Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Sven Nijs raast als een tornado door het veldritseizoen. Met zijn technische vaardigheid, macht en panache is hij de onbetwistbare meester van deze discipline.

Als hij op een fiets zit, is er niets dat Sven Nijs niet durft. Terwijl de concurrentie de fiets onder de arm neemt, blijft hij in het zadel en wipt tegen veertig kilometer per uur over de balken. Met een waanzinnige snelheid rijdt en glijdt hij van hardbevroren hellingen – achter hem moeten de tegenstanders de voeten aan de grond zetten. Kortom, qua technische vaardigheid torent Sven Nijs boven zijn rivalen uit.

Het leverde de 23-jarige stilist uit Baal al twee wereldtitels bij de beloften op. Sinds Nijs naar de profs overstapte, werd hij nog sterker. De voorbije zomer verhoogde hij in wegkoersen zijn weerstand en uithoudingsvermogen. Nijs, die met een supportersclub van vijfhonderd leden de populairste veldrijder van het land is en bij ieder optreden het halve dorp doet leegstromen, plukt daar nu de vruchten van. In het eerste luik van deze veldritcampagne overdonderde hij de concurrentie. Hij won negen wedstrijden op elf. Dan kwamen er wat kleine haperingen in het raderwerk en botste hij op zijn Nederlandse Rabobank-ploegmaat Richard Groenendaal en wereldkampioen Mario De Clercq. Maar Nijs laat zich daardoor niet uit zijn evenwicht brengen. Hij vindt rust bij zijn nuchtere familie. Dat hij nooit wordt opgejaagd is één van de sleutels van zijn succes.

Sven Nijs: Iedereen vraagt me: kan jij deze vorm wel tot het einde van het seizoen aanhouden, tot het moment dat de kampioenschappen worden gereden? Ik zie niet in waarom dat niet mogelijk zou zijn. Ik heb tijdens de zomer gezorgd voor een heel brede conditionele basis waarop ik de komende maanden kan terugvallen. Ik nam aan drie rittenwedstrijden deel, ik reed veel eendagswedstrijden en nauwelijks een kermiskoers. Dat gebeurde in overleg met de ploegleiding. Wat dat betreft zit ik heel goed bij Rabobank. Eind 2000 loopt mijn contract er af, maar ik heb dat nu al tot eind 2002 verlengd. Eventuele andere aanbiedingen wilde ik gewoon niet afwachten.

Toen het veldritseizoen begon had ik in totaal achttienduizend kilometer in de benen. Bijeengereden tussen begin april en midden september. Als ik zo de anderen hoor, trainden die een pak minder. Naar mijn idee hebben die onvoldoende basis om een hele winter door te komen. Er zijn renners die beweren dat ze maar twaalfduizend kilometer op de weg reden. Dat is dertig procent minder dan ik. Het verschil zit dan ook voor een groot deel in die voorbereiding.

Heb je je op de weg moeten aanpassen bij de profs?

Nijs: Absoluut niet. Sterker zelfs, de manier van koersen bij de beroepsrenners, met die brutale tempoversnellingen, dat is me op het lijf geschreven. Dat doe ik ook in het veld. Ik start altijd heel goed, ik kan op korte tijd van het nulpunt helemaal ontploffen. Maar ik train daar ook op. Ik vind bijvoorbeeld de opwarming heel belangrijk. Het zweet stroomt van mijn rug als ik aan de start sta. Toen ik in 1997 in München wereldkampioen werd bij de beloften reed ik voor de start een halfuur op de rollen. Onder toezicht van Paul Ponnet ging ik daarbij twee keer tot in het rood, echt tot aan het maximum. Zo verwerk je de eerste verzuring en vind je beter je tweede adem. Dat heeft geholpen: ik stond bij de start op de vierde rij en na niet eens een kilometer zat ik op kop.

Vervolgens sla je de concurrentie terug met je techniek. Terwijl je dat nu ook heel vaak met de macht doet.

