Hij stond bekend als een zondagskind. Maar zijn val was even spectaculair als zijn steile opgang. Leven & Werken van Willy Claes: een gesprek bij zijn zeventigste verjaardag.

Hij ontkent het niet. Zijn grootste politieke overwinning behaalde Willy Claes wellicht helemaal aan het begin van zijn carrière. Limburg was in de jaren zestig nog helemaal een bastion van de christendemocratie, en dan vooral van de christelijke arbeidersbeweging. De pastoor en Het Belang van Limburg van CVP-senator Hubert Leynen – de legendarische commentaarschrijver Tenax – hielden de schaapjes in de juiste wei.

‘Ik had geluk,’ kijkt Claes terug, ‘en ik had de tijd mee. De socialisten werkten op dat moment ook in Nederlands-Limburg aan een doorbraak. Limburg reageerde altijd al wat trager en dat was ook in 1968 het geval. We waren toch een beetje zoals de karabiniers van Offenbach. Misschien niet echt een oorlog te laat, maar toch een veldslag.

‘Het was nog de tijd van de verzuilde samenleving. Mijn geluk was dat er alvast één sterke, vitale structuur stond. Dat was hier niet de vakbond, maar het ziekenfonds dat door mijn voorgangers niet dorp per dorp was uitgebouwd maar echt parochie per parochie. Voor de partij moest hetzelfde gebeuren. De verklaring voor mijn persoonlijke snelle opgang is eenvoudig: ik was eenoog in het land der blinden. Het was wel een tijd van zeer noeste arbeid. Elke avond de baan op om ook in de kleinste, van God vergeten dorpen kernen te motiveren en op poten te zetten. Ik wist dat ik inhoudelijk voorzichtig te werk moest aan. Een agressieve aanpak zou niet aanslaan. Mijn gematigde toon maakte het voor de brave Limburger gemakkelijker om in het stemhokje de stap te zetten.’

Het drama van de mijnsluitingen speelde in dat proces geen rol, zegt hij. Bij een demonstratie in Zwartberg waren weliswaar doden gevallen, maar de andere mijnen bleven nog open. De jonge Claes zat in het partijbestuur van de toen nog unitaire BSP-PSB waarin figuren zoals Leo Collard, Jos Van Eynde, Louis Major en Antoon Spinoy de toon aangaven. ‘Twee andere ontwikkelingen waren op dat moment belangrijker dan de mijnen. Er was het begin van de industrialisering in Limburg. Na Philips kwam Ford Genk. Daarnaast verliet een eerste generatie de officiële scholen, die na de schoolstrijd overal waren ingeplant. Die mensen waren misschien niet socialistisch gevormd, maar ze konden toch vrij denken en oordelen. Met de steun van mijn politieke voedstervader Toon Spinoy lanceerde ik in 1967 in Genk een document met onze stellingen voor de toekomst van Limburg: Limburg Objectief 80. Dat heeft toch meer meegespeeld dan de incidenten rond Zwartberg. We moeten ook eerlijk zijn, en ik wik mijn woorden. De vakbond was daar niet echt bij de zaak. De partij aarzelde om een lijn te trekken die anders was dan die van de vakbond. Dan kun je niet zeggen dat Zwartberg ons in de kaart heeft gespeeld.

‘Zeker in de BSP bleef de oorlogsgeneratie lang aan de macht. Er was niet voor een aflossing van de wacht gezorgd. Ik was op de algemene raad en op congressen opgevallen en we deden het in Limburg ook electoraal goed. We beleefden begin jaren zeventig echt onze doorbraak. De oude generatie verdedigde zich nog, maar de Waalse vrienden drongen aan en vooral André Cools vond dat het tijd was om te verjongen. Zo werd ik op mijn 33e in de laatste regering van Gaston Eyskens minister, en dan nog op het belangrijke en gevaarlijke departement van Onderwijs.’

