. Kost honderd frank.” Het verhaal werd al snel overgenomen door De Standaard. Een dag later stond Jan Van Rompaey met een camera voor de deur. “We staan hier bij Guido Lauwaert, de voorzitter van de VTBVHVVGL. Mogen wij u een vraag stellen?” Ik zeg: “Nee, u moet eerst een lidkaart kopen. En omdat u van televisie bent, moet u erelid worden. Dat is vijfhonderd frank.” ‘ (schatert)

Hij vertelt zijn woeste anekdotes nog altijd graag. Met een grijns om de lippen, zelfs. Het is mei en dan krijgen mensen van zijn generatie weleens heimwee naar de revolutie en de verbeelding aan de macht. En deze man heeft stevig aan de sixties en de seventies gesnoven.

Maar toch lijkt Guido Lauwaert older, sadder, wiser. Bezadigder ook dan de man die ik uit de krantenknipsels meende te kennen. Hoewel. Af en toe veert hij recht. Geeft hij een privé-voorstelling. Debiteert met veel gebaren flarden Elsschot en Shakespeare. ‘Begrijp je het?’, vraagt hij daarna.

Ik knik en noteer in mijn notitieboekje: ‘Een gevoelsmens, géén revolutionair’. Hij lacht. ‘Mijn moeder zei dat ook soms. “Guido, van mijn vier kinderen ben jij degene waarvan ik vrees dat hij wel eens zelfmoord zou kunnen plegen.” ” Allez ma, zoiets zou ik toch nooit doen.” “Mmm”, reageerde ze dan, “je bent te gevoelig.” Daar had ze misschien wel gelijk in. Ik heb altijd last gehad met mijn hoofd. Er zaten te veel plannen in. Te veel ideeën. En altijd weer was er die drang om mij te bewijzen…’

Hij schenkt wat koffie in. ‘Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in Brussel. Vader was een flierefluiter. Voor zijn 21e verjaardag had hij een Fiat gekregen. Zo’n grote bak met veel plaats op de achterbank. Daar reed hij dan mee rond in de volksbuurten van Brussel. Kon hij het ene na het andere meisje opscharrelen . Het leek wel een bordeel. (lacht) Moeder was ook een van die ‘slachtoffers’. Enfin, ’t was dus prijs. Schande! Ze zijn moeten trouwen. De 30e mei 1945 belde er iemand aan de voordeur. Moeder deed open. Haar broer stond voor de deur. Jaren daarvoor was hij naar het Oostfront getrokken – alleman dacht dat hij dood was. Ze schrok. Zo hard dat haar water brak: ik was er.’ (lacht)

Hij had een kop die opviel, de jonge Lauwaert. Rood haar. Sproeten. Enfin, het soort kind dat gepest wordt op school. Maar hij had één troost. ‘Mijn vader nam mij mee naar de cinema: de Eldorado in Mechelen. Dat was nog zo’n groot cinemapaleis. Het grote doek ging open en dan… er traden goochelaars en trapeziumartiesten op. Ik was verrast. Ik zweerde: dat wil ik ooit kunnen.

‘Ik werd misdienaar. Niet omdat ik in God geloofde. Maar omdat ik vooraan wou staan. Dáár was mijn plaats. Op school zette ik de klas om de haverklap op stelten. En ik richtte er mijn eerste eigen theatergroepje op.’

Lang duurde het allemaal niet: Lauwaert werd buitengesmeten op school en besloot autodidact-voor-het-leven te worden. ‘Laatst kwam ik een oud-leraar tegen. Hij zei: “Guido, ik heb al uw opstellen nog.” Dat raakte mij wel. Ik dacht: verdomme, ze moesten mij daar niet, maar ik ben er zeker van dat hij van de eerste van de klas niets meer heeft.’

