Vijftig jaar geleden zou ze misschien missiezuster geworden zijn. Maar ze werd, na jarenlange ervaring op het terrein, algemeen directeur van Artsen Zonder Grenzen. Tine Dusauchoit (42) over oorlog en hulpverlening, serieuze ministers en simpele bescheidenheid.

Tine Dusauchoit was nog maar een maand algemeen directeur van de Belgische afdeling van Artsen Zonder Grenzen (AZG), toen de VS bommen en pindakaas begonnen te droppen op Afghanistan. Het eerste persbericht dat ze de wereld instuurde, bevatte scherpe kritiek op die wat cynische combinatie: ‘Ik vond die voedseldroppings extreem cynisch. En vooral heel gevaarlijk. Omdat het een nieuwe stap was in het vermengen van het humanitaire en het militaire. De hoeveelheden die werden gedropt, waren aanvankelijk net voldoende om anderhalf miljoen Afghanen één dag lang te voeden. Qua impact is dat zeer beperkt.’

Letterlijk peanuts.

Tine Dusauchoit: Voilà. Het is al niet veel, je weet niet waar het voedsel terechtkomt, er liggen veel landmijnen… Het werd helemaal niet volgens de regels van de humanitaire hulp gedaan.

Het waren geen voedseldroppings, het was theater.

Dusauchoit: Gôh, het waren natuurlijk voedseldroppings. Maar geen voedseldistributie die vertrok van de noden van de bevolking en bedoeld was om een impact te hebben. Dus in die zin was het een show. Het was beter dan niets, maar als je voedselhulp verdeelt, moet dat volgens bepaalde regels gebeuren. Hoe heb je uitgemaakt voor wie en waar dat voedsel het meeste nodig is? Heb je de nodige garanties dat het zal terechtkomen bij diegenen die er het meeste nood aan hebben, en niet bij de oorlogvoerende partijen?

De vuistregel is dat humanitaire hulp van een onpartijdige instantie moet komen. Maar voor wie honger heeft, is voedsel toch voedsel?

Dusauchoit: Voor wie honger heeft, maakt het misschien niet zoveel uit waar het vandaan komt. Maar voor een humanitaire organisatie is de kous niet af als je gedurende een dag of een week voedselhulp geeft. Als het noodzakelijk is om dat langere tijd te doen, moet je het adequaat kunnen verdelen en eventueel ook acties kunnen ondernemen op het vlak van gezondheidszorg. Zodra je geassocieerd wordt met oorlogvoerende partijen, zijn de garanties of mogelijkheden om hulp echt ter plaatse te krijgen veel beperkter. Dan is het best mogelijk dat de plaatselijke commandanten zeggen: wij hoeven uw hulp niet meer. Of: u mag niet in dat gebied gaan kijken hoe de toestand is, want we weten dat er een andere logica achter zit.

Hoe is de toestand in Afghanistan nu?

Dusauchoit: Bijzonder kritiek. De winter is begonnen en de eerste sneeuw is gevallen. Wij zijn aan het lobbyen om de aanvoer van voldoende hoeveelheden én voldoende gevarieerd voedsel te versnellen, onder meer via alternatieve aanvoerroutes. De donors van het World Food Program van de VN, individuele landen dus, moeten ertoe worden aangezet om behalve bloem ook rijkere en essentiële voedingsbestanddelen ter beschikking te stellen, en zich niet te beperken tot makkelijk te krijgen landbouwoverschotten. Onze acties zullen een catastrofe niet kunnen afwenden als die individuele landen hun verantwoordelijkheid niet opnemen.

Om artikel 5 uit het NAVO-handvest te activeren, waren de meeste landen er snel bij. Maar als ze hun engagementen tegenover het World Food Program moeten nakomen…

Dusauchoit: …ligt dat blijkbaar wat moeilijker.

Welk gevoel overheerste bij u in de dagen na 11 september?

Dusauchoit: Nu is het wat weggeëbd, maar toen had ik sterk het gevoel: ofwel belanden we nu in een wereld waarin alles nog sterker gepolariseerd is, ofwel formuleren we als wereldburgers een antwoord op deze nieuwe, bedreigende dimensie van de globalisering. In de VS leeft het gevoel: wij zijn de beschaving, zij zijn de barbaren. Dat was ook de motivatie van Bin Laden. Ik hoop dat de hele wereld zich niet laat meeslepen in die redenering. Maar ik vrees ervoor. Kijk maar naar de recente verkiezingen in Australië en Denemarken, waar de angst voor asielzoekers een grote rol heeft gespeeld. Ik hoop dat mensen op den duur niet zullen zeggen: wat elders gebeurt, gaat ons niet aan. Voor AZG is het belangrijk dat wij steun blijven vinden, niet alleen financieel.