DE OLIECRISIS

Een regering later zat Willy Claes op Economische Zaken in de tripartite die door de Waalse socialist Edmond Leburton werd geleid. Die regering staat in het collectieve geheugen gegrift als de slechtste regering ooit. ‘Tot voor kort alleszins’, zegt Claes. ‘Wat we nu beleven, hebben we zelfs toen niet meegemaakt. Maar het is juist dat die coalitie met de drie traditionele politieke families niet van de grond raakte. Enerzijds wilden bepaalde partners dat niet. Anderzijds greep de eerste minister duidelijk niet de kans die hij kreeg.’

De regering werd eerst geteisterd door een corruptieschandaal bij de Regie voor Telefonie en Telegrafie (RTT), de voorloper van Belgacom, en viel daarna snel over Ibramco. De bedoeling was dat een gemengde Belgisch-Iraanse maatschappij een olieraffinaderij zou bouwen in Ternaaien, maar de andere partijen voelden zich door de socialisten voor voldongen feiten geplaatst. De naam van Claes blijft in 1973 toch vooral verbonden met de oliecrisis en de autoloze zondagen.

Zag niemand toen hoe groot het energieprobleem zou worden? ‘Die uitdaging is inderdaad onderschat. Ik was toen wel voorstander van grondige structuurhervormingen. Ik had het eerste rapport van de Club van Rome gelezen. Maar ik stond met mijn mening in de regering alleen. Een reeks voorstellen is in het dak blijven steken. Ik weigerde om de multinationale petroleummaatschappijen een prijsverhoging toe te staan, zolang ze ons geen inzicht gaven in de structuur van hun prijs. Ze weigerden daarop om hun reserves nog aan te vullen, en gingen als het ware in staking. Dat deed de economie geen goed. Na de val van de regering onderhandelde mijn opvolger, wijlen André Oleffe, een programmacontract met de oliemaatschappijen waarin werd erkend dat de gemeenschap geen zaken heeft met de manier waarop de energieprijs tot stand komt. De waardigheid van het land was hersteld, zei Oleffe. Maar we zaten meer dan ooit in de greep van de multinationals. We botsten toen echt op de grenzen van wat de politiek kan doen.’

Na de val van Leburton belandden de socialisten in de oppositie. Claes werd partijvoorzitter. ‘Mijn covoorzitter was André Cools en we hebben samen een bocht geforceerd. Cools was een opvliegende, vaak onberekenbare man. Je kon ruzie met hem maken, maar vijf minuten later was alles vergeten. Hij is zich later kritisch gaan opstellen tegenover sommige syndicale en andere overdrijvingen van een zeker Wallonië en dat heeft hem veel vijanden opgeleverd. Maar mijn oordeel over hem is positief. Hij was een vriend.

‘Cools en ik voelden dat het tijd was om bij te sturen. Maar de partij splitsen lag niet voor de hand. Het werd nog erger, toen we drie jaar later voor het Egmontpact met de Volksunie aan tafel moesten. Het kon niet anders. Een nieuwe tripartite zou niet worden aanvaard en er moest dus in een andere richting worden gekeken. Als de taalpartijen bij een akkoord konden worden betrokken, verdween ook een groot stuk van de communautaire onrust. Ik maakte een opening voor Cools naar Hugo Schiltz en dat klikte snel. De vader van Cools stierf in Duitse gevangenschap. Als hij de VU aanvaardde, volgde Wallonië. Maar mijn haring braadde niet zo snel aan Vlaamse kant. Op 1 mei hield Wim Geldolf in Antwerpen nog een vlammende toespraak: no pasaran!’

Willy Claes werkte aan verschillende staatshervormingen mee, maar toch staat hij bekend als een overtuigde belgicist. ‘Ik ben in de eerste plaats een internationalist’, zegt hij. ‘Als solidariteit over de taalgrens al niet mogelijk is, hoe kan het dan nog op een internationaal niveau? Maar ik was ook altijd een pragmaticus. Ik heb geen telmachine nodig om te weten dat Vlaanderen met een stap te ver in de richting van de regionalisering een tweede Beieren wordt. Heel progressief Vlaanderen betekent vandaag geen kwart meer van de bevolking. De Warandegroep, VOKA, en zo meer, ze denken allemaal in de richting van confederalisme. Met al mijn respect: is er iemand die gelooft dat hun eerste zorg daarbij gaat naar het verbeteren van het statuut van de werklozen en de zieken? Ze hebben heel andere bedoelingen. Ze denken aan een scherpere concurrentiekracht en een lagere vennootschapsbelasting. Het geld dat daarnaartoe gaat, is dan niet meer beschikbaar voor programma’s die voor een socialist belangrijker zijn.’

