Hij lag zwaar onder vuur de voorbije weken. Omdat hij de sector van de gehandicaptenzorg wil hervormen, omdat hij groen licht gaf voor de invoering van de integrale jeugdhulp ook. ‘Op den duur zou je je gaan afvragen of je in dit land nog wel iets kunt veranderen’, zegt Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen.

Na een kleine vier jaar op het departement Welzijn heeft Jo Vandeurzen (CD&V) het jargon al aardig onder de knie. Het hele gesprek door goochelt hij met termen als zorgcon- tinuïteit, modules, projectfiches en residentiële capaciteit. De Vlaamse minister van Welzijn was dan ook jarenlang voorzitter van het Ziekenhuis Oost-Limburg. ‘Deze bevoegdheid ligt me echt’, zegt hij als hij ons ontvangt in zijn kantoor in het Ellipsgebouw aan de Brusselse Albert II-laan.

Sinds hij eind 2008 in volle Fortiscrisis aftrad als minister van Justitie is Vandeurzen opvallend spaarzaam met commentaar. Als hij al een boodschap de wereld instuurt, dan gaat die over zijn eigen bevoegdheden en zo goed als nooit over het politieke spel. ‘Een vakminister moet zich met zijn beleidsdomeinen bezighouden’, zegt hij. ‘Over de bredere politiek communiceren, kan voor mij alleen als dat in het verhaal van de partij past. Niet om mezelf te profileren. Daarvoor ben ik te veel een partijman.’

Ook aankondigingen over uw eigen dossiers zorgen geregeld voor ophef. Zo werd u onlangs vanuit verschillende hoeken onder vuur genomen toen de inhoud van uw ontwerpdecreet Integrale Jeugdhulp bekend raakte.

Jo Vandeurzen: Daar was ik stomverbaasd over.

Meent u dat nu?

Vandeurzen: Ja. De invoering van integrale jeugdhulp, waarmee we de jeugdhulp beter willen organiseren over de grenzen van de sectoren heen, is niet mijn idee. Het is een verhaal dat al vele jaren geleden in gang is gezet. (denkt na) Op den duur zou je je gaan afvragen of je in dit land nog wel iets kunt veranderen. Bij elke grote transitie vallen kanttekeningen te maken en meestal weet je op voorhand dat het een weg van vallen en opstaan wordt. Maar dat is toch geen reden om alles bij het oude te laten?

De fundamentele vraag is: willen we af van een systeem waarbij jongeren met problemen een hele carrière maken binnen de sector waar ze aanvankelijk hebben aangeklopt? Volgens mij wel. We mogen niet langer aanvaarden dat een jongere jarenlang in de bijzondere jeugdzorg wordt opgevangen terwijl hij eigenlijk beter zou kunnen worden geholpen in de sector van personen met een handicap.

Ik verwacht ook veel van de intersectorale Multifunctionele Centra (MFC), waarin voorzieningen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en van jongerenwelzijn hun krachten bundelen. Voor een jonge gast met heel complexe problemen kan dat een wereld van verschil zijn, want zo zal hij zonder bruuske overgangen de zorg kunnen krijgen die hij op dat moment nodig heeft. Nu wordt zo’n jongen soms door een jeugdrechter geplaatst, woont hij daarna een tijdje bij zijn ouders en wordt hij dan weer in een instelling voor personen met een handicap opgenomen. En telkens wordt er een nieuw dossier opgesteld. Daar moeten we echt van af.

Dus jongeren met verschillende, zware problemen zullen niet langer als een hete aardappel van de ene instelling naar de andere worden doorgeschoven?

Vandeurzen: Zulke situaties zullen we nooit helemaal kunnen uitroeien, maar we kunnen ze wel fors terugdringen.

Ook in de gehandicaptenzorg is het hommeles. Hoewel minister na minister de voorbije vijftien jaar aankondigde de wachtlijsten te zullen wegwerken, zijn ze vandaag langer dan ooit.

Vandeurzen: Voor alle duidelijkheid: ík heb nooit beweerd dat ik de wachtlijsten in deze regeerperiode zou doen verdwijnen.

Maar u zou ze wel inkorten.

Vandeurzen: Twintig, dertig jaar geleden dachten politici dat de wachtlijsten vanzelf zouden verdwijnen als er maar genoeg geld tegenaan werd gegooid. Naïef natuurlijk. Om te beginnen worden ook mensen met een beperking steeds ouder en daardoor slibben onze volwassenenvoorzieningen dicht. Daarnaast erkennen we steeds meer vormen van handicap – wat op zich een goede zaak is – waardoor we de vraag nog meer de hoogte injagen.