Hoe verhoudt AZG zich tot de andersglobalisten?

Dusauchoit: Wij hoeven niet over alles een mening te verkondigen, alleen over dingen waar we verstand van hebben. Zo zijn we in 1999 begonnen met de campagne voor de toegankelijkheid van basisgeneesmiddelen. Bij dat aspect van de discussie over wereldhandel zijn we nauw betrokken. Er waren mensen van AZG op de vergadering van de Wereldhandelsorganisatie in Doha (Qatar). We hebben gelobbyd op verschillende niveaus, onder meer bij minister Annemie Neyts (VLD), in verband met de intellectuele eigendomsrechten op die essentiële geneesmiddelen.

Is dat geen zware strijd? Voor de farmaceutische reuzen bent u een vervelende stoorzender.

Dusauchoit: Stoorzender vind ik niet de goeie term: dat is iemand die tijdelijk een storing veroorzaakt, waarna je het programma opnieuw goed kunt ontvangen. Wij willen een katalysator voor verandering zijn. Uiteindelijk is er over die geneesmiddelen in Doha een goed akkoord bereikt. Er bestonden al uitzonderingen in de verdragen rond intellectuele eigendomsrechten: om redenen van volksgezondheid kon een land bepaalde geneesmiddelen toch importeren en een verplichte licentie opleggen. In Doha wilden de VS en Canada en Zwitserland, onder druk van big pharma, een zo restrictief mogelijke interpretatie: ze wilden aanvankelijk de uitzonderingen beperken tot situaties van een public health crisis in plaats van public health. Om het voor ontwikkelingslanden zo moeilijk mogelijk te maken om bijvoorbeeld goedkope geneesmiddelen tegen aids in te voeren. Maar de ruimere interpretatie heeft het gehaald. Onder andere omdat de VS er met de antraxcrisis als de kippen bij waren om die maatregel voor zichzelf toe te passen, met het middel cyprofloxacine.

Zonder die antraxcrisis zou het niet gelukt zijn?

Dusauchoit: Dat heeft meegespeeld, maar ook ons lobbywerk was belangrijk. Plus het feit dat de ontwikkelingslanden zich voor het eerst goed hadden georganiseerd. Met antrax, maar zonder onze actie, of zonder de inzet van de ontwikkelingslanden zelf, zou het ook niet gelukt zijn. Wij waren goed voorbereid en als een externe factor dan een extra zetje geeft, heb ik daar geen probleem mee. Soms zijn er ook externe factoren die ons tegenwerken.

Hoe belangrijk zijn marketing en een zekere ‘spektakelwaarde’ voor AZG?

Dusauchoit: In Vlaanderen hebben we een campagne gevoerd rond vluchtelingen, met BV’s en bekende Walen als meters en peters. En we hebben ons destijds ook geassocieerd met de actie voor Kosovo, omdat de noden groot waren en we zo meer middelen konden werven dan op een andere manier. Maar toen dezelfde organisaties opriepen om te storten voor Afghanistan, hebben we die kans bewust laten liggen. We vonden het toen niet ethisch om fondsen te werven voor Afghanistan, omdat dergelijke urgentieprogramma’s op dat moment onmogelijk waren en het niet duidelijk was wanneer en waar we die zouden kunnen opstarten. Maar ondertussen liepen onze gewone programma’s, waarvoor we financiering hadden, uiteraard verder, met onze lokale Afghaanse medewerkers. We hebben ons dus beperkt tot een advertentie in de kranten, bij de geboorte van prinses Elisabeth: Zoveel aandacht voor één kind, daar kunnen anderen alleen maar van dromen. Toen hebben we trouwens felicitaties gekregen van het hof. Ik zeg niet dat wij geen fouten maken. Alleen wie niets doet, maakt geen fouten. Soms realiseren we niet de impact die we zouden kúnnen realiseren.

Geef eens een voorbeeld.

