Conservatief: als je het bent, vindt J.L. Heldring, moet je ervoor uitkomen. Dat verheldert het debat. Portret van de man die op handen wordt gedragen door de nieuwe lichting conservatieven in Nederland.

Het woord ‘conservatief’ kampt met een imagoprobleem. In België, maar evengoed in Nederland. Nieuw is dat allerminst. In 1934 schreef de Nederlandse historicus Johan Huizinga: ‘Het ware te wenschen geweest, dat een groep van politiek geschoolden den moed hadde bezeten, zich conservatief te blijven noemen in den waardigen zin van het goede te willen behouden en de traditie niet roekeloos te willen prijsgeven voor de mode van de dag.’ Zolang iedereen het woord ‘conservatief’ bleef mijden – uit vrees ‘om ouderwetsch te schijnen’ – zat er, vond Huizinga, ‘een gat in de discussie’.

Dat gat wordt, althans in Nederland, sinds kort langzaam dichtgereden. Een groep jonge en minder jonge conservatieven ‘hees’ in december 2000 ‘de vlag van het conservatisme’. Onder hen: oud-journalist Bart Jan Spruyt, filosoof Paul Cliteur en de christen-democratische oud-premier Dries van Agt. Om het conservatieve gedachtegoed te verspreiden en het intellectuele en politieke debat te bevruchten, werd de Edmund Burke Stichting in het leven geroepen. In het politieke spectrum staan de leden ervan naar eigen zeggen ‘rechts van het centrum’, waar ze een pleidooi houden voor ‘een vrije en fatsoenlijke samenleving van sterke burgers, sterke kerninstellingen en een kleine, maar weerbare overheid’.

Een van hun intellectuele voorbeelden is de ondertussen 85-jarige Jérôme Louis Heldring. Na ruim een halve eeuw journalistiek schrijft die nog elke week een veelgelezen column in NRC Handelsblad. ‘Het conservatisme wordt niet meer weggelachen’, stelt hij verheugd vast. ‘Al is dat niet mijn verdienste. Mijn artikel Lof van het conservatisme dateert al van 1974. Ruim 25 jaar is daarover helemaal géén discussie geweest. Nu herinnert men zich dat artikel natuurlijk weer en word ik een soort van godfather. Dat vind ik best, hoor. Maar als ze mij niet zouden noemen, zou ik niet zeggen: Hèhè, heb je mijn stuk niet gelezen? Ik ben ook helemaal niet representatief. Maar ik volg de Burke Stichting met sympathie. Het is goed dat het woord conservatisme niet meer zo wordt geschuwd. Het is per slot van rekening een heel honorabele mensbeschouwing die voor de intellectuele discussie onmisbaar is.’

DE QUASI-HEILAND

Hij schrok er zelf van, toen hij in 1974 dat artikel begon te schrijven op uitnodiging van het tijdschrift Liberaal Reveil. ‘Ik ging ervan uit dat ik een liberaal was’, zegt hij. ‘Maar al schrijvende kwam ik tot de ontdekking dat dat helemaal niet klopte. Historisch gezien gaat het liberalisme, net zoals het socialisme trouwens, uit van een optimistische mensbeschouwing, die dateert uit de Verlichting. De Franse Revolutie, die heel snel is ontaard, was daarvan de uitdrukking. En ik héb helemaal niet zo’n optimistische mensbeschouwing. Ik koester een sterk wantrouwen ten aanzien van de mens. Dat gaat terug op mijn ervaring in de Tweede Wereldoorlog, op wat toen gebeurd is in Duitsland, een land in het hart van Europa, dat niet ten onrechte bekend stond als een land van Dichter und Denker. Niet dat alle Duitsers moordenaars waren – dat is het nu net: wáren het maar allemaal moordenaars geweest. Maar nee, op zichzelf waren het veelal brave burgers. En toch raakten ze volkomen in de ban van een verschijnsel als Hitler. Welnu, dat maakt mij buitengewoon schuw en wantrouwig ten aanzien van de mens.’