Nijs: Dat is inderdaad het grote verschil met vorig seizoen. Als ik toen op kop reed en er kwam iemand terug, dan slaagde ik er nooit meer in om opnieuw te demarreren en weg te rijden. Nu gaat dat wel. Ik haal mijn voorsprong nu uit mijn techniek. Terwijl ik vorig seizoen met die techniek mijn conditionele achterstand moest goedmaken. Dat geeft me een heel grote rust. En dat sterkt me in de overtuiging dat ik ik de hele winter doorkom zonder inzinking.

Toch wordt er gezegd dat het veldrijden zo geëvolueerd is dat je verplicht wordt om te pieken. Omdat de snelheid veel te hoog ligt.

Nijs: Ik geloof dat niet. Ik heb in heel mijn carrière nog nooit gepiekt. Ik vind dat ook niet fair tegenover de organisatoren. Die zijn niet gebaat bij een renner die zich inhoudt. Overal waar ik aan de start kom ga ik voluit om te winnen. Dat is mijn temperament. Mijn conditie is altijd heel stabiel geweest. Dat heeft ook te maken met mijn levenswijze. Alles staat in het teken van het veldrijden. Het kost me niet de minste moeite om dat op te brengen. Ik heb geen behoefte aan uitspattingen. Op één januari staat er hier in Baal een wedstrijd geprogrammeerd, welnu, op oudejaarsavond kruip ik gewoon om half elf in mijn bed. Ik denk dat renners die pieken het mentaal niet kunnen opbrengen om zich vier maanden optimaal te verzorgen. Maar ik doe dat een heel jaar. Zelfs in de zomer, eens een terrasje meepikken is het enige wat ik me dan veroorloof. Mijn vriendin heeft daar geen enkele moeite mee. Zij houdt ook niet van uitgaan.

Een leven voor de fiets.

Nijs: Dat is altijd zo geweest. Ik kon fietsen voor ik kon gaan. En ik zocht altijd het risico, de uitdaging. Dat was mijn natuur. Ze moesten maar zeggen dat ik iets niet durfde en ik deed het. Ik heb onvoorstelbare zaken uitgehaald. Acrobatische dingen, circusnummers als het ware. We trokken bijvoorbeeld naar de vaart van Beringen, daar maakten we een schans en dan sprongen we met de fiets in het water. Of er moesten zes, zeven kinderen achter mekaar op de grond gaan liggen en ik sprong erover. Ik ben verschrikkelijk veel gevallen. Thuis waren ze dat gewoon. Mijn moeder kwam bij wijze van spreken alleen kijken als ik bleef liggen, wat af en toe wel eens gebeurde. Ik heb mijn pols en mijn sleutelbeen gebroken. Ze moesten me na een val eens met een reusachtige buil naar het ziekenhuis voeren, maar toen ik thuis was pakte ik meteen de fiets en ik deed weer dezelfde sprong.

Ik weet niet of die techniek aangeboren is. Ik heb wel een bepaald evenwichtsgevoel, maar aan die techniek heb ik toch heel hard geschaafd. Honderd keer dezelfde helling opstormen om er toch maar zo snel mogelijk over te geraken. Ik ben begonnen in het BMX-circuit, daar heb ik tussen mijn vijfde en veertiende gekoerst. Je moet daar constant springen, soms vlogen we zes, zeven meter in de lucht. Dat was allemaal veel gevaarlijker dan die balken in het veldrijden. Dat is eigenlijk mijn geluk geweest, dat ik altijd constant met die fiets bezig was. En dat ik ook altijd een goed gevoel had als ik op die fiets zat. Ik genoot van ieder moment.

Hoe ben je uiteindelijk tot het veldrijden gekomen?