Het helpt dus niet om almaar meer van hetzelfde te creëren. Nee, het systeem moet veranderen. En daar zijn we nu dus mee bezig. We willen ervoor zorgen dat de middelen voor zorg- ondersteuning in de toekomst op een andere manier worden toegekend. Meer op maat van de betrokkene en minder op die van de voorziening of zorgverstrekker. Daarom willen we iedereen die zich aanmeldt meteen basisondersteuning geven.

Zodat ze thuis blijven en niet meer op een wachtlijst voor een instelling gaan staan?

Vandeurzen: Helemaal niet. Met die basisondersteuning kunnen mensen toch al een deel van de zorg organi- seren. Volstaat dat niet, dan kan de betrokkene een aanvraag doen voor een cashbudget of voor een voucher waarmee hij naar een voorziening kan stappen.

En als daar geen plaats is, komt hij gewoon weer op een wachtlijst terecht?

Vandeurzen: Dat is het nu net: in het nieuwe systeem zullen we geen plaatsen meer subsidiëren. Voorzieningen zullen capaciteit creëren met het geld of de vouchers die ze van mensen met een handicap krijgen.

Misschien zouden de betrokkenen enthousiaster zijn over uw plannen als ze wisten of zo’n basisuitkering 100 of pakweg 400 euro zal bedragen.

Vandeurzen: Dat begrijp ik, maar het was echt niet mogelijk om dat bedrag nu al vast te leggen. In deze regeerperiode tekenen we alleen nog de grote lijnen uit. De rest is voor de volgende Vlaamse regering. Het is ook niet alsof er ondertussen niets gebeurt, hè. Er is bijvoorbeeld zwaar geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit. Uitzonderlijk zwaar zelfs als je kijkt naar de besparingen in andere sectoren.

Zegt u nu dat de ouders van gehandicapten eigenlijk geen reden tot klagen hebben?

Vandeurzen: Ik begrijp heel goed dat ze zo kritisch zijn. In het verleden is er hen al veel te vaak beloofd dat er iets zou veranderen. Logisch dus dat ze het pas willen geloven als ze het zien.

Ondertussen verschijnen er in de media geregeld alarmkreten van ouders die de zorg voor hun gehandicapte zoon of dochter niet meer aankunnen.

Vandeurzen: Elk schrijnend verhaal doet je hart bloeden. Ook dat van de minister van Welzijn. Maar als ik op elk individueel geval zou reageren, kon ik geen structurele veranderingen meer doorvoeren. Wat niet betekent dat ik geen rekening hou met de frustraties op het terrein. Sommige ouders, die jarenlang zelf voor hun kind hebben gezorgd, zijn ontzettend bang voor wat er zal gebeuren als zij er niet meer zijn. Eigenlijk is dat het ultieme doel van ons beleid: dat die mensen zich geen zorgen meer hoeven te maken. Het is voor hen dat we moeten werken: voor mensen die hun leven lang voor hun partner, hun kinderen, hun dementerende ouders hebben gezorgd en zich afvragen of de overheid er wel voor hen zal zijn als zij zelf zorg nodig hebben. Op dat vlak hebben we – in alle eerlijkheid – nog een lange weg af te leggen.

U benadrukt geregeld dat niet alleen de overheid maar de hele samenleving verantwoordelijk is voor mensen die zorg nodig hebben. Staat dat niet haaks op de tijdgeest?

Vandeurzen: Mensen hebben het tegenwoordig allemaal erg druk, ja. Ze werken hard, brengen de kinderen naar de opvang en gebruiken de grootouders als hulplijn. Maar is dat in wezen de samenleving die we willen? Ik zie het in elk geval als mijn taak om een beetje tegen die tijdgeest in te gaan. We moeten leren omgaan met het feit dat het leven niet altijd volmaakt is, dat er beperkingen zijn. Daar worden we op een gegeven moment allemaal wel mee geconfronteerd. Als ik op een vergadering vraag wie een vader of moeder heeft die dementeert, is de kans zeer groot dat minstens een van de aanwezigen zijn hand opsteekt. Zorg maakt dus wel degelijk deel uit van ons dagelijks leven. Of we dat nu willen of niet.

Roept u mensen niet op om voor hun naasten te zorgen omdat u daar met het huidige welzijnsbudget zelf niet toe in staat bent?

