‘Ik vocht enkel voor mijn land’

DE AANSLAG OP NEYMAR De Colombiaan Zuniga brak bij de Braziliaan een ruggenwervel. © Belgaimage

Het WK voetbal in Brazilië heeft het nog maar eens getoond: nationalisme is een raar beestje. Het verbindt en verdeelt, het ontroert en kwetst, het stimuleert en jaagt op. Tous ensemble: wij allemaal samen achter de nationale elf, voor het vaderland en tegen de rest van de wereld. En ‘zij’ op hun beurt tegen ‘ons’.

Het begon nog voor de officiële aftrap van de openingswedstrijd Brazilië-Kroatië. Toen het Braziliaanse volkslied weerklonk, zongen alle Brazilianen vol overgave mee: de geel-groene supporters op de tribunes, bondscoach Luiz Scolari en zijn bank, en natuurlijk de elf spelers op het gras: arm in arm, de ogen dicht, zongen ze hardop de hele tekst mee, naarmate het lied vorderde luider en intenser. Toen de fanfare het orgelpunt zette na de wel zeer offervaardige slotzin van de tweede strofe (‘Onze borstkas zal de dood zelf verslaan!’) bléven ze zingen: de spelers, het stadion, en miljoenen Brazilianen, overal in hun immense land verzameld rond tv-schermen. Een heel volk zong, schreeuwde, brulde zijn nationale hymne naar de wereld.

De wereld was onder de indruk. Varianten op ‘indrukwekkend’, ‘grandioos’ en ‘het eerste kippenvelmoment van dit WK’ verschenen miljoenen keren op Twitter en Facebook. Tegelijk zat er iets dubbels aan die ‘spontane’ opwelling van braziliaansheid. Braziliaanse spelers als Neymar zongen met de ogen dicht alsof de muziek hen in trance bracht. David Luiz trok zijn ogen net zo wijd open als zijn mond, en hij en aanvoerder Thiago Silva snauwden de lettergrepen de lucht in. Kippenvel dus: het was mooi, maar ook beangstigend.

De ouverture van het toernooi was een prelude op de ‘voetbal-is-oorlog’-rage die de daaropvolgende weken bij momenten oplaaide. Er werd fraai voetbal getoond, maar we kregen ook echte veldslagen te zien, zoals de kwartfinale tussen Brazilië en Colombia. In normale omstandigheden is die match een aangename avond Zuid-Amerikaans tik-takvoetbal, meer een partijtje dan een wedstrijd, want behoudens een ongeluk is Brazilië altijd de winnaar. Op deze Wereldbeker ontaardde de wedstrijd. De scheidsrechter stond toe dat de Brazilianen een stuk brutaler speelden dan een gangbare interpretatie van het reglement toestaat, waarna de Colombianen hetzelfde deden, of erger. Er werd meer gestampt dan getrapt, meer gevochten dan geduelleerd. Inzet werd overgave, overgave werd passie, en dat mondde uit in échte pijn.

Kort voor affluiten moest Neymar van het veld nadat de Colombiaanse flankspeler Zuniga hem een brutale kniestoot in de rug had gegeven. ’s Anderendaags werd de diagnose bekendgemaakt: een gebroken ruggenwervel. Commentaar van de dader: ‘Ik heb dit nooit gewild. Ik bid tot God dat Neymar snel mag genezen. Ik vocht enkel voor mijn land.’

Ricardo Camilo Zuniga vocht dus voor Colombia. Tevergeefs: Colombia verloor traditiegetrouw ook deze match tegen Brazilië, deze keer met 2-1. Waarom moest het dit keer dan zo hard, zo overdreven brutaal? Wat doet een ervaren en niet eens zo brutale speler uit de Italiaanse Serie A (Zuniga speelde meer dan honderd wedstrijden voor Napoli) ineens zo uit de bol gaan? Met de aanslag op Neymar was hij niet aan zijn proefstuk toe: in de eerste helft had Zuniga een andere Braziliaan, Hulk genaamd, ook al geveld met een kniestoot.

Stond de eer van het land op het spel? Ook al verdient deze generatie Colombiaanse spelers haar plaats in de kwartfinales van dit WK, een imponerende voetbaltraditie heeft Colombia niet. Oké, in de jaren negentig had het een paar creatieve sterspelers, zoals Carlos Valderrama met zijn enorme bos blonde krullen en doelman René ‘El Loco’ Higuita. Op Wembley baarde Higuita opzien toen hij tegen de Britten uitpakte met zijn ‘schorpioen’: hij liet een hoge bal over zich heen gaan, sprong op het laatste moment op en trapte de bal met beide benen tegelijk áchter zijn rug uit het doelkader – het is een klassieker op YouTube. In Colombia is Higuita nog altijd een held, Valderrama heeft zelfs een standbeeld.

