Terwijl het olympisch avontuur nog nazindert, glijdt Sven Nys rustig en succesvol door het veldritseizoen. Hij kent zijn doelstellingen en laat zich door niemand opjagen.

Ook veldrijders worden tegenwoordig afgeschermd en leven in een cocon. Sinds twee jaar laat Sven Nys zich begeleiden door het management-bureau Golazo, en zelfs aanvragen voor interviews moeten via dit door ex-atleet Bob Verbeeck geleide sportmarketingbedrijf passeren. ‘Het was voor mij de enige manier om uit een onophoudelijke stroom verzoeken een selectie te maken’ zegt Nys, die de verwildering van het medialandschap van nabij meemaakt: ‘Ze willen altijd maar dieper in je privéleven binnendringen. We zijn een huis aan het bouwen en er is ons al bij herhaling heel veel geld geboden om daar later exclusieve foto’s te mogen maken.’

Die belangstelling hoeft eigenlijk niet voor Nys. ‘Ik beweeg me bij voorkeur in de schaduw, ik zou het liefst presteren in alle stilte’ zegt hij, maar hij beseft dat dit niet kan. Sven Nys staat al bijna een decennium aan de top in het veldrijden. Aanvankelijk grensde het meesterschap van de technisch perfecte Brabander aan kannibalisme, maar de afgelopen jaren rijdt Nys steeds ‘effi-ciënter’. Dat heeft onder meer te maken met een hevig opflakkerende passie: Nys is sinds een paar jaar gebiologeerd door het mountainbiken en wil dat met het veldrijden combineren. Zeker nadat hij op de Olympische Spelen in Peking als negende is gefinisht.

Die prestatie bleek voor hem een bevrijding, ze gaf zijn carrière een nieuwe impuls. Steeds weer dezelfde crossen, door greppels en grachten, langs weiden en akkers, rond kerktorens en pensenkermissen – Nys wilde het bij momenten weleens als monotoon ervaren. Het moutainbiken was voor hem een reddingsboei, al zal hij het veldrijden ook na zeven eindoverwinningen in de Superprestige en vijf nationale titels, tegenover slechts één wereldtitel bij de profs, nooit laten vallen. Wel rijdt hij dit seizoen minder en planmatiger. Hij veroorzaakte hier en daar enige irritatie door zijn startgeld op te drijven en ervaart dat de afgunst in de loop van de jaren alleen maar groter wordt. Nys heeft ermee leren leven. Hij probeert gewoon zijn job te doen: zoveel mogelijk winnen. Tevreden constateerde hij de afgelopen weken dat de zware maanden die achter hem liggen zijn vormpeil niet hebben aangetast.

Sven Nys: ‘Om eerlijk te zijn: ik was er in het begin van het seizoen niet helemaal gerust op. Ik heb de voorbije maanden heel veel energie verspeeld, maar in de veldritten blijkt daar niets van. Ik ben op dit moment heel fris. Het mountainbiken heeft me sterker gemaakt, ik ben een meer ontwikkelde renner geworden.

‘Dat is logisch: als mountainbiker fiets je twee en een half uur in het rood, als veldrijder maar één uur. Het feit dat ik als mountainbiker toch al iets bewees, geeft me ook een zekere rust. Misschien krijg ik rond de eindejaarsperiode nog een terugslag, al zou me dat verwonderen. Ik koers de afgelopen jaren ook zuiniger dan vroeger, ik probeer me tot het einde te sparen, ik wacht tot diep in de finale om het verschil te maken. Dat is nodig om een heel seizoen top te blijven. Vroeger vloog ik er altijd van de eerste ronde in, zoals Niels Albert nu.’

Je wint ook vaak in de spurt.

SVEN NYS: Dat is misschien wel de meest opmerkelijke vooruitgang dit seizoen: ik ben sneller geworden. Ik heb de voorbije maanden op training heel veel op korte versnellingen gewerkt. Ook in de wegwedstrijden: aanvallen, reageren op demarrages. Het mountainbiken kan je explosiviteit verminderen. Vorig seizoen moest ik in de veldritten meer terugvallen op kracht en uithouding, ik was minder snedig. Ook daardoor boette ik na de eindejaarsperiode aan frisheid in. Van de andere kant: dat ik sneller ben, heeft ook met het mountainbiken te maken, met de macht die ik daar ontwikkelde. Ik zet me van ver op kop en niemand raakt er nog over.