In principe kan het overal gebeuren, gelooft hij. ‘De mens kan zich ontwikkelen tot een gevaarlijk wezen: als hij bang wordt, als hij vreest te verliezen wat hij bereikt heeft, bestaat het gevaar dat hij achter quasi-heilanden aanloopt. Ik zeg wel quasi, omdat Hitler het heil hier op aarde zag. Dat is het knappe van het christendom, vind ik: het belooft ook het heil, maar pas ná dit leven. Ik ben geen lid van een kerk en wil religie niet propageren, maar je kunt er niet omheen dat het mensen met elkaar verbindt.’

Zuiver filosofisch bekeken, ziet hij een groot verschil tussen Hitler en Stalin. ‘Je kunt die twee niet aan mekaar gelijkstellen, maar je kunt ze wel met elkaar vergelijken. Al geloof ik best dat men dat ter progressieve zijde niet graag doet. Stalin wordt door sommigen nog steeds beschouwd als een progressief verschijnsel, een aberratie van een communistisch en universeel menselijk ideaal. Het nationaal-socialisme wilde een scheiding aanbrengen tussen mensen, het communisme in principe niet – dus zuiver filosofisch bekeken is dat een pluspunt, zou je kunnen zeggen. Maar in de praktijk maakt het weinig uit. De slachtoffers van Stalin zullen zich niet getroost hebben gevoeld door de gedachte dat ze geofferd werden voor een mooi ideaal. Dat vooral Franse denkers lang verblind zijn geweest door dat communistische ideaal, heeft te maken met de mythe van de Franse Revolutie: zij zagen de Russische Revolutie als de voortzetting daarvan. In ieder geval bewijst het dat leden van de intelligentsia niet onfeilbaar zijn. Zoals George Orwell ooit schreef naar aanleiding van een of andere onzinnige bewering: je moet een lid van de intelligentsia zijn om dat te geloven – geen gewoon mens zou zo’n dwaas kunnen zijn.

Heldring is een buitenstaander. Altijd geweest. Bij hem geen ‘groot verhaal’, geen systematische uiteenzetting van wat het conservatisme als politieke filosofie precies inhoudt. Die halve eeuw journalistiek heeft zijn ‘vermogen tot synthese’ zelfs ‘grondig verpest’, zegt hij. Het voordeel daarvan is dat hij, zoals het de ware intellectueel volgens hem betaamt, echt onafhankelijk kan blijven. Heldring: ‘Ik ben een scepticus ten aanzien van bijna alles, zeker geen bevlogen iemand die de samenleving toont welke weg ze moet gaan. Ik serveer geen recepten, maar plaats kanttekeningen bij daden en woorden van politici. Ik wil niet alle idealen en plannen diskwalificeren, want als alle politici sceptisch zouden zijn, zou er natuurlijk nooit iets ontstaan. Ik pretendeer ook niet te weten hoe het anders moet. Maar ik ben geen politicus, ik ben een waarnemer aan de zijlijn.’

Neem nu de Europese eenwording. ‘Ik ben niet anti-Europees’, zegt Heldring. ‘Maar ik ben wel een euroscepticus. Politieke eenwording zie ik niet tot stand komen. Economisch en monetair kunnen we één worden, want dat heeft betrekking op calculabele zaken, cijfers en statistieken. Maar een gezamenlijke buitenlandse politiek? Dan spelen andere factoren een rol, die niet calculabel zijn. Buitenlandse politiek is de uitdrukking van het zelfbeeld van een natie. En de Europese natie bestaat niet. Een Europees leger? Ook dat zie ik niet, tenzij er een nieuwe Napoleon komt, die ons dwingt. En dat willen we niet, want we zijn democraten. Dus tot nader order moeten we leven met een Amerikaanse supermacht, die zich niet veel van Europa aantrekt. Amerika is altijd een imperium geweest, maar pas nu begint het echt te lijken op de oude imperia. Pas nu hanteren Amerikanen het imperialistische adagium verdeel en heers, althans ten aanzien van Europa. Ze vinden het prachtig, die verdeeldheid tussen het oude en het nieuwe Europa.’