Bloemen uit Iran

Er is ook nog hun ploegmaat, de betreurde Andres Escobar. De verdediger werd een antiheld. Op het WK van 1994 maakte hij een owngoal tegen (of voor) de VS: Colombia verloor met 2-1 en was uitgeschakeld. Terug thuis in Medellin werd Escobar op straat neergekogeld. Het blijft een raadsel of zijn moordenaar een gefrustreerde voetballiefhebber was of handelde in opdracht van een goksyndicaat, dat mogelijk te veel geld verloren had aan dat onverwachtse verlies. Feit is dat André Escobar vermoord werd en het WK voetbal zijn onschuld kwijt was.

Want het hoeft natuurlijk niet zo brutaal te verlopen. Zeker, er wordt altijd gezwaaid met voorbeelden als de ‘voetbaloorlog’ tussen Honduras en El Salvador in de aanloop naar het WK van 1970. Maar die twee landen waren toen bananenrepublieken, waar schofterige presidenten hun legitimiteit op alle foute manieren ophielden, en de frustratie om een verloren voetbalmatch was een dun alibi om de militairen hun zin te geven en hun agressie bot te vieren op een even arm (en even slecht voetballend) buurland. Maar het kan ook anders. In 1998 speelden Iran en de VS tegen elkaar – twee landen die toen al lang alle diplomatieke relaties hadden verbroken en elkaar diaboliseerden. De Iraniërs verschenen aan de aftrap met grote bloementuilen in de hand voor de Amerikaanse tegenstrevers. Die vervolgens met 1-0 werden geklopt, na een sportieve maar niet echt hoogstaande partij.

En wat te denken van een WK-finale als die tussen Engeland en West-Duitsland, in 1966? Eenentwintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog bestonden beide teams uit oorlogskinderen en babyboomers. Aanvoerders Bobby Moore (1941) en Franz Beckenbauer (1943) waren de vaandeldragers van de eerste naoorlogse generatie, kinderen van ouders die de doodsangst van de oorlog nog zelf hadden meegemaakt. Het deed nog altijd pijn, van Londen tot Keulen, van Bonn tot Coventry. En toch werd er fair gespeeld, met inzet en kunde. Ook in het voetbal wonnen de Engelsen toen nog, zij het ook pas na verlengingen, en met enig geluk.

‘Ik sla ‘m neer’

Ergens onderweg is voetbal oorlog geworden, naar de gevleugelde woorden van Rinus Michels – en die heette dan weer ‘de generaal’. Michels was een Nederlandse succescoach uit de jaren zeventig, die met Ajax drie keer op rij de Europabeker der Landskampioenen won (de voorganger van de Champions League) en op het WK 1974 in West-Duitsland furore maakte met Oranje. Tijdens dat toernooit koppelde het Nederlandse elftal virtuoos voetbal aan een genadeloze vechtlust. Wereldspelers als Johan Cruijff, Rob Rensenbrink en Wim van Hanegem stonden in hetzelfde elftal als notoire schoffelaars als Johan Neeskens en de broers René en Willy van de Kerkhof, aannemelijk de gemeenst voetballende tweeling ooit.

Nog op dat WK van ’74 werden potentieel mooie voetbalwedstrijden regelrechte veldslagen. Brazilië-Nederland, bijvoorbeeld. Die wedstrijd heet nog altijd ’the roughest match ever’. Vooral Johan Neeskens maakte naam als de ongenadige aanjager van de Brazilianen, die zich vervolgens lieten opjutten (net zoals Colombia in 2014). Diep in de tweede helft schopte de Braziliaanse verdediger Carlos Pereira op zijn beurt Neeskens onderuit. Dat leverde die laatste in de Duitse pers de bijnaam der fliegende Holländer op, en Carlos Pereira op het terrein een rode kaart. Overigens had Neeskens tijdens die partij het knappe en zo belangrijke openingsdoelpunt gemaakt, na een magistrale doorsteekpas van Johan Cruijff. Het was dus niet allemaal slecht.

Het was zelfs historisch, want bij die Brazilië-Nederland manifesteerde zich voor het eerst ‘het legioen’. Vele duizenden Nederlandse toeschouwers tooiden zich met allerlei oranje accessoires, en zongen massaal liederen als De zilvervloot. Die avond aanschouwde de wereld op de tribunes van het Westfalenstadion in Dortmund de geboorte van ‘het fenomeen Oranje’. Uitgerekend op de vijandige Duitse bodem maakte ook Nederland kennis met een merkwaardige veruitwendiging van de eigen identiteit, inclusief een scherp anti-Duits ressentiment. En dat terwijl men tegelijk toeschouwer en aanstoker was van een schaamteloos brutale partij.