DE LIBERALISERING

Als minister van Economische Zaken kreeg hij eind jaren zeventig de herstructurering van de nationale sectoren op zijn bord. De sanering van staal, textiel en andere scheepswerven kostte veel banen. Zijn die sectoren uiteindelijk niet te laat aangepakt? ‘Dat is duidelijk’, stelt Claes vandaag. ‘Het is geen verwijt, maar een vaststelling. Toen ik in 1977 op Economische Zaken terugkwam, lag er op mijn werktafel één blaadje papier. Daarop stond dat mijn voorganger Fernand Herman in lopende zaken een lening onder speciale voorwaarden van 10 miljard Belgische frank (248 miljoen euro) had voorzien voor de verliesgevende staalsector. Er was contact gelegd met McKinsey voor een studie, maar verder was er niets voorbereid. Ook bij de scheepsbouw begonnen we van de grond af. Er was ook niet geïnvesteerd. Vlaanderen vergist zich daarom nog altijd, als het voor de weinig benijdenswaardige positie waarin Wallonië verkeert alleen de Parti Socialiste aansprakelijk stelt. Vooral de Société Générale heeft niets gedaan.

‘We werden ook niet gediend door de omstandigheden. Er brak tegelijk een internationale crisis uit, terwijl ik voor het staal politiek gekleurde compromissen moest aanvaarden die ons niet vooruit hielpen. Die hadden met de tegenstelling tussen het bekken van Luik en dat van Charleroi te maken – met daarbovenop de klassieke communautaire tegenstelling, waarbij Sidmar tegen de twee Waalse bekkens werd uitgespeeld. Dat heeft de plannen voor een deel ook verminkt. Of het voor een socialist moeilijk was om bedrijven te sluiten? Bijzonder moeilijk. Maar er was geen andere oplossing. We hebben van de herstructurering gebruikgemaakt om te moderniseren. We deden wat we konden om mensen via sociale begeleiding en reconversie aan nieuwe banen te helpen. Het was allemaal geen onverdeeld succes. Dat geef ik graag toe.’

Zo ongeveer op het moment dat president François Mitterrand in Frankrijk een aantal bedrijven wilde nationaliseren, begon in België stilaan het debat over de privatisering. Het lijkt erop dat we nu de prijs betalen voor de liberaliseringsdrift. ‘Klopt. Wij zaten tussen 1981 en 1987 in de oppositie. Ik liet in 1980 in een kaderwet nog hervormingen inschrijven, waardoor de regering bijvoorbeeld een vertegenwoordiger zou hebben in de raden van bestuur van de grootste vier Belgische banken. Met bevoegdheden. Maar daar is nooit iets van terechtgekomen. Ook maatregelen die de greep van de overheid in de energiesector versterkten, werden nooit uitgevoerd.

‘Het hele liberaliseringsproces is toen ingezet. Maar het is ook juist dat niemand riep om de klok terug te draaien, toen wij in 1988 terugkeerden in de regering. De socialisten gingen in heel Europa ver mee in het hele liberaliseringsverhaal. Er waren nochtans kansen. Ik was de eerste voorzitter van de Europese socialistische partij. De Europese Unie telde toen nog vijftien lidstaten en in elf of twaalf daarvan zaten socialisten mee in de regering. We hadden de overdreven liberalisering toen kunnen bijsturen, maar dat is niet gebeurd. We waren gewoon hopeloos verdeeld, en dat is niet om fier over te zijn.