Wat spreekt je eigenlijk zo aan in het mountainbiken?

NYS: De hele sfeer die bij zo’n wedstrijd hoort. Je rijdt echt in de natuur, ziet heel andere mensen dan tijdens het veldritseizoen en je komt in andere landen. Wat me vooral motiveert, is dat ik op mijn 32e in deze discipline nog vorderingen kan maken. Vooral op technisch gebied. Als veldrijder heb ik een goeie techniek, maar de eerste keer dat ik met de mountainbike een afdaling moest rijden, ben ik enorm geschrokken. Ik voelde me heel erg klein tussen alle anderen. Je rijdt tenslotte op een andere fiets, met andere banden en een ander stuur. En vooral: met een totaal ander gevoel.

Je kunt je alleen maar goed voelen op je fiets door veel te rijden, je moet weten hoe die fiets gaat reageren. Die ervaring heb je nodig om je wedstrijd in te delen. Zo’n mountainbikekoers is voor mij telkens weer iets totaal nieuws: hoe ga ik het aanpakken, hoe ga ik de inspanningen verteren? Het is veel zwaarder dan een veldrit, na een wedstrijd ben je uitgeput en moet je drie dagen herstellen. Dat is logisch: het duurt meer dan dubbel zolang als een veldrit en is van dezelfde intensiteit. Je moet een grote motor hebben om dat vol te houden.

Ik hoor andere veldrijders weleens zeggen dat ze ook willen mountainbiken, maar dan denk ik dat ze het wat onderschatten. In een veldrit zie je vaak dat sommigen het op twee ronden van het einde moeilijk krijgen omdat de inspanningen beginnen te wegen. Maar in het mountainbiken ben je op dat moment nog niet eens halfweg.

Je wilt als mountainbiker naar de Olympische Spelen van Londen in 2012.

NYS: Tegen dan ben ik 36 en wil ik ieder detail van deze sport onder de knie hebben. Ik kijk nu trouwens al uit naar het WK mountainbiken volgend jaar in Australië, op een parcours dat me volgens bonds-coach Rudi De Bie ligt. Sterker zelfs: voor mij is dat het hoofddoel voor 2009.

Nochtans deden sommigen wat meewarig na je negende plaats op de Olympische Spelen in Peking. En werd de vraag gesteld of het al die inspanningen wel waard was.

NYS: Ik was heel blij met die prestatie, ik zou wel eens willen zien wie het me nadoet. Ik ben nog maar drie jaar bezig met mountainbiken en heb toch al twee keer het Belgisch kampioenschap gewonnen. Bovendien moest ik in Peking achteraan starten, ik kwam terug, rukte op naar de derde plaats, maar in de laatste twee ronden moest ik die inspanningen bekopen. Als ik beter word, kan ik in de toekomst vooraan starten.

Los daarvan zou ik die Olympische Spelen voor niets hebben willen missen. Het was een droom die ik voor de rest van mijn leven nooit meer vergeet. En het geeft me een groot gevoel van voldaanheid.

Intussen leef je weer in de dagelijkse realiteit. Wordt het op den duur niet saai, steeds weer dezelfde koersen afwerken?

NYS: Daarom is die afwisseling zo belangrijk. Het helpt om een lange carrière uit te bouwen. Roland Liboton is gestopt op zijn 32e, hij had het allemaal gezien. Voor mij is het niet zo dat ik absoluut nog een keer die Superprestige wil winnen, ik ben daar niet door bezeten. Maar door het mountain-biken blijf ik in conditie en daar profiteer ik ook van in de winter. Het maakt mijn sportleven rijker. Ik heb trouwens altijd naar uitdagingen buiten het veldrijden gezocht. Vroeger heb ik in het voorjaar alle klassiekers gereden. Ik koers heel graag op de weg, kleine rittenkoersen zoals de Ronde van België vind ik heerlijk. Alleen: je kunt natuurlijk niet alles doen.