Hij ging werken. Als drukker-letterzetter, als productieassistent… Het duurde weer niet lang. ‘Karel Anthierens, die toen mijn baas was, zei: “Guido, ik ga je ontslaan. Om twee redenen. Als ik er ben, ben jij er niet. En als jij er bent, ben ik er niet. De tweede reden is dat ik met jou bevriend wil blijven. Maar doe het in de toekomst alleen.” Hij had gelijk: een vaste job was niks voor mij. Ik wou acteren. Alleen: het was heel moeilijk om aan de bak te raken. Het culturele klimaat in Vlaanderen was en is nog altijd verziekt door die kliekjesmentaliteit. Altijd kreeg ik te horen: “Kunde gij acteren, Lauwaert?”

‘Hetzelfde toen ik gedichten begon te schrijven. Mensen zeiden mij: “Herman de Coninck (toenmalig hoofdredacteur van het NWT) moet jou niet. Als je nog gedichten instuurt, doe het dan onder een schuilnaam.” ‘

Uit wraak tekende hij de stamboom van ‘de Vlaamse Maffia’. Helemaal bovenaan stond de maffiabaas: Herman de Coninck. Daaronder de ideologen Piet Piryns en Guy Mortier. En helemaal onderaan het slachtoffer: Guido Lauwaert. ‘Dat was om te provoceren. Ik heb mij ooit laten vertellen dat Guy Mortier kwaad was. Niet voor die stamboom, maar omdat Herman de Coninck boven hem stond.’ (lacht)

Show! Show!

‘Maar het klopt wel: ik gedroeg mij vaak arrogant. Dat was theater. Ik wou mij beschermen tegen mijn kwetsbaarheid.’

Hij loopt naar de boekenkast en komt terug met De Kapellekensbaan. ‘Hier, lees wat Boon schrijft op de eerste bladzijde: ‘of zult gij het leven binnen tijd en ruimte hardnekkiger geselen dan in de voyage au bout de la nuit?’ Die zin raakte mij. Ik ben direct Reis naar het einde van de nacht van Céline gaan kopen. Ik herkende wat hij schreef. Net als hij was ik in de openbaarheid gesprongen, net als hij wilde ik me van jongs af van mijn beste kant tonen. Hij toonde zijn kwetsbaarheid en werd vernederd. Ik begreep: het is niet de verbittering die zorgt voor de vernedering. Het is andersom. Dát boek wou ik opvoeren.’

En toen had hij succes. ‘Vierhonderd keer heb ik dat stuk gespeeld. Staande ovaties. Vreemd, hoor, dat succes. Heel vreemd.

‘En zo had elk stuk dat ik daarna speelde met mijn leven te maken. Ik speelde Job op een mestvaalt in het Vondelpark op het moment dat ik door iedereen verlaten was. Ik speelde Wie is er bang van Guido Lauwaert? op het moment dat ik mijn kinderen niet meer mocht zien. En ik speelde Lijmen van Elsschot op het moment dat ik… ach, Lijmen: dat was ik. Het leven zit vol bedrog, hè. Iedereen bedriegt elkaar – van groot tot klein.’ Ook Guido Lauwaert?

Hij toont zijn naamkaartje: Guido Lauwaert û Algemeen Erkend Fraudeur. Ik heb er ook eentje met: Guido Lauwaert: Oplichtingen- afpersingen. (lacht) ‘Ik herinner mij een dronken nacht in de Hotsy Totsy in Gent. “Mensen”, riep ik, “geef allemaal duizend frank en je bent drie weken van mij verlost.” Ik begon bij Hugo Claus. Want als Claus gaf, dan gaf de rest ook. “Duizend frank om drie weken van de Guido verlost te zijn?”, riep Claus. “Ik twijfel niet! Hierzie…” (lacht) Op het einde van de avond had ik 10.000 frank verzameld en ben met mijn vriendin naar Barcelona getrokken. (grijns) Zo heb ik heel mijn leven aan elkaar gelijmd.’