Vandeurzen: De overheid zal nooit in staat zijn om alle problemen met professionele zorg op te vangen. Dat zou onbetaalbaar zijn. Maar dat is niet mijn belangrijkste argument. Mij gaat het erom dat zorg die niet in het leven van alledag is ingenesteld, geen goede zorg is. Het kan niet de bedoeling zijn dat ouderen, mensen met een handicap of chronisch zieken uit onze samenleving worden geëvacueerd.

Soms volstaan kleine inspanningen trouwens al om mensen te helpen. Neem die alarmknoppen die zorgbehoevenden rond hun nek dragen. In sommige regio’s kunnen die mensen geen nummer meer opgeven van degene die bij alarm moet worden gewaarschuwd. Omdat hun kinderen te ver wonen, omdat ze geen familie meer hebben. Voor we overwegen om een soort professionele alarmcentrale op te starten, lijkt het me logisch om te onderzoeken of er geen buren zijn die bereid zijn om poolshoogte te gaan nemen als er een alarmmelding binnenloopt. Ieder van ons woont toch tussen andere mensen?

Ja, maar veel mensen kennen hun buren van haar noch pluim.

Vandeurzen: Dan moeten we daar als overheid tegenin gaan. Of willen we in een maatschappij leven waar ouderen steeds vaker in alle eenzaamheid sterven zonder dat iemand er iets van merkt? Daar moeten we echt iets aan doen.

Hoe wilt u dat aanpakken? Met straatbarbecues?

Vandeurzen: Is het nu echt zo vreemd om te investeren in kwaliteitsvolle relaties tussen mensen? Toen onze partijvoorzitter Stefaan De Clerck destijds een ampersand in onze partijnaam zette en voor verbondenheid pleitte, werd dat als wollig en weinig concreet afgedaan. Maar vandaag maakt iemand als Dirk De Wachter net dezelfde analyse en wordt zijn boek, Borderline Times, een bestseller. Het gaat dus om veel meer dan een retrogevoel.

Hoe is de sfeer ondertussen in de Vlaamse regering? Als we uw partijgenoot Eric Van Rompuy mogen geloven is elke hartelijkheid tussen de partners verdwenen.

Vandeurzen: Daar heb ik anders niets van gemerkt. Het gaat er in de Vlaamse regering heel correct toe. Zowel in goede als in kwade tijden.

Maar er zijn het voorbije jaar wel opvallend veel kwade momenten geweest?

Vandeurzen: Helemaal niet. Alleen zijn veel van onze plannen geschreven toen we nog dachten dat er tegen het eind van de regeerperiode een economische groei van 2 procent zou zijn. U begrijpt dat het niet makkelijk is als die dan eerder tegen de 0 procent aan blijkt te zitten.

U kunt toch niet ontkennen dat de coalitiepartners meer en meer van mening verschillen naarmate de regeerperiode vordert?

Vandeurzen: Zoals gezegd: de coalitie bestaat uit drie verschillende partijen die in 2009 samen een regeerakkoord hebben gemaakt in de veronderstelling dat de economie zou groeien. Als het anders uitdraait, is het volstrekt logisch dat iedereen zijn eigen prioriteiten naar voren schuift.

Bij de verkiezingen van volgend jaar wordt Vlaams minister-president Kris Peeters hét gezicht van uw partij. Zal hij CD&V een nieuwe adem kunnen geven?

Vandeurzen: Ik heb in elk geval veel vertrouwen in Kris Peeters als boegbeeld. Al zal hij zich natuurlijk wel door een goede ploeg moeten laten omringen, want eenzaam en alleen zal het hem niet lukken. Ik ben trouwens aangenaam verrast over de manier waarop de partij zich onder het voorzitterschap van Wouter Beke organiseert. En als ik zie hoe die nu in het Uitvoeringscomité voor de Insti- tutionele Hervormingen elke meter communautair akkoord moet bevechten, heb ik nog meer bewondering voor zijn aanpak. Daarom zeg ik daar ook niet veel over: commentaar vanaf de zijlijn zou Wouters werk alleen maar bemoeilijken.

U zou niet graag in zijn schoenen staan?

Vandeurzen: Het leven van een vakminister is in dit land een pak comfortabeler dan dat van een partijvoorzitter, en dat is nog een understatement. Mij hoort u dus niet klagen. (lacht)

DOOR ANN PEUTEMAN, FOTO’S LIES WILLAERT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content