Schaamteloosheid. Misschien is het net dat wat de euforie rond een nationale ploeg doet omslaan in een collectieve woede en eindeloos zelfbeklag. Er staat dan geen maat op nationale rouw. In Colombia reageert men zich af met het pistool. In Nederland is de kans groot dat analisten de trainer verbaal executeren in de tv-studio. Tijdens het Europees Kampioenschap 2004, bij een 2-1-voorsprong tegen Tsjechië, wisselde de Nederlandse bondscoach Dick Advocaat zijn spelspeler Arjen Robben voor Paul Bosvelt. Nederland verloor met 2-3, en alle voetbalanalisten weten dat verlies slechts aan één enkele ingreep: De Wissel. Advocaat was de kop van Jut. De storm van kritiek die opstak werd binnen de dag een orkaan, de kritiek werd een hetze. Het NOS Journaal gewaagde van ‘een volkswoede die geen grenzen leek te kennen’. Adjunct-bondscoach Wim van Hanegem distantieerde zich van zijn baas met de woorden: ‘Als hij dat nog eens doet, sla ik hem neer.’

Underdoggevoel

België zal niet snel zijn bondscoach afvallen – tenzij hij Georges Leekens heet, hij voortijdig zelf ontslag neemt, en nadien toch een groot aandeel claimt in het succes van zijn opvolger. Nee, over het algemeen fixeert de Belgische publieke opinie zich met enige gretigheid op… de scheidsrechters. Er zullen weinig landen zijn waar de namen van ‘foute’ referees die ‘ons’ hebben benadeeld – in het voetbaljargon: ‘bestolen’ – decennia later nog altijd in het collectieve geheugen gebrand staan.

Het is een taaie traditie. Ze maakt opgang in de politiek, maar heeft duidelijk maatschappelijke wortels, tot in de sport toe. Het is een wezenskenmerk van zowel de Vlaamse als de Belgische aard, voor zover die bestaan: de combinatie van een taai underdoggevoel (‘ons treft geen schuld’) en het eeuwige misprijzen voor de hogere overheid. Of het nu de Belgische staat is, Europa, de FIFA of een individuele scheidsrechter: altijd dragen zij de totale verantwoordelijkheid voor ons ongeluk. En dat draagt ertoe bij dat sommige wezenlijke vragen niet worden gesteld – niet in de politiek, en evenmin in de sport.

De Zwitser Kurt Röthlisberger floot tijdens het WK 1994 in de VS tijdens de tweede ronde geen strafschopfout van de Duitse verdediger Thomas Helmer tegen de doorgebroken Belgische spits Josip Weber. Dat was een fout van de ref, zo erkende ook de Wereldvoetbalbond FIFA. In heel België steeg protestgehuil op, en in de VRT-studio ging de doorgaans zo sympathiek doende Ben Crabbé door het lint: hij trapte in op het decor. Zo veel razernij, om een niet-toegekende strafschop die nog altijd getrapt moest worden en de tussenstand slechts had kunnen milderen tot 3-1. Uiteindelijk wonnen de Duitsers met ‘maar’ 3-2, bleef in België het gevoel van diefstal hangen, en werd de genaturaliseerde Kroaat Josip Weber ons Joske genoemd.

Twintig jaar later wijzen we nog altijd naar die scheidsrechter, en vergeten we ons nog altijd een paar andere vragen te stellen. Zoals: waarom heeft de in die tijd zo vlot scorende Weber tijdens dat toernooi eigenlijk geen goede bal aangeraakt? Misschien omdat een aantal van zijn maats Josip al weken aan het jossen waren: zijn sporttas belandde weleens onder de douche, en aan de kaarttafel smeerden ze hem meer speelschulden aan dan zijn loon bij Cercle Brugge kon dragen. Maar een ploeg zonder teamgeest, daaraan denken wij liever niet terug. Wij viseren de scheidsrechter. Röthlisberger dus, en de Jamaicaan Peter Prendergast, die op het WK 2002 in Japan en Zuid-Korea een doelpunt van Marc Wilmots tegen Brazilië afkeurde vanwege een (lichte) duwfout van de Belg. Brazilië won met 0-2, maar België kent maar één schuldige.