Maar Lauwaerts grootste acteerprestatie was de Nacht van de Poëzie. ‘Ik was een kater aan het wegdrinken in de Vécu in Antwerpen. De dichter Nic Van Bruggen tikte mij op de schouder: ” Zeg, zoude gaai es niks doen veur de poëzie?”Ik dacht: waarom ook niet? Nu word je om de oren geslagen met poëziehappenings, maar toen was er dus niets, hè. Ik wou de literaire stuntman van Vlaanderen worden. Poëzie brengen voor zo’n groot mogelijk publiek. Ik haat dat elitair gedoe. Vorst Nationaal moest vol. Met vijf frank in een telefooncel ben ik begonnen. Een week voor de voorstelling hadden we 1500 kaarten verkocht.’

Tot de FDF-burgemeester van Vorst de voorstelling verbood. Een Nederlandstalige happening in de hoofdstad: dat was toen nog buskruit. ‘Het hele land stond op zijn kop. Uiteindelijk heeft de vice-gouverneur er voor gezorgd dat alles is kunnen doorgaan. De heisa had er wel voor gezorgd dat Vorst Nationaal tot de nok gevuld was: 6000 man.’

Het werd een legendarische nacht, die 17e februari 1973. Alles liep mis. Microfoons werkten niet, zwijmelende dichters werden van het podium gejouwd, er was bomalarm… ‘Op een bepaald moment heb ik de regisseur moeten ontslaan. Ik ben op het podium geklommen en heb geroepen: “Is er iemand in de zaal die kan regisseren?” Er stond iemand recht en die heeft de rest van de avond geregisseerd. (lacht) Het was één grote chaos. Heerlijk! Dat hield de mensen wakker. Ik zorgde voor verbazing. Eindelijk. Het was een grote vrijheidsnacht. In de catacomben van Vorst werd gezopen, geblowd, gevreeën…. Op de tweede Nacht van de Poëzie zag ik een klein kind met een papier op haar rug: souvenir van de Nacht van de Poëzie, 1973.’ (lacht)

‘Die tweede Nacht, dat was in Kortrijk, 17 mei 1975. Nog meer chaos, nog meer legende. Gerard Reve was topact . Twee dagen voor de Nacht was hij ter plaatse en zei hij mij: “Ik heb getekend. Doe met mij wat je wilt.” “Zet het land op z’n kop”, zei ik. Reve belde de literaire journalisten van De Standaard, Gazet van Antwerpen… En elke keer zei hij hetzelfde: “Geachte muis, je spreekt met Gerard Reve en ik heb groot nieuws voor jou: ik ga mijn geloof afzweren. Op één voorwaarde: het moet morgenvroeg in jouw krant staan.” Daarna belde hij de volgende journalist op en zei: “Geachte muis, ik heb een exclusief verhaal voor jou…” (lacht) De dag erop deden we de kranten open: niets. “Hoe komt dat?”, vroeg Reve. “De Vlaamse journalisten zijn broekschijters”, zei ik. “Goed”, zei hij, “als het zo zit, dan bel ik de Nederlandse journalisten.” Die brachten het nieuws wél. Kortrijk stond op zijn kop. De CVP-burgemeester wou op de avond zelf de Nacht verbieden. Ik zei: “Als u dat doet, dan roep ik nu door de microfoon dat de nacht verdergaat in alle kroegen van Kortrijk. En dan staat uw stad pas echt op z’n kop.”

‘Reve zwoer zijn geloof die nacht niet af, maar het had toch wel wat. Eddy Wally kwam net van het podium af. Reve kwam op. In een zwart hemd met zwarte knopen. Hij beledigde, daagde uit… Flamoese! Flamoese!… Het was bijna een fascistische vertoning. Hij gooide zijn gedichten in het publiek. Honderden handen gingen in de lucht.