‘Ook in België kun je niet zeggen dat SP.A of PS zich bijzonder actief hebben getoond om het tij te keren. Dat wil niet zeggen dat ze plotseling in de onzichtbare hand van de markt geloofden. Alleen leek die privatisering een welkom middel om twijfelachtige begrotingen een beetje in evenwicht te brengen. De diamantjes die nog aan de kroon zaten, zijn toen stuk voor stuk verkocht.’

DE PARTIJ

Zijn partij staat ondertussen in de peilingen op 15 procent. Had hij dat ooit in zijn ergste nachtmerrie kunnen dromen? ‘Nee, en dat doet pijn. De liberalen zijn de winnaars van de voorbije vijftig jaar. Je kunt er ook niet aan voorbij dat de wereld Ronald Reagan en Margaret Thatcher enthousiast in een doorgedreven liberalisering is gevolgd. Met alles wat dat betekent. Maar ik voorspel dat we aan een tijd beginnen, die gekenmerkt zal worden door regulering in veel sectoren. Zelfs iemand als Francis Fukuyama, toch geen sociaaldemocraat, schrijft dat er meer regels nodig zijn. Ik vrees echter dat overheden tegelijk ook protectionistischer gaan optreden, en dat de Verenigde Staten op dat vlak de toon zullen aangeven. Daarom: met de cijfers en de feiten die nu op tafel liggen, krijgen sociaaldemocraten kansen. Het zou in deze omstandigheden zelfs niet bijzonder moeilijk mogen zijn om een visie te formuleren die de publieke opinie kan overtuigen. Want het wordt financieel en economisch ook niet snel beter.’

Zijn verjaardag valt op 24 november – een datum die veel mensen nog altijd herinnert aan 24 november 1991, Zwarte Zondag. Als het Vlaams Blok een groot deel van de traditionele achterban van de SP wist te verleiden, zegt hij, hebben de socialisten dat ook aan zichzelf te wijten.

‘Het is natuurlijk niet nieuw dat de arbeidende klasse nogal gevoelig is voor een simplistische voorstelling van de feiten. Het meest dramatische voorbeeld is dat van Duitsland tussen de twee wereldoorlogen. En korter bij ons, in Frankrijk Jean-Marie Le Pen. Maar ik zou daar toch aan willen toevoegen dat ik mijn partij verwijt zijn militante opdracht verwaarloosd te hebben. Als het Vlaams Blok in Antwerpen zo snel kon groeien, had dat ook veel te maken met de eigenwaan van een aantal socialistische leiders die meer aandacht hadden voor de poll van overmorgen dan voor de verloedering van het sociale klimaat. Een mea culpa lijkt mij hier op zijn plaats. De grote uitdaging voor de SP.A van Caroline Gennez moet zijn: terug naar de basis. Het zal daarbij niet helpen mensen van buiten de partij als lijsttrekker te parachuteren – je zou verdomme haast denken dat een stamboom binnen de socialistische beweging tegenwoordig een nadeel is. Veel militanten pikken dat niet meer.’

DE GENOCIDE

In 1992 werd hij minister van Buitenlandse Zaken in het eerste kabinet van Jean-Luc Dehaene. Het is de periode van de moord op tien Belgische blauwhelmen in Rwanda en de daaropvolgende genocide. Een hardnekkig verhaal wil dat de secretaris-generaal van de Ver-enigde Naties Boutros Boutros-Ghali de Belgen gevraagd zou hebben om te blijven, waarop Claes geantwoord zou hebben: ‘Ik ben niet gek. Ik ga mijn politiek hoofd in België niet riskeren.’

We leggen hem een citaat voor uit Het complot van Belgiëvan Chris De Stoop: ‘Om gezichtsverlies te voorkomen, hadden de Belgen diplomaten uitgestuurd naar alle betrokken regeringen, hun afgezanten de Veiligheidsraad in New York laten belegeren en het met de Amerikanen op een akkoordje gegooid. De blanken redden, de Rwandezen achterlaten, inpakken en wegwezen. Que les sauvages restent entre eux. Was het dan toeval dat de atlantist Claes een paar maanden later promoveerde tot secretaris-generaal van de NAVO?’

