Op zoek naar de literaire roots van zijn geliefde Europa belandt spoorzoeker Kamiel Vanhole in het Perzische Isfahan, maar ook in hartje Brussel of in het ouderlijke huis te Sterrebeek. Een gesprek over de kinderen van Kafka en de dood die om de hoek loert.

Eerst wil hij er liever niet over praten. Het gaat toch om zijn werk en dus om De spoorzoeker, een literaire reisreportage waar Kamiel Vanhole (°1954) het patent op heeft, zeker in Vlaanderen. Toen het genre van de literaire non-fictie nog geboren moest worden en auteurs als Frank Westerman, Geert Mak en David van Reybrouck illustere onbekenden waren, vertelde Vanhole begin jaren tachtig bijzonder meeslepend over zijn voettocht naar de Borinage, in het zog van Vincent Van Gogh. Een kwarteeuw later trekt hij weer op pad en snuift als een erudiete indiaan de geursporen op van lievelingsschrijvers als Bruno Schulz, Georges Perec, Max Frisch en Mordecai Richler. Maar hij waagt zich ook buiten Europa en zo ontdekt hij in Iran dat een liter benzine slechts 7 eurocent kost en komen als vanzelf de woorden van het bekende gedicht van P.N. van Eyck over ‘De tuinman en de dood’ hem aangewaaid.

Vanhole is nu zelf zwaar ziek en lijdt aan longkanker. Reden te meer misschien waarom hem De spoorzoeker zo lief is. Het is immers een apologie voor de verlichte Europese beschaving van woord en wederwoord. Het boek begint dan ook met een meesterlijke parabel waarin prinses Europa op een drafje haar beschavingsgeschiedenis vertelt. Hoe ze als ‘Tyreense slet’ in het vroegere Fenicië werd ontvoerd door Zeus en hoe haar broer Cadmus ons, Beotiërs, het alfabet schonk. Hoe europos in het Grieks wijd, ruim en breed betekent en dat daarom Europa voor de intellectuele Grieks-joods-christelijke traditie staat die het vandaag zo moeilijk heeft. Vanhole laat in de twaalf staties van zijn literaire calvarietocht zien hoe de idee Europa een uniek historisch project belichaamt. Toch eindigt hij zijn boek dicht bij huis, in het Brusselse Sterrebeek, en hij zoomt daarbij in op zijn jeugdige alter ego dat toen al op reis ging door in de achtertuin naar de bewegingen van de wolken te staren. Hij noemt er zichzelf de wolkenhoeder: ‘Een hond hoef ik niet, mijn kudde graast waar ze grazen wil.’

Hoe moeilijk is het voor een romanticus met brains om met een ziekte te leven waar hij enkele maanden geleden, bij het beëindigen van dit boek, nog geen weet van had? Verandert dat niet drastisch de kijk op het leven en de literatuur?

KAMIEL VANHOLE: Ik word radicaler en soms zelfs razend. Als ik een krantenkop zie zoals ‘Dit is de grootste crisis van de Belgische staat’, alleen omdat er enkele sms’jes werden gelekt… De politiek weet zich geen raad meer en er is te weinig kritische pers om dat te signaleren. De Morgen heeft Paars altijd omhooggeschreven. De Standaard loopt De Morgen min of meer na. Het is geen toeval dat Peter Vandermeersch een marketingprijs heeft gewonnen, en niet een serieuze journalistieke onderscheiding. Alles wordt zo heel persoonlijk gemaakt. Ik hoef toch niet te weten wat er aan persoonlijke contacten tussen Guy Verhofstadt en Yves Leterme heeft gespeeld? Dat is voer voor historici over zoveel jaren. Ik verlang dat er wordt nagedacht over visies en over de toekomst van ons land.

Het is niet zo dat u de literatuur plots futiel vindt?

VANHOLE: Ik schrijf minder. Ik probeer eerst en vooral mijn ziektegeschiedenis bij te houden. Het is me allemaal zo overvallen dat ik er geen afstand van kon nemen. Schrijvers zijn controlefreaks. Afijn, ik toch. Soms kan de literatuur me vierkant gestolen worden. Maar tegelijkertijd ben ik gedichten van Osip Mandelstam gaan herlezen want literatuur kan kracht bieden. (Leest een gedicht van Mandelstam in een vertaling van Peter Zeeman voor) ‘Ik kreeg dit lichaam – wat te doen ermee, / Zozeer uniek en zo volstrekt van mij? / Wie moet ik danken voor de stille vreugd / Van ademhalen, leven, liefde, jeugd? / Ben de tuinier maar ook een bloem naast steen, / Sta in de wereldkerker niet alleen. / En op de ruiten van de eeuwigheid / Heeft zich mijn warme adem reeds gevlijd. / Er is een tekening ontstaan op glas / Die kort tevoren nog onleesbaar was. / Ook al vervliet dit wazige moment / De tekening staat in ons hart geprent.’ Dat zegt toch rake dingen over ons lot, zoals alleen Russen dat kunnen. Mandelstams reis door Armenië was de laatste die hij gemaakt heeft voor hij in de Russische goelag in 1938 crepeerde.