De bevlogenheid van Guy Verhofstadt en Louis Michel, die zich aansloten bij het Frans-Duitse verzet tegen de oorlog in Irak, vond Heldring erg ‘onbelgisch’. ‘Belgen zijn altijd heel voorzichtig geweest in hun buitenlandse politiek. Daarom begreep ik Michel niet goed. Dat moralisme, of wat hij verkocht als moralisme, verbaasde mij van een Belgisch politicus. Het zal wel kloppen dat hij België ‘op de kaart heeft gezet’, zoals men schreef, maar hoe? Goed of niet goed? Dát is de vraag. De oproep van Michel om Oostenrijk te boycotten, toen de partij van Jörg Haider daar in de regering kwam, begreep ik ook niet. En de Belgische genocidewet: nog zo’n vreemd middel dat zijn doel vérre voorbijschiet.’

Als Heldring al ergens voor pleit, is het voor een pragmatische houding. Buitenlandse politiek gaat om veiligheid. Het landsbelang primeert. En net als in de binnenlandse politiek draait alles om macht. Het ware beter, vindt hij, mochten politici dat wat vaker toegeven, in plaats van zich te verschuilen achter ethische principes of verheven doelstellingen. ‘Binnenlandse politiek is zuivere machtspolitiek, daar heeft niemand principiële bezwaren tegen. Welnu, voor buitenlandse politiek geldt net hetzelfde, alleen drukt die macht zich anders uit: met wapens, of met economische druk… Het gekke is dat mensen gaan huiveren als je dat ethische discours doorprikt.’

DIE RARE RONALD REAGAN

En doorprikken doet hij graag. Een typische Heldring-vraag is bijvoorbeeld: als een oorlog die om morele motieven wordt gevoerd meer onheil aanricht dan een andere oorlog, hoe moreel is hij dan eigenlijk nog? ‘Ik ben geen voorstander van humanitaire interventies’, zegt hij. ‘Dat is me te open ended: je begint ergens en weet niet waar je eindigt. Zoals een Amerikaanse commandant tijdens de oorlog in Vietnam doorseinde: Om de stad te kunnen bevrijden, moesten we haar vernietigen! Een humanitaire interventie geeft je misschien een goed gevoel, maar ondertussen veroorzaak je misschien alleen maar meer leed. Merkwaardig genoeg hoorde je met betrekking tot Irak dat humanitaire argument niet bij mensen die daar normaal gesproken wel gevoelig voor zijn. Ik heb mij ondertussen verzoend met die oorlog in Irak, maar ik huiver nog altijd meer voor de gevolgen ervan dan voor de oorlog zelf. Irak is nog helemaal niet gepacificeerd en het terrorisme gaat rustig door. En dat het uur van de democratie nu is aangebroken in het Midden-Oosten, daar geloof ik geen bal van.’

De zogenaamde neoconservatieven, die het onder president George W. Bush voor het zeggen hebben in de VS, zijn volgens Heldring trouwens helemaal niet conservatief – integendeel: ‘Ze zijn radicaal, bijna revolutionair, ze gaan ervan uit dat de wereld maakbaar en manipuleerbaar is. Dus in zoverre heb ik totaal geen sympathie voor het Project for a new American century. Wat ik wel kan waarderen, is dat het niet allemaal houwdegens zijn, dat ze hun discours tenminste met argumenten onderbouwen. Maar dat ze zich laten leiden door duidelijk progressieve idealen, vind ik eerlijk gezegd een beetje rampzalig. Maar we zitten er nu eenmaal mee, Amerika is het machtigste land van de wereld.’

Ook tijdens de Koude Oorlog vond hij het verstandig om te schuilen onder de Amerikaanse paraplu, zelfs als dat betekende dat er Amerikaanse kernraketten in Europa moesten worden opgesteld. Mochten de betogers tegen het NAVO-dubbelbesluit in 1979 hun zin hebben gekregen, zou de Koude Oorlog misschien nóg bezig zijn, aldus Heldring. ‘Ik ben ervan overtuigd dat het dubbelbesluit in de toenmalige Sovjet-Unie heeft bijgedragen tot het besef dat ze die bewapeningsrace niet langer aankonden. De Russische SS20’s hadden het evenwicht, alleen in Europa overigens, tenietgedaan en daarom waren de Amerikaanse raketten nodig. Toen president Ronald Reagan begon met zijn Strategisch Defensie Initiatief, vond ik dat strategisch gezien niet echt nodig, maar ook dát heeft ertoe bijgedragen dat Mikhaïl Gorbatsjov inzag dat er een einde moest komen aan het defensieve opbod. Die rare Reagan was er, op zijn eigen simplistische manier, van overtuigd dat atoomwapens uit de wereld moesten. Hij was helemaal niet zo’n diehard als velen denken. Toen hij sprak over the evil empire, schrok iedereen zich rot. Het was misschien niet erg diplomatiek geformuleerd, maar op zichzelf wás de Sovjet-Unie natuurlijk een evil empire, iedereen wist wat daar aan de gang was. Als ik Bush hoor spreken over the axis of evil, vind ik dat niet alleen diplomatiek, maar ook feitelijk onjuist. Ik zie verbindingen, maar geen as tussen Irak, Iran en Noord-Korea. Maar goed, in Amerika is het kennelijk nodig om zulke uitdrukkingen te gebruiken om de mensen te mobiliseren.’