‘Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik het financieel niet beter aangepakt heb. In Kortrijk deden we een experiment: ‘wie betaalt wat hij kan, is waard dat hij komt’. Uiteindelijk bleek dat iedereen gemiddeld 18 frank gegeven had. Het resultaat: een gigantische put. De week daarna ben ik in de gevangenis beland wegens het niet betalen van alimentatie aan mijn ex. De politie zocht mij, maar vond mij niet omdat ik geen vast adres had. Tot ze mij plots op de cover van Knack zagen staan. (schatert) Tegen de rechter riep ik: “Mijnheer, bij mij helpt maar één ding en dat is de doodstraf!” Daar kon hij niet om lachen. Een maand cachot! Zelfs daar maakte ik een show van. Maar ik deed het omdat ik een missie had: poëzie brengen voor een groot publiek.’

Stop de show

Ik blader nog ’s door de persmap. Kijk naar de vergeelde foto’s. Guido Lauwaert als Boorman, als Laarmans, als Macbeth, als Job, als literair stuntman, als gedetineerde… Deze man heeft gewoon zijn leven geacteerd. Hoewel, niet helemaal. Hij is nu officieel ex-acteur, ex-literair stuntman… ‘Mensen vragen mij vaak: “Guido, wanneer ga je nog eens een nacht van de Poëzie organiseren?’ Ik begrijp dat wel. Iedereen wordt vandaag platgeslagen met poëzieavonden. Maar het is allemaal zo professioneel, zo vlak, zo braaf. Er loopt niks fout. Er is geen verbazing meer, geen verrassing. Maar ik wil het niet meer doen. Toen ik veertig werd, zei Claus mij: “Guido, wordt het geen tijd dat je voor jezelf gaat zorgen?” En hij had gelijk. Ik heb lang genoeg de clown uitgehangen. Na je veertigste ga je niet meer op je hoofd staan.

‘Maar voor de rest ben ik niet veranderd. Ik heb nog altijd geen geld, geen bezittingen… En nog altijd maak ik me kwaad. Onlangs, weer. Ik kreeg de beleidsverklaring van het NTG onder ogen. (leest voor). Het NTG richt zich tot een elitair publiek. Het heeft geen zin om daar een geheim van te maken: we richten ons tot een welbepaalde categorie van het menselijke ras.” (roept) Woest word ik als ik zoiets lees! Komaan zeg, ga in een kelder experimenteren, maar níét in een publiekstheater dat betaald wordt met belastinggeld. Een theater moet bezig zijn met de stad, met het sociale.’

Hij kalmeert wat, schenkt wat koffie bij. Mist hij het niet, het acteren, de show? Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee’. Maar zijn ogen zeggen ‘ja’. ‘Ik was op. Honderden voorstellingen gespeeld, soms twee keer per avond. Mijn hart kon mijn leven niet meer volgen. Eén hartstilstand gehad en drie hartinfarcten. Drie jaar geleden kreeg ik een ruilhart. Daar stopt het voor mij. Ik wil niet zijn zoals Johannes Paulus II. Pas op, vroeger vond ik dat een geweldige showman. Toen hij nog maar net paus was, ben ik ’s naar het Vaticaan gegaan om hem te zeggen: “Proficiat, man, met uw theater.” Maar hij maakte zelfs van zijn lijden een show. Dat doe je niet, vind ik.’

‘Bang voor de dood ben ik niet, nee. Het leven is één groot stervensproces. En ik weet dat ik op mijn sterfbed niet zal moeten zeggen: “Is het dat maar geweest, het leven?” Het is allemaal niet even goed gelukt, nee. (fel) Maar ik heb tenminste woord gehouden: ik heb voor verbazing en verrassing gezorgd.’

Hij geeft mij een paar bundels poëzie mee. Huiswerk voor op de trein, straks. Er zit een flard Shakespeare tussen, merk ik later.

Het leven is een dansend schaduwbeeld,

Een arme speler die op het toneel zijn uurtje raasten praalt

en dan verdwijnt.

Het is een sprookje, door een gek verteld,

vol dolheid en rumoer, dat niets beduidt.

Door Stijn Tormans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content