Nijs: Toen het aantal BMX-wedstrijden op een moment drastisch verminderde zocht ik naar een andere mogelijkheid om me in de winter bezig te houden. Veel keuze was er niet. Het ging van bij het begin heel goed in het veldrijden. Ik won vaak, ik mocht als nieuweling mee naar het wereldkampioenschap voor juniores. Maar ik zat wel met één groot probleem: op het WK had ik last van faalangst, de zenuwen gierden door mijn lijf. Op een moment heb ik zelfs een psychologe opgezocht. Die begeleidde me een heel jaar. Ze bracht me andere ademhalingstechnieken bij. Ik bleek in momenten van spanning te snel te ademen. En ze gaf ook relaxatieoefeningen. Zo werd ik rustiger. Die wereldtitel bij de beloften in München heeft me veel zelfvertrouwen gegeven. Vanaf dat moment was ik vertrokken.

Het valt inderdaad op hoeveel rust je uitstraalt. Je kan ook nederlagen goed verwerken.

Nijs: Omdat ik weet dat ik mezelf niets kan verwijten, dat ik er alles voor heb gedaan. En omdat ik eigenlijk alleen maar omringd ben door nuchtere mensen: mijn ouders, mijn vriendin, mijn familie. Ik had een heel gelukkige jeugd. Mijn ouders gaven me veel vrijheid en legden me maar één zaak op: dat ik eerst de school afmaakte. Ik was geen uitblinker, maar ik haalde toch een A3-diploma elektriciteit. Sindsdien mag ik me helemaal op het veldrijden toeleggen. De rust van mijn ouders heeft zich op mij overgezet. Als ik in een mindere periode ben verval ik niet in paniek. Ik denk gewoon na, ik probeer te analyseren en opnieuw een stap vooruit te zetten. Je zal me na een zege ook nooit uitbundig zien doen. Ik hou het graag onopvallend. En ik probeer met iedereen goed overeen te komen. Toen het vorig seizoen tijdens het Belgisch kampioenschap in de spurt tot een incident kwam met Mario De Clercq ben ik dat meteen met hem gaan uitpraten.

Mario De Clercq vindt dat je ook een heel goeie wegrenner bent, dat je de capaciteiten bezit om de Ronde van Vlaanderen te winnen.

Nijs: Ik moet op de weg nog alles bewijzen. Ik weet niet hoe ver mijn mogelijkheden daar reiken. Ik heb bij de beloften eens het bergklassement gewonnen in de Ronde van Luik. Ik reed daar zeer gemakkelijk die hellingen op, maar dat is natuurlijk geen klassieker en zeker geen Ronde van Vlaanderen. Maar ik zie de wegwedstrijden louter als voorbereiding op het crossseizoen. Dat krijgt mijn volle aandacht.

Met als hoofdobjectief de wereldtitel op 28 januari in het Nederlandse Sint-Michielsgestel.

Nijs: Ik probeer iedere wedstrijd te winnen. Het is mijn bedoeling om zoveel mogelijk mee te pikken: de wereldbeker, de Superprestige, het nationaal kampioenschap, het wereldkampioenschap. Maar dat laatste wordt in de achtertuin van Richard Groenendaal gereden en de omloop ligt me niet zo. Er zitten veel rechte stukken in, de techniek is minder belangrijk. Tja, dan moet het maar met de macht gebeuren. Ik ben veel veelzijdiger geworden. Ik kan nu ook in de modder winnen, dat zou vroeger onmogelijk geweest zijn. Ook daaraan merk ik dat ik progressie boek. Ik ben de dag na een wedstrijd trouwens altijd heel fris, dat was vorig seizoen trouwens ook al zo. Toen won ik in het begin ook heel veel en toen won ik ook nog de laatste drie crossen van het seizoen. En toen ik van de fiets stapte had ik niet het gevoel dat ik rust nodig had. Misschien komt het ook omdat ik in een wedstrijd zoveel op kop rij. Dat is eigenlijk het gemakkelijkste en dat kost het minste kracht. Je bepaalt je eigen tempo, je moet nooit iemand volgen.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content