Een diepe zucht: ‘Je kunt natuurlijk eindeloos blijven discuteren of onze militairen de genocide hadden kunnen beletten, als ze gebleven waren. Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat er na de moord op die tien para’s niet alleen binnen de politieke wereld – de regering en het parlement – maar ook in de media een totale consensus was om onze troepen uit Rwanda terug te trekken.

‘Het is natuurlijk gemakkelijk om de geschiedenis achteraf te herschrijven. Wat er toen in Rwanda is gebeurd was een vreselijke nederlaag voor heel de beschaafde wereld en dus ook voor ons. Het is niet iets waar ik met fierheid aan terugdenk, maar we stonden er ook zo verdomd alleen voor. En de waarheid heeft haar rechten: het klopt absoluut niet dat we het met de Amerikanen op een akkoord hebben gegooid. Hoe vaak heb ik er bij mijn Amerikaanse collega Warren Christopher en bij Bill Clinton niet op aangedrongen om het mandaat van de blauwhelmen in Rwanda te versterken? En hoe vaak heb ik mijn collega’s in de Europese Raad van ministers niet proberen te overtuigen van de noodzaak van een Europees initiatief? In beide gevallen was de reactie: forget it.

‘Er zijn mensen die zeggen dat wij wisten dat er een genocide op til was. Maar ik zweer u op het hoofd van mijn kinderen en mijn kleinkinderen: noch onze ambassadeur in Kigali, noch ikzelf hebben dat ooit geweten. Wat wel klopt, is dat een dubbelagent ter plaatse ons getipt had dat er in het geheim en op grote schaal machetes werden gefabriceerd. Het is de man die nu voor u zit die toen Boutros-Ghali heeft gealarmeerd en gevraagd heeft dat onze blauwhelmen de toestemming zouden krijgen om die wapens in beslag te nemen. Dat is geweigerd. We konden dus niet ingrijpen.

‘Ik heb het dossier van dag tot dag op de voet gevolgd. Ik ben naar Kigali gevlogen en heb daar harde taal gesproken – een beetje zoals Karel De Gucht dat een paar maanden geleden in Congo heeft gedaan. Onze militaire inspanningen waren er ook niet alleen op gericht om blanken te ontzetten, zoals achteraf gezegd werd. Maar we hebben toen een ultimatum gekregen van een zekere mijnheer Kagame, die me zei: jullie krijgen 48 uur de tijd. Als jullie militairen dan niet vertrokken zijn, geef ik bevel om op hen te schieten. Aan diezelfde mijnheer Kagame is Guy Verhofstadt later de excuses van de Belgische regering gaan aanbieden. Ik zeg u, en ik wik mijn woorden: ik acht Kagame mede verantwoordelijk voor de genocide. Ik zou het zelfs nog veel stouter kunnen zeggen, want ik ben ervan overtuigd dat hij de hand heeft gehad in het drama dat zich toen voltrokken heeft.’

DE NAVO

In september 1994 werd hij benoemd tot secretaris-generaal van de NAVO. Hij zou amper veertien maanden in functie blijven. Toch is hij best trots op wat hij toen heeft kunnen verwezenlijken. ‘Vanaf de eerste dagen zat ik tot over mijn oren in het drama van ex-Joegoslavië. Mijn grote opdracht – en mijn grote verdienste, als ik dat zo onbescheiden mag zeggen – is geweest dat ik er de Amerikanen heb van kunnen overtuigen om mee te interveniëren. Dat was niet zo eenvoudig. President Clinton aarzelde. Telkens als ik in het Witte Huis op bezoek was, zei hij: je bent hier aan het verkeerde adres, go to the Hill en overtuig de Republikeinen.