Dusauchoit: In Burundi behandelen we malaria met een klassiek middel waar iedereen eigenlijk resistent tegen is, omdat we verplicht zijn de nationale richtlijnen te volgen. Ik denk dat we niet op de juiste manier hebben overlegd met de minister van Volksgezondheid. We hadden moeten zeggen dat het geen zin heeft om mensen te behandelen met geneesmiddelen die hen niet genezen. Dat hebben we dus niet verstandig aangepakt.

Een ander probleem voor AZG is dat hulpverlening een onderdeel kan worden van de oorlog.

Dusauchoit: Ja, dat is soms zo. In Zuid-Sudan liggen we niet aan de basis van het conflict, maar de krijgsheren gijzelen er eigenlijk hun populatie: de mensen kunnen hen geen moer schelen, dus worden ze uitgehongerd zodat er voedselhulp komt die dan kan worden afgeleid naar de soldaten. De echte verantwoordelijkheid ligt dan bij de lokale overheden of wat daarvoor moet doorgaan. Maar wij moeten ons altijd bewust zijn van de mate waarin we een actor worden in het conflict. Niet dat we bijdragen tot de instandhouding van het conflict…

Maar een krijgsheer weet: als ik de boel in brand steek, komt de brandweer.

Dusauchoit: Ja. En in een aantal situaties moet je dan ook zeggen: nee, nu zijn we weg. Maar dat is moeilijk, omdat je die redenering niet thuis maakt achter een schrijftafel, maar in een hutje in Ajiep. En omdat je de mensen kent en weet hoe ze eraan toe zijn, je kunt hen niet reduceren tot een statistiek. Je kunt een situatie op een afstand analyseren, en je kunt dat ter plaatse doen. Die twee analyses zijn voor mij complementair. Maar als de afstandelijke analyse uitwijst dat je deel uitmaakt van een oorlogslogica, is dat nog geen reden om geen actie meer te voeren. Wel om niet naïef te zijn in het actie voeren.

Wat we sinds 11 september bijna vergeten zijn, is dat AZG rond de jaarwisseling aan het Brusselse Noordstation medische bijstand moest verlenen aan asielzoekers die in tenten verbleven. Is het niet onwaarschijnlijk dat AZG zoiets doet?

Dusauchoit: Nee. Er was een acute en dringende nood waar niet tijdig en adequaat op werd gereageerd door de overheid. Dus hebben wij direct die nood gelenigd. Bovendien bestaan onze medische projecten voor asielzoekers en illegalen in België al jaren.

Maar het zou toch niet nodig mogen zijn.

Dusauchoit: Nee. Maar ook in ons land, met een goed systeem qua sociale zekerheid, zullen er altijd mensen uit de boot vallen. Je kunt een vrij goede algemene dekking realiseren, maar op sommige specifieke noden kan de staat niet optimaal inspelen. Dat heb ik ondervonden toen ik op het kabinet van minister Frank Vandenbroucke (SP.A) werkte. Hij had mij gebeld in de zomer van 1999 en ik heb tot eind augustus van dit jaar bij hem gewerkt als adviseur volksgezondheid. Hij vroeg mij trouwens enkel omwille van mijn expertise, want ik heb geen partijpolitiek engagement.

Welke problemen vond u daar zoal op uw pad?

Dusauchoit:(lacht) Veel. Het is bijna een wonder dat er in dit land een gezondheidsbeleid kan zijn, in de interministeriële conferentie voor volksgezondheid zitten acht ministers. Een van de dossiers waaraan ik een belangrijke bijdrage heb kunnen leveren, was dat van de borstkankerscreening. Vroeger konden alle vrouwen dat laten doen, met als gevolg dat we te veel geld uitgaven en dat vrouwen uit de lagere sociale economische klasse minder participeerden. Dat was de facto een ongelijkheid. Nu wordt het volgens de regels van de kunst gedaan: vrouwen die geen klachten hebben, maar wegens hun leeftijd statistisch gezien een grotere kans op borstkanker hebben, worden uitgenodigd. Op initiatief van de overheid. De ongelijkheid is dus weggenomen en het federale budget van bijna een half miljard wordt beter besteed.

Bernard Kouchner in Frankrijk, Reginald Moreels bij ons: er zijn nogal wat AZG-topmannen voor wie de overstap naar de politiek…

Dusauchoit: …een logische stap is, ja.

Ook voor u?

Dusauchoit: Doordat ik algemeen directeur van AZG ben, zit ik in de politiek. Politiek gaat voor mij over keuzes maken en beslissingen nemen opdat er iets zou veranderen.

Maar is het vaak toch niet frustrerend? Als minister kunt u misschien veel meer veranderen.

