Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

De naam Knetemann moet in de wielersport een begrip blijven: vijf maanden na de dood van haar vader timmert Roxane Knetemann verbeten aan haar carrière.

Met de Amstel Gold Race beleeft Nederland volgende zondag zijn ab-solute wielerhoogdag. Weinig wedstrijden hadden voor Gerrie Knetemann zo’n grote emotionele betekenis als deze slopende tocht door de Limburgse heuvels. Knetemann won de topklassieker twee keer. In 1974 zegevierde hij als neoprof, in 1985 zorgde hij met een tweede zege voor een van de sterkste staaltjes uit zijn carrière. Twee jaar eerder had Knetemann in Dwars door België een zware val gemaakt. Tijdens de afdaling van de Taaienberg knalde hij in de striemende regen tegen een geparkeerde auto. Hij werd afgevoerd met een open beenbreuk en gescheurde polsslagader. Het was een hallucinant beeld. Knetemann vocht voor zijn leven. Toen hij twee jaar later de Amstel Gold Race won, reed hij huilend over de finish.

Gerrie Knetemann was door zijn vlotte babbel en aparte humor een van de meest markante figuren uit de geschiedenis van de Nederlandse wielersport. Door zijn gevatte uitspraken, barokke wielerterminologie en filosofische overpeinzingen ontwikkelde de voormalige stratenmaker zich tot een soort volkspoëet. Toen Gerrie Knetemann vorig jaar op 2 november op 53-jarige leeftijd aan een hartstilstand overleed, op de dag dat cineast Theo Van Gogh werd vermoord, bleef wielerminnend Nederland verweesd achter. De begrafenis van Gerrie Knetemann was een bijzonder emotionele gebeurtenis. Vooral de getuigenis van zijn jongste dochter Roxane, een uiterst getalenteerde wielrenster, maakte indruk: kort en krachtig portretteerde ze haar vader en zei snikkend dat ze nu op de fiets wilde tonen een echte Kneet te zijn.

Thuis in Krommenie, een tussen industrie en polders geplet dorpje halverwege Amsterdam en Alkmaar, leeft de herinnering aan de ex-wereldkampioen verder. Op een grote glazen wand in de hal prijkt, in zandstralen aangebracht, de bloedstollende spurt waarmee Knetemann in 1978 tegen Francesco Moser op de Nürburgring de regenboogtrui veroverde. In de woonkamer hangen verschillende foto’s die memoreren aan de schitterende carrière van de Amsterdammer. In een grote lijst zijn tal van gezichtsexpressies van de Kneet afgebeeld. Het is alsof hij toekijkt op zijn gezin, op zijn echtgenote – de ex-wielrenster Gré Donker – en de drie kinderen die nog allemaal thuis wonen.

Roxane, net achttien geworden, is de jongste van de drie. Ze is een van de beste Nederlandse wielrensters en pakte verschillende nationale titels in het tijdrijden en op de baan. Dat vervult haar met trots: op de zetels in de woonkamer ligt een deken in de kleuren van de Nederlandse vlag, naast de foto’s van haar vader hangen ook een paar kampioenstruien. Alles in dit huis ademt de wielrennerij. Vorig jaar werd Roxane, een spontane meid, bij de juniores ge-selecteerd voor het wereldkampioenschap in Verona: in de wegwedstrijd eindigde ze vijfde, in de tijdrit zesde. Na de dood van haar vader tuimelde ze in een grote leegte. Maar Roxane, die aan haar laatste jaar middelbaar onderwijs bezig is en overweegt om na een zevende jaar rechten te gaan studeren, beseft dat ze niet bij de pakken mag blijven zitten. ‘Zo zou mijn vader het ook niet gewild hebben’, zegt ze. Als tweedejaarsjunior wil Roxane dit jaar verder aan de weg timmeren. Verbeten, maar zonder stuurman langs de kant van de weg.