Ukelelegevechten

Daarin verschilt de Belgische supporter wellicht van veel buitenlandse fans, die vooral de tegenstrevers zonder veel gêne de volle laag geven. Daaraan bezondigt zich niet alleen de pers, maar ook de man in de straat. Het gebeurde na het dramatische einde van Nederland-Mexico. Tot vijf minuten voor tijd leek het erop dat Mexico zou stunten door Nederland met 1-0 te verslaan. Maar dat kantelde in de slotfase, en onder meer door een onterecht toegekende strafschop na een fopduik van Robben ging Oranje met 1-2 verder. Heel Mexico huilde om het onrecht. Wat Robben had opgevoerd, wás ook unfair theater. Alleen vroeg geen Mexicaan zich nog af of zijn team niet in de eerste plaats de fout bij zichzelf moest zoeken: waarom was deze ploeg, eenmaal op voorsprong, haar frisse voetbal vergeten en dacht men alleen nog aan verdedigen?

Waarop één meisje van vijftien jaar die collectieve woede op muziek zette en het filmpje op het internet postte. De wereld vergaapte zich aan een vranke bakvis met een kleine ukelele, een straffe stem en een grote mond. Op de melodie van een meezinger haalt ze uit naar de ‘Pinches Hollandese’ (‘klote-Nederlanders’), ‘hun valse penalty’s’ en de ‘slechte bedoelingen’ van die ‘Nederlandse rotapen’. Elke strofe sluit ze af met dezelfde knallende vloek: ‘Puto!’ (‘Verdomme’, in zijn voorzichtigste betekenis.)

Ook in Nederland werd het filmpje bekeken. Ene Marjolijn uit Drenthe is ook vijftien, heeft ook een ukelele, kan ook zingen en diende de Mexicaanse van antwoord. Ze begint zeemzoet als het Hollandse nichtje van de Duitse Eurosongwinnares Nicole (‘Ein bisschen Frieden’, weet u nog?). In het Engels zingt ze: ‘Ik kwam jouw filmpje tegen, en schrok er nogal van dat een vijftienjaar oud meisje zulke dingen hardop zegt.’ Maar dan wordt deze internethit persoonlijk (‘Hebben je ouders je niet geleerd dat dat ongepast is, and you, you should shut your mouth‘) en venijnig: ‘Goed gespeeld, maar jullie waren niet goed genoeg.’

Het is een manier om ruzies uit te laten vechten: massaal kijken naar dit virtuele gevecht van prettig gestemde meisjes met vuile manieren. Het is de overtreffende trap van Rinus Michels’ uitspraak. Vandaag is voetbal geëvolueerd tot de totale oorlog. Niet alleen gevoerd door de soldaten en hun generaals, maar ook mannen en vrouwen, kinderen en meisjes worden ingeschakeld – als ze al niet vrijwillig dienst namen. Het Mexicaanse meisje nam achteraf gas terug. Ze legde op haar blog uit dat het om een grap ging, en dat niet-Mexicanen de zaken snel fout interpreteren (‘Zo spreken wij nu eenmaal. Ik zeg tegen mijn vrienden ook pinche en puto‘). Het is maar de vraag of die culturele kloof voldoet als verklaring voor de bitse toon en de opzichtige, wederzijdse pogingen de tegenstander verbaal te tackelen en kwetsen – eigenlijk net zoals op het veld.

Voetbal is meer dan sport. In het andere geval zou Barack Obama geen beelden van zichzelf en zijn staf de wereld in sturen terwijl ze Team America steunden in hun dappere maar ongelijke strijd tegen de Belgen. Mocht een WK voetbal geen halve staatszaak zijn, dan zou de president van Uruguay niet tussenbeide komen om de beet van sterspeler Luis Suarez goed te praten en de voltallige Wereldvoetbalbond te verketteren. Dan zouden mensen als Elio Di Rupo, Pieter De Crem, koning Filip en koningin Mathilde niet naar Brazilië afreizen om ‘onze jongens’ een zo lang mogelijk verblijf ter plaatse te wensen.

Vele jaren geleden beschreef de Britse sociobioloog Desmond Morris de rituelen rond voetbal als een vorm van vreedzaam ’tribalisme’. Het is nog altijd de meest vreedzame manier om oorlogen uit te vechten. Laat dat Mexicaanse meisje en die Hollandse griet maar zingen en dreigen over voetbal: het is nog altijd zo veel onschuldiger dan de drie Israëlische jongens die onlangs vermoord werden teruggevonden, en de represailles die daarop volgden. Voetbal is oorlog. Maar met mate.

DOOR WALTER PAULI

Er werd meer gestampt dan getrapt, meer gevochten dan geduelleerd. Inzet werd overgave, overgave werd passie, en dat mondde uit in échte pijn.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content