HET EINDE VAN DE IDEALEN

Hij heeft voor Jan Peter Balkenende gestemd – ‘om conjuncturele redenen’. De christen-democraat die nu aan het hoofd staat van een centrum-rechts kabinet, maakte tenminste énige indruk, zegt Heldring. ‘Hij leek mij een stevige man, met duidelijke standpunten. En hoewel ik niet al zijn standpunten deel, vond ik dat Nederland zo iemand nodig had. Er heeft immers grote verwarring geheerst in dit land. Ik ben inmiddels wel wat aarzelender geworden. Mochten het morgen verkiezingen zijn, ik zou het verdomd niet weten. Alleen al daarom hoop ik dat ze het vier jaar uitzingen.’

Vroeger stemde hij bijna altijd voor de liberale VVD. Zeker toen Frits Bolkestein daar nog de leiding had. Heldring: ‘Een man van formaat. Hij bracht nieuwe gedachten naar voren, maakte van Europa een discussiepunt en durfde de problemen van de multiculturele samenleving aanhangig maken. Langzamerhand is dat discours gemeengoed geworden. Vandaag, zeker na de katalyserende rol van Pim Fortuyn, kan niemand er nog omheen. Bolkestein, die zichzelf wel een liberaal noemde, maar eigenlijk filosofisch conservatief was, erkende de culturele verschillen al, hij ging niet mee in het verhaal dat multiculturaliteit altijd prachtig en verrijkend is – dat heeft men in progressieve hoek lang beweerd, het liep allemaal prima, maar dat wás natuurlijk niet zo.’

Zo zijn ondertussen veel illusies gesneuveld in Nederland. ‘De idealen van de jaren ’60 en ’70, de idee van de maakbare samenleving, dat is voorbij’, zegt Heldring. ‘Over misbruik van sociale voorzieningen, bijvoorbeeld, mocht jarenlang niet eens worden gesproken. De mens was immers goed, zeker de mens ‘aan de onderkant van de samenleving’, zoals dat toen heette. Langzamerhand werd het echter zo duidelijk dat ook de sociaal-democraten er niet meer aan voorbij konden. In de praktijk heeft de PvdA zich al aangepast, alleen moeten ze zich nog filosofisch herijken, om eens een modieus woord te gebruiken.’

Dat de sociaal-democraten aan de zijlijn staan net op het moment dat Nederland, zoals de rest van Europa, de verzorgingsstaat moet verbouwen, komt hen misschien goed uit. Heldring: ‘Het nodige werk wordt nu door anderen gedaan. Zo is het vaker gegaan. Het kwam de Britse premier Tony Blair goed uit dat Margaret Thatcher de boel had opgeruimd. Het kwam de PvdA in 1989 goed uit dat Ruud Lubbers had gesaneerd. Nu herhaalt zich, onder een ander gesternte, hetzelfde: Balkenende moet saneren. Of dat lukt, is een andere vraag. Maar het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de PvdA over vier jaar in een opgemaakt bed stapt.’

Voor christen-democraten en liberalen is het momenteel een stuk makkelijker om zich te profileren, zegt Heldring: ‘De liberalen hebben al jaren de wind mee, in een economisch klimaat van deregulering en privatisering. Die partij hoeft zich ideologisch niet zo dringend te bezinnen. En het CDA heeft een erg wollige filosofie waar je alle kanten mee uit kunt.’