Roxane Knetemann: ‘Toen ik vroeger thuis kwam van school zat mijn vader bijna altijd in de zetel. Hij vroeg dan lachend: “Heb je vandaag nog iets geleerd?” Ik probeerde hem dan soms met mijn kennis te overbluffen, maar dat lukte nooit. Mijn vader las veel, hij verdiepte zich heel graag in geschiedenisboeken, het verbaasde me wat hij allemaal wist. Die gesprekken na de school werden een soort ritueel, het hoorde als het ware bij de dag. Het is een van de zaken die ik nu verschrikkelijk mis. Voor ik naar mijn studeerkamer ga, stap ik vandaag nog altijd de woonkamer binnen. Ook al weet ik: in de zetel zit niemand meer. Dat is voor mij telkens weer een moeilijk moment. Net zoals ik het altijd heel vreemd blijf vinden als zijn auto niet meer voor de deur staat. Ik kan dat allemaal nog niet van me afzetten.’

Zijn dood kwam compleet onverwachts.

ROXANE KNETEMANN: Daarom was het voor ons ook zo moeilijk te verwerken. Hij klaagde er de maanden voordien wel over dat hij het soms benauwd had. En als we samen gingen trainen, merkte ik dat hij me soms moeilijk kon volgen. Zelfs niet toen ik maar twintig kilometer per uur reed. Hij had het daar best moeilijk mee, al wuifde hij dat altijd weg. Hij zei: ‘Ik moet ermee leren leven dat ik een oude man word.’ Soms kwam hij na een training gebroken thuis. Naar de dokter ging hij niet, mijn vader was geen klager, hij was mentaal verschrikkelijk sterk. Veel sterker dan ik. Toch kocht hij op een gegeven moment een brommer. Dat vond hij een stuk gemakkelijker. Dan hoefde hij niet meer af te zien en kon ik achter die brommer rijden.

Heeft hij je in het zadel geduwd?

KNETEMANN: Absoluut niet. Hij zei altijd: ‘De vrouwen rijden zo traag dat ik langs de weg het gras zie groeien.’ Aanvankelijk interesseerde het me allemaal ook niet, ik keek nooit naar een wielerwedstrijd op de televisie, ik vond dat vreselijk saai. Ik deed wel aan atletiek. Veel variatie vond je daarin echter ook niet. Daarom wilde ik het toch eens met de fiets proberen. Mijn vader zei: ‘Je bent daar te lui voor, het lukt je nooit.’ Op de zolder had hij een fiets ge-installeerd, je kon die zo instellen dat je op de rollen de meest moeilijke omlopen kon simuleren. Toen is hij het ongeveer zwaarste parcours gaan nabootsen. Ik ben dan op die fiets geklommen, na een uur kwam mijn vader naar boven. Hij zag dat ik nog altijd trapte, het zweet stroomde van mijn lichaam. Daar schrok hij van. Sinds die dag stond hij volledig achter me. Ik was veertien toen ik met koersen begon. Twee jaar geleden won ik bij de nieuwelingen 49 wedstrijden. Bij de juniores hoor ik nog altijd bij de top, al gaat het nu toch wat moeilijker. Niettemin won ik vorig jaar achttien wedstrijden.

Was je vader ook je trainer?

KNETEMANN: Hij liet me wat dat betreft redelijk vrij. Ook al omdat ik van nature uit iemand ben die heel hard wil trainen, het zit hem kennelijk in de genen. Ik kan na een slechte training behoorlijk nijdig zijn. Natuurlijk keek mijn vader toe wat ik deed, hij ging heel vaak mee. Hij geloofde niet zo in een wetenschappelijke aanpak. Hij zei altijd: ‘Je moet trainen op intuïtie.’ Hij was bij wijze van spreken veel meer aanwezig tijdens de wedstrijden. Dan gaf hij tips. Hij kon er absoluut niet tegen als ik een wedstrijd verloor door een tactische blunder. Hij vond dat in een koers de beste meestal niet wint, maar wel de slimste. Hij zei: ‘Je moet je tegenstanders constant bestuderen.’ Zo moest je dan je tactiek bepalen. En op het juiste moment demarreren.