Dit seizoen rij je minder veldritten maar vraag je meer startgeld. Daar is heel wat om te doen geweest.

NYS: Het is gewoon een kwestie van vraag en aanbod. Ik merk dat heel veel organisatoren me graag aan de start hebben. Onlangs werd ik zelfs door de mensen van Eernegem gebeld, terwijl die wedstrijd niet was voorzien. Ze drongen enorm aan en uiteindelijk heb ik daar gereden. Er zijn renners die teleurgesteld zijn dat ze minder hebben, er zijn er die reageren op een moment dat ze nog niet één prestatie hebben geleverd. In plaats van gewoon te laten zien dat ze niet zonder hen kunnen. Maar wellicht heeft dat te maken met afgunst. Sommigen kunnen niet verdragen dat het goed met me gaat en proberen je een stok in het wiel te steken, daar moet je mee leren leven.

Toch hoor je vaak: Nys is een eenzaat, alleen met zichzelf bezig.

NYS: Geldt dat niet voor iedere topsporter? Ik concentreer me op de wedstrijden die gaan komen. En op mijn conditie. Voor andere dingen heb ik geen tijd. En geen goesting. Elke druppel energie die ik heb, gaat naar mijn prestaties. En naar mijn ontwikkeling.

Nog een opmerking: je neemt te weinig verantwoordelijkheid. Toen er onlangs een nieuw reglement werd ingevoerd dat renners tijdens de wedstrijd niet meer mogen drinken, ga je niet protesteren, je werpt je niet op als een leider.

NYS: Dat is juist. Ik wil me niet profileren, ik ga geen initiatief nemen om iets mee op poten te zetten. Zolang ik crosser ben, doe ik dat niet. Als ze me iets vragen, wil ik graag meewerken, maar ik ga niet het woord voeren, dat ligt niet in mijn karakter. Erwin Vervecken zit in de commissie van de veldrijders, en hij behartigt onze belangen op een heel goede en rustige manier.

Dit seizoen is de tegenstand in het veldrijden groter. Vooral dan door de manier waarop Niels Albert zich verder ontwikkelt.

NYS: Niels Albert is de toekomst van het veldrijden en de exponent van een nieuwe lichting. Samen met Stybar en Lars Boom. Terwijl de renners van mijn generatie, zoals Bart Wellens, het minder doen. Misschien niet omdat Wellens minder snel rijdt dan vroeger, maar wel omdat de anderen rapper fietsen. Niels Albert zit nu al op een heel hoog niveau.

Je moet nu alleen afwachten: kan hij de weelde blijven dragen, slaagt hij erin dit niveau aan te houden? Ik denk dat hij genoeg gezond verstand heeft om te weten hoe het moet. Maar achter hem is de kloof in België wel heel groot. Dat kan in de toekomst een probleem zijn. In die zin dat er geen tegenstand dreigt te zijn voor Albert. Als hij in iedere wedstrijd in de eerste ronde weg rijdt, dan vaart de cross daar niet goed bij. Maar dat is natuurlijk niet de schuld van Niels.

Albert zorgt echt voor spektakel. Hij valt vroeg aan, hij spaart zichzelf niet.

NYS: Hij koerst met een jonge gedrevenheid: alles mag, niets moet. Zoals ik in het begin van mijn carrière. Alleen word je daaraan gemeten. Als ik nu tweede eindig, zeggen sommigen: ‘Hij is niet meer zo goed als vroeger.’ En als ik in de spurt win, roepen ze: ‘Hij kan niet meer alleen aankomen.’ Je moet daarboven staan. Anders word je helemaal gek.

Albert is wel een heel ander type crosser dan jij.

NYS: Dat zal nog moeten blijken. Ik moest het in het begin van mijn carrière iets meer hebben van mijn techniek, terwijl hij de tijdrijder is, iemand die constant aan een hoog tempo fietst. Ik was zeker explosiever: korte versnellingen, rust inbouwen, weer versnellen, weer wat gas terugnemen. Zo heeft Eric De Vlaeminck me opgeleid. En nu Albert soms met De Vlae-minck traint, zal ook hij dat wel leren.