DE OERBRON VAN HET DENKEN

Hoewel het doorgaans wordt geassocieerd met een conservatief reveil, houdt Heldring zich ver van het normen-en-waardendebat. ‘Ik ben niet zo bevattelijk voor het morele discours. Ik heb geen ethisch a priori. Als je morele categorieën opdeelt in goed en kwaad, kom je toch altijd bij de vraag, die ook Bolkestein stelde: wie is de rechter die uitmaakt wat goed en kwaad is? Voor christenen is dat natuurlijk geen moeite, maar voor niet-christenen is dat toch een leegte. Een politicus die geen goddelijke opperrechter aanvaardt en toch een moreel verhaal houdt, blijft enigszins in de lucht hangen. Dan is mijn vraag altijd: wat is de basis, de oerbron van uw denken? Dat is geen politieke vraag, maar wel een grondvraag in het intellectuele discours. Ik kan mij bij goed en kwaad wel iets voorstellen, hoor, in het dagelijkse leven. Maar ik zou het niet proberen in te voeren in de politiek.’

Het debat over normen en waarden is ‘geïnstrumentaliseerd’, meent Heldring. ‘Het dient meer om bij de verwarde kiezer de illusie te wekken dat nu eindelijk eens gaat gezegd worden hoe het zit. Maar behalve in algemene termen kun je het over normen en waarden nooit eens raken. Een politiek instrument kun je er niet van maken. Je mag niet doodslaan, goed, daar hoef je verder niet over te praten. En je moet de behoeftigen helpen, dat is ook duidelijk. Maar dan komt de politieke vraag: hoe doe je dat? Help je mensen in de derde wereld door ze ontwikkelingshulp te geven, of help je ze zo alleen maar verder achterop? Dat is de politieke vraag, en daarover kun je blijven discussiëren.’

Hoe moet een politicus die zich als conservatief wil profileren, dat aanpakken? Heldring lacht: ‘Ik geloof dat het verstandiger is als je dat niet aanpakt. Omdat je onnodig tegenstand oproept en je ideeën beter naar voren kunt brengen zonder het c-woord te gebruiken. Dat deed Bolkestein. Of, om een Vlaamse politicus te noemen, Louis Tobback: hij is, op zijn manier, toch een behoudend man, niet geheel onconservatief, en zeer intelligent – hij praat ook met een zekere onthechting over politiek. In het gewone intellectuele discours vind ik wél dat mensen die het zijn, ervoor moeten uitkomen, zonder voortdurend terugtrekkende of verontschuldigende bewegingen te maken. Dat verheldert het debat, dus dat is winst.’

Maar de stichting van een conservatieve partij? ‘Nee, laat maar. Ik verwacht ook in Nederland geen duidelijke politieke vertaling van het conservatisme. In feite zou de christen-democratische partij nog het beste het conservatisme kunnen belichamen, maar die constatering wijzen ze zelf altijd met verontwaardiging af, omdat ze zich als een sociale partij willen profileren. Maar het conservatisme sluit een humane sociale politiek helemaal niet uit. Integendeel, om het wat schematisch uit te drukken: een goede conservatief wil de boel bij mekaar houden. De eerste sociale wetten uit de geschiedenis werden trouwens in de negentiende eeuw uitgevaardigd door de conservatieve Duitse kanselier Otto von Bismarck.’

Ach, het zal zijn tijd wel duren. Zolang het nog kan, zal hij elke week zijn stukje schrijven voor NRC Handelsblad. Kanttekeningen maken, vragen stellen, de waan van de dag bestrijden. Pleiten voor ernst. Want dat gelach altijd, het stoort hem: ‘In elk politiek discussieprogramma moet tegenwoordig gelachen worden. Dat is niet bevorderlijk voor de politiek, het werkt op den duur als een boemerang, want kijkers zullen denken dat het maar een spelletje is. En politiek is geen spelletje, maar een spel. Dat moet, zoals Johan Huizinga ons heeft geleerd in zijn boek Homo Ludens, in volle ernst gespeeld worden. Wie dat niet doet, is een spelbreker.’

Joël De Ceulaer

‘Ik ben een scepticus ten aanzien van bijna alles.’

‘De Amerikanen vinden het prachtig, die verdeeldheid tussen het oude en het nieuwe Europa.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content