Zoals hij dat op zijn manier verwoordde: ‘De wielersport is eerst het bordje van een ander leegeten voor je aan je eigen bordje begint.’

ROXANE KNETEMANN: Ja, hij hield van dat soort uitspraken. Hij was ook veel bezig met taal, hij kon gedichten schrijven, zo mooi, zo ontroerend, dat vloeide er allemaal uit, zonder veel na te denken. En hij kon soms zo verschrikkelijk druk zijn, zeker na een koers, dan kon hij je, zoals we in Nederland zeggen, echt platlullen. Ik dacht dan bij mezelf: hou nu toch eens op man. Hij vond ook altijd dat iemand die koerste constant initiatief moest nemen. Alleen gebeurt dat bij de vrouwen sowieso al veel minder dan bij de mannen. Daar had hij het moeilijk mee. Soms werd er echt pittig gediscussieerd na een wedstrijd.

GRÉ KNETEMANN: Roxane is een beetje zoals Gerrie: ze wil altijd gelijk hebben. En als ze ongelijk heeft zal ze dat, net zoals Gerrie, nooit toegeven. Soms waren de gesprekken echt wel heel geanimeerd. Eén enkele keer is het zelfs gebeurd dat ze in de auto ruzie zaten te maken, op weg naar een wedstrijd. Gerrie zei: ‘Je moet zo en zo rijden, anders kun je daar niets gaan doen.’ En toen antwoordde Roxane: ‘Als ik daar niets kan gaan doen, rijden we misschien beter naar huis.’ Waarop Gerrie dan effectief de wagen draaide en terug naar huis wilde rijden. In die omstandigheden probeerde ik dan wat te sussen. Soms zei ik tegen Gerrie: ‘Geef haar toch eens gelijk.’ Maar dat wilde hij niet. Zo’n discussie bleef nooit lang hangen. Maar over dat waarover ze het oneens waren, werd er nadien nooit meer gepraat.

ROXANE KNETEMANN: Hij had natuurlijk het beste voor. En zo vaak kwamen die discussies niet voor. Meestal volstond een knipoog om te weten wat hij erover dacht. Of een handdruk. Hij was vreselijk trots op me. Als ik ergens op trainingskamp moest met de nationale ploeg, dan ging hij mee, dan bleef hij daar ook slapen. Dat vond de bonds- coach van de dames leuk. En ’s avonds vertelde hij, hij had echt duizenden verhalen, dat hou je niet voor mogelijk. Steeds weer kreeg ik nieuwe anekdotes te horen. Dat waren echt vreselijk gezellige avonden.

Maar zelf heb je uiteraard geen herinneringen aan zijn carrière.

ROXANE KNETEMANN: Nee, ik was twee jaar toen mijn vader stopte. Ik verbaasde me er later wel over hoeveel hij had gewonnen, tien ritten in de Ronde van Frankrijk terwijl hij niet kon sprinten. Eigenlijk praatte hij niet zoveel over zijn prestaties, hij liep daarmee absoluut niet te koop, hij beschouwde zichzelf niet als zo’n uitzonderlijk renner. Van de andere kant: je moest hem in zijn waarde laten, je mocht niet tegen zijn schenen stampen. Ik herinner me een verhaal rond de Zesdaagse van Gent, het jaar dat hij wereldkampioen was, werd hem een contract aangeboden. Alleen was hij ooit als amateur naar de Zesdaagse van Gent gereden en kreeg hij daar te horen dat hij niet mocht starten. ‘Knetemann, daar hebben we nog nooit van gehoord’, zei die organisator. Tegen dat soort dingen kon hij niet. Toen hij dan als wereldkampioen werd benaderd, zei hij: ‘Ik doe er zoveel bij, van die keer dat jullie mij niet wilden.’

GRÉ KNETEMANN: Vervolgens won hij die Zesdaagse van Gent, samen met Patrick Sercu.