Ook Lars Boom is niet echt een man van de explosiviteit.

NYS: Hij is nog meer tijdrijder dan Albert. En hij heeft minder techniek. Maar hij ontwikkelt zoveel power, daar kan niemand aan tippen. Er zijn momenten dat geen enkele renner bij machte is Lars Boom te volgen. Hij heeft een veel grotere motor dan ik. Maar er zijn omlopen, zoals bijvoorbeeld op de Koppenberg, waar hij te kort komt. Door dat gebrek aan techniek.

Boom is een man van periodes, zo deelt hij zijn seizoen ook in: opbouwen, afbouwen, opbouwen. Ik zou het zelf niet kunnen, dat botst met de manier waarop ik tegen het wielrennen aankijk. Maar Boom ambieert natuurlijk ook een carrière op de weg, hij is in Nederland ook als wegrenner de vaandeldrager van een nieuwe generatie en wil dat volgend jaar bewijzen.

Maar voordien zal hij zijn wereldtitel willen verdedigen in eigen land, in Hoogerheide. En je hebt al gezegd: Boom zal daar moeilijk te kloppen zijn.

NYS: Omdat het parcours op zijn maat is geknipt: weinig moeilijke bochten, veel lange stroken. Dat is in zijn voordeel. Boom is, mede door zijn gestalte, niet erg wendbaar. Hij gaat in Hoogerheide zijn ding kunnen doen. En hij kan het zich veroorloven om voordien een paar nederlagen op te lopen, in Nederland reageren ze heel anders dan hier. Hij heeft pas op 9 november in Pijnacker zijn eerste koers gewonnen. Terwijl ik op dat moment al aan zes zeges zat. Wij moeten er van de eerste tot de laatste dag staan.

Is het ook daarom dat je op het wereldkampioenschap vaak faalt? In tien jaar als prof heb je slechts één keer gewonnen.

NYS: Ik stond wel vier keer op het podium. Maar het is zo dat het WK op geen enkele manier met een andere wedstrijd te vergelijken valt. De sfeer is totaal anders, en vooral: er wordt op een heel andere manier gekoerst. In een gewone cross gaat het ook om het klassement, om de punten voor een of ander regelmatigheidsklassement. Terwijl in een WK alleen de eerste plaats telt. Je kunt daardoor niet ontspannen koersen. Je denkt: als ik één keer uithaal, moet het meteen de goede keer zijn.

Dat maakt het anders, er wordt heel afwachtend gereden, niemand durft goed. Het is geen toeval dat het lang samenblijft. Het wereldkam-pioenschap wordt de laatste tien jaar vrijwel altijd in de laatste ronde beslist. En dat is zeker niet in mijn voordeel. Ik heb veel liever dat de koers openbreekt en dat de sterkste overblijft. Vorig jaar gingen we de laatste ronde in met 25 man. Ik moet toegeven dat ikzelf in een WK ook veel langer wacht. Je hebt meer schrik. Want je denkt: ik mag niet verliezen. Het is daarom dat ik ook niet alles op dat WK zet, dat heb ik nooit gedaan. Ik wil gewoon zoveel mogelijk winnen: de Superprestige, de Trofee Gazet van Antwerpen, de Wereldbeker.

En intussen blijf je jezelf helemaal wegcijferen voor de wielersport en word je geprezen voor je beroepsernst: geen uitspattingen, alles in het teken van de fiets.

NYS: Het is de enige manier om te blijven presteren. De mensen vragen me soms: hoe hou je dat vol? Maar ik vind dat helemaal geen opoffering, ik fiets gewoon heel graag. Het moeilijkste moment komt voor mij ieder jaar na het veldritseizoen: dan moet ik een week of drie rusten om de batterijen te herladen en het lichaam te herstellen. Maar eigenlijk zou ik veel liever na een paar dagen weer de fiets pakken en opnieuw beginnen te trainen.

DOOR JACQUES SYS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content