U beschrijft in De spoorzoeker ook hoe u zelf in Armenië bent geweest, in de schaduw van de berg Ararat waar de ark van Noë zou zijn gestrand. Frappant hoe uw Wit-Russische collega-schrijvers ’s morgens onmiddellijk aan hun vaderland denken terwijl u toegeeft aan niets te denken.

VANHOLE: De Wit-Russen zitten gebeiteld in hun traditie en beschouwen schrijvers als ambassadeurs die de mensen bij God vertegenwoordigen. Ik ben een westerse relativist die huivert voor dergelijke grote woorden. Maar ik wil wel de vrijzinnige traditie van het woord in de joods-Griekse betekenis verdedigen, want ik wil niet over me heen laten walsen. Ik wil dat hier het recht wordt behouden om te spotten met de profeet. Ik wil dat hier cartoons kunnen worden gemaakt over christendom, islam of de joodse traditie. Daar wil ik voor opkomen.

Hoe staat u als verlichte schrijver dan tegenover de heisa rond het dragen van de hoofddoek?

VANHOLE: Het gebod van het dragen van hoofddoeken vind ik afschuwelijk. Maar ik ga het geen terroristische halszaak noemen, zoals Benno Barnard dat doet. Het zijn inderdaad mannen, de mollahs, die het vrouwen opleggen, zoals ik zelf in Iran trouwens heb kunnen zien. Maar een verbod doet meer kwaad dan goed. We hebben immers godsdienstvrijheid en nu gaan we weer een bepaalde bevolkingsgroep met dat verbod viseren. Aan de andere kant moeten wij de vrijheid van keuze vrijwaren. De vrouwen moeten kunnen kiezen of ze er zelf een willen dragen. Toch hou ik van de Franse traditie van neutraliteit in openbare ruimtes. Als ik naar het gemeentehuis ga en mijn nieuw paspoort aanvraag, hoef ik niet te weten welke gezindheid de ambtenaar achter het loket heeft. Religie is een privézaak. De staat mag dus zulke neutraliteit opleggen.

U wou met dit boek een lans breken voor het Europese avondland, vandaar deze ‘reizen door het literaire verleden van Europa’, zoals het in de ondertitel heet.

VANHOLE: Ik had niet de ambitie om een Europees boek te schrijven. Ik wil wel aangeven dat wij een geletterd continent zijn. Dat is de grote beschavingstraditie waar wij uit voortkomen en waar ik als idealist nog steeds in geloof. Europa begint met de alfabetisering van ons, Beotiërs. De Griekse en de joodse traditie hebben van ons vervolgens de mensen van het boek gemaakt. In de verlichting ontstaat dan de moderne lees- en schrijfcultuur. In de vorige eeuw kwam daar de minder fraaie traditie van het vernietigen en verbieden van boeken bij. Ik vrees, eerlijk gezegd, dat die traditie aan het afkalven is. Er is een hausse van de literatuur, maar het aantal lezers neemt af.

Ook bij ons?

VANHOLE: Vlamingen lezen heel weinig, zeker vergeleken met de Nederlanders. Zij hebben tien keer meer boekhandels dan wij. Komt erbij dat een werk als De Vlasschaard van Stijn Streuvels, waarvan ik ben gaan houden, op elke bladzij drie woorden telt die je moet gaan opzoeken. Ook bij Herman Teirlinck is het taalgebruik gedateerd. Iemand als Multatuli daarentegen, waar ik de Minnebrieven van heb herlezen, schrijft nog steeds een fris zinderend, hedendaags Nederlands. Alleen Willem Elsschot en Cyriel Buysse, die voldoende Nederlandse contacten hadden, schrijven een meer algemeen aanvaard Nederlands. Het zou goed zijn dat er in het onderwijs een canon zou bestaan. Niemand durft vandaag in de school Streuvels te lezen, terwijl dat vijftien jaar geleden nog wel kon. Het is zoals in de politiek. Men past zich aan de smaak van de klant aan. Men gaat op zijn knieën zitten en vraagt dan aan de leerlingen wat ze willen lezen. De canon wordt niet meer doorgegeven en dat is bijzonder jammer.

U hebt inderdaad een boontje voor Europese schrijvers uit de grote modernistische traditie, zoals Max Frisch en ook Franz Kafka. ‘Laten we kinderen van Kafka zijn’, schrijft u. Wat bedoelt u daarmee?

VANHOLE: Als kind van Kafka is God voor mij slechts een woord. Het is misschien een wanhopige verzuchting geworden omdat ik mij als ongelovige meer en meer tot een kleine minderheid voel behoren. De hausse is aan de godsdienst en aan de islam. Ik vind het erg dat ik mij stilaan te weer moet beginnen te stellen tegen een godsdienst, zoals ik mij vroeger heb ontworsteld aan de christelijke traditie. Nu moet ik dat gevecht opnieuw voeren.

Het maakt u moe?

VANHOLE: Ach nee, ik probeer vandaag de dag te plukken. Ook als ik morgen moet sterven, zal ik in een goed boek aan het lezen zijn, want dat kan altijd van pas komen.

KAMIEL VANHOLE, DE SPOORZOEKER, ATLAS, ANTWERPEN/AMSTERDAM, 240 BLZ., 18,50 EURo.

DOOR FRANK HELLEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content