ROXANE KNETEMANN: Ik rijd eigenlijk ook heel graag op de baan, je wint daar veel makkelijker, de tegenstand is niet zo groot. En ik hou ook van tijdritten, dat is toch een overeenkomst met mijn vader. Heel alleen tegen de chrono, geen tegenstanders die op je wiel rijden, ik vind dat echt verademend. Want vergis je niet: bij de vrouwen is de rivaliteit groot. Eén enkele keer ben ik na de koers een meisje in de haren gevlogen. Maar toen mijn vader stierf, kreeg ik van haar wel een heel mooi kaartje. Dat heeft me enorm getroffen: al die blijken van medeleven. Ook van wielrensters uit België.

Hoe heb je de dood van je vader vernomen?

KNETEMANN: Ik was na de school nog even tot bij mijn vriend gereden, daar werd ik gebeld door mijn moeder, of ik onmiddellijk naar huis wou komen. Ik zag een paar politieauto’s voor de deur staan, ik dacht dat ze ingebroken hadden. Heel het huis lag ook vol modder, ik zei tegen mezelf: die zijn hier serieus tekeergegaan. Maar die modder kwam natuurlijk van de politiemensen. Toen zei mijn moeder dat papa dood was. Ik kon het niet geloven, ik dacht dat de wereld onder mijn voeten weggleed. Twee dagen voordien was hij nog naar een wedstrijd mee geweest en de avond voordien zaten we met zijn allen naar de televisie te kijken. We spraken af dat ik de dag nadien met de brommer zou rijden en dat hij achter me zou fietsen, hij was weer aan het trainen, hij wilde fit zijn om met een paar vrienden wat langere trajecten te kunnen afleggen. En dan gebeurt dat tijdens een mountainbiketochtje.

Wielerminnend Nederland hield even de adem in.

KNETEMANN: Als je zag wie er allemaal op de begrafenis was, die toespraken die daar werden gehouden, zo’n huldebetoon, dat raakte me verschrikkelijk. Papa moet toch wel een heel bijzonder iemand geweest zijn, terwijl hij zichzelf eigenlijk maar heel gewoon vond. Ik wilde tijdens de dienst absoluut ook iets zeggen, net zoals mijn broer en mijn zus trouwens. Ik vond dat het moest, al dacht ik dat ik het niet zou kunnen. Maar je hebt de hele week zo veel gehuild dat je niet meer kunt huilen. Ik heb over mijn band met hem gepraat. En ik heb toen gezegd: ‘Papa, ik beloof je dat ik iedereen laat zien dat ik een echte Kneet ben.’

Het weekend na de begrafenis koerste je alweer.

ROXANE KNETEMANN: Dat leek me de beste manier om alles te verwerken: gewoon de draad van het dagelijkse leven weer oppakken. Er stond toen een veldrit op het programma in Huijbergen waar we een hele tijd hebben gewoond. Die wedstrijd was voor mij een martelgang. Na afloop viel ik in de armen van mijn moeder. We hebben verschrikkelijk gehuild. Ik mis mijn vader heel erg, elke dag opnieuw. Als ik ga trainen, als ik ga koersen, dan is het toch anders. Je staat er alleen voor. Ik blijf er alles voor doen, veel trainen, letten op mijn voeding, dat fanatieke heb ik ook van hem. Alleen die mentale kracht, die mis ik.

GRÉ KNETEMANN: Gerrie reed zelfs als hij met een bronchitis zat. Hij vond dat hij zijn ploeg niet in de steek kon laten.

ROXANE KNETEMANN: Ik ben na zijn dood veranderd. Je weet plots wat wel en wat niet belangrijk is in het leven, je zit niet meer in de put omdat het op training toevallig wat minder liep. Maar in de koers wil ik winnen. Dat is toch het doel. En dat zei mijn vader ook altijd: in de sport gaat het erom de anderen pijn te doen en te tonen dat je de beste bent.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content