‘De leider van de Republikeinen en de toekomstige tegenkandidaat van Clinton, Bob Dole, was mordicus tegen het sturen van troepen en Clinton wist natuurlijk wel dat als er een paar Amerikaanse mariniers in body bags uit Bosnië terugkeerden, hij een tweede ambtstermijn kon vergeten. Het standpunt van Dole was: laten we het wapenembargo van de VN opheffen, zodat ze het daar in Bosnië onder elkaar kunnen uitvechten – en dat de sterkste moge winnen. Ik vond dat, eerlijk gezegd, een nogal barbaarse benadering. Ik heb Dole naar de NAVO in Brussel uitgenodigd en met de steun van onder meer de Turkse ambassadeur en van de Engelse premier John Major heb ik hem uiteindelijk op andere gedachten kunnen brengen. U kent het vervolg: met een beperkte luchtoperatie, en al bij al weinig collateral damage, zijn we erin geslaagd de Servische president Slobodan Milosevic tot onderhandelingen te dwingen. De interventie was een groot succes – wat je niet meteen kunt zeggen van de operatie in Kosovo die mijn opvolger Javier Solana later zou opzetten.’

Het was uiteindelijk het Agustaschandaal dat Willy Claes in 1995 zijn politieke carrière zou kosten. De feiten dateerden van 1988: voor de aankoop van 46 Italiaanse Agustahelikopters door het Belgische leger was smeergeld betaald, dat moest dienen voor de financiering van de noodlijdende Socialistische Partij. En Claes, die toen minister van Economische Zaken was, had zich laten afschepen met een toezegging voor compensaties waarvan het overgrote deel nooit is gerealiseerd.

De vernedering was totaal: de NAVO-secretaris-generaal werd op het matje geroepen in het Belgische parlement dat hem doorverwees naar het Hof van Cassatie. Tot op de dag van vandaag blijft Claes zijn onschuld staande houden: ‘Ik wil het proces van de media niet maken, maar ik was al veroordeeld nog voor het onderzoek begonnen was. En op het moment dat ik werd doorverwezen naar het Hof van Cassatie wist ik dat ik ook daar geen kans zou maken. Een conflict tussen de wetgevende en de rechterlijke macht? Ondenkbaar . En ik wist ook dat ik in die omstandigheden geen dag langer kon blijven functioneren als secretaris-generaal van de NAVO. Dus heb ik onmiddellijk mijn ontslag ingediend. Dat was een kwestie van geloofwaardigheid.’

Hij kwam in een depressie terecht. ‘Een zeer diep, zwart gat. Ik durfde de straat niet meer op, ik had de moed niet meer om kranten te lezen, naar de radio te luisteren of televisie te kijken. De piano bleef dichtgeklapt. Of ik ooit wel eens overwogen heb om er een einde aan te maken? Die gedachte spookte wel eens door mijn hoofd, ja. Maar ik denk dat ik er niet moedig genoeg voor was.’

‘Ik was plotseling alles kwijt – ook een aantal vermeende vrienden. Dat was misschien nog het ergste. Ik ben pas weer overeind gekrabbeld toen mijn dochter mij bijna gedwongen heeft om in te gaan op een uitnodiging om in Turkije een concert te dirigeren. Ik ben een tijdje uit België weggebleven om aan een universiteit in de Verenigde Staten te doceren. Dat heeft me de gelegenheid gegeven om de bladzijde om te draaien. Toen ik vervolgens door het Hof van Cassatie werd veroordeeld, heb ik daar niet meer wakker van gelegen – ik had niets anders verwacht. Ik denk dat ik vandaag kan zeggen dat ik me verzoend heb met mijn lot. Ik koester geen wraakgevoelens, ik voel geen bitterheid meer. Het zou ook nergens goed voor zijn, ik heb geen zin om mijn eigen leven te verpesten.’

‘Als ik terugkijk op mijn carrière kan ik alleen zeggen dat ik me altijd tot het uiterste heb ingezet, voor de volle honderd procent. Niet alles wat ik ondernomen heb is gelukt, maar ik heb mezelf niets te verwijten. Op het graf van André Cools staat gebeiteld: Le parti ne me doit rien. Je dois tout au parti. Maak daar bij mij maar van: J’ai tout donné.’

En als hij dan toch dood is, vragen wij, wat mag het dan zijn – Beethoven of Bach? Hij heeft er al over nagedacht: ‘Beethoven natuurlijk. Het langzame gedeelte uit de zevende symfonie. Verbaast u dat?’

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK / FOTO FILIP NAUDTS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content