Dusauchoit: Wij hebben een dubbel mandaat: medische assistentie verlenen en getuigenis afleggen. Ik heb eind de jaren tachtig drie jaar in Zaïre gewerkt en dat heeft even een verschil gemaakt, maar ik maak me geen illusies: daar is niets meer van over. Maar dat stoort mij niet, omdat het toen ik er was wél een verschil maakte. Al kan ik mij voorstellen dat het voor sommigen na een tijd niet meer genoeg is, en dat ze dus in de partijpolitiek willen. Daar worden de beslissingen genomen.

Hoe groot is de kans dat u die stap ooit zelf zet?

Dusauchoit: Onbestaande. Ik werkte graag voor Vandenbroucke, ik heb een groot respect voor hem. Maar ik denk altijd: het laatste wat je wilt zijn, is een serieuze minister. Je begint om zes uur ’s morgens en stopt om middernacht. Het gaat er ook nogal onvriendelijk toe in de partijpolitiek, je kunt je authenticiteit moeilijk bewaren. Ik zie mij daar niet functioneren.

Wat drijft u? Verontwaardiging?

Dusauchoit: Nee, dat is een nogal negatieve energie. Mijn belangrijkste drijfveer is: ik kan dat doen, dus ik moet dat doen. Ik ben relatief gezond, heb een goed stel hersens, doe graag mijn werk, deze plaats kwam vrij en, zonder arrogantie, ik denk dat ik een goeie directeur kan zijn. Mijn moeder zei altijd, vanuit haar geloof: Où Dieu vous a planté, il faut savoir fleurir. Waar God je geplant heeft, moet je kunnen bloeien.

Waarom bent u arts zonder grenzen geworden?

Dusauchoit: Ik wilde in de eerste plaats dokter worden. En ik wilde niet in België werken, maar liefst in Afrika.

Als u vroeger geboren was, zou u missiezuster geworden zijn.

Dusauchoit:(lacht) Misschien, ja. Daar heb ik nog nooit bij stilgestaan, maar het had gekund, vijftig jaar geleden of zo. Nee, ik wou ergens anders werken omdat de noden daar anders en in bepaalde opzichten groter zijn dan hier. Waarmee ik niet wil zeggen dat hier geen schrijnende toestanden bestaan. In 1985, toen ik begon, was AZG nog een kleine organisatie, en de enige die artsen zonder ervaring in dienst nam. Ik had stage gedaan in Bolivië. Mijn man, die ook dokter is, in India. We spraken allebei Spaans en konden naar Honduras vertrekken. Voor mij was het dus een pragmatische keuze. Maar sinds mijn eerste missie voel ik mij arts zonder grenzen in hart en nieren.

Zijn er nog altijd veel avonturiers die bij AZG solliciteren?

Dusauchoit: Ik begrijp niet waarom wij nog altijd dat etiket hebben. Wij trekken helemaal niet zoveel avonturiers aan. Zelf ben ik al helemaal geen avontuurlijk type.

Worden er soms mensen geweigerd?

Dusauchoit: Absoluut. In elk project wil en moet je het beste resultaat behalen. Dus zoeken we soms mensen met een bepaald profiel. Of mensen die bereid zijn om zich gedurende korte tijd vrij te maken. Na de aardbeving in Turkije kregen wij bijvoorbeeld telefoontjes van huisartsen die naar het rampgebied wilden, maar tegen hen moesten wij zeggen: met alle respect voor uw engagement, maar uw expertise hebben we nu niet nodig.

Doet een beetje denken aan Luc Beaucourt, die na 11 september met alle geweld naar Ground Zero wilde afreizen en verontwaardigd was omdat er geen vlucht kon worden geregeld.

Dusauchoit: Dokter Beaucourt werkt niet voor ons.

Maar wat vond u van ’s mans immense dadendrang?

Dusauchoit: Ik heb een hekel aan arrogantie. Als een van onze medewerkers zich arrogant gedroeg, zou ik er geen probleem mee hebben om te zeggen: ofwel verander je, ofwel ben je out. De meesten van ons zijn hier geboren in materiële welstand, hebben zich kunnen ontplooien, hebben gestudeerd en een zinvolle taak gevonden. En wat wij doen, is niet beter dan wat u of iemand anders doet. We moeten dus niet hoog van de toren blazen. Of je nu al dan niet aanwezig bent op Ground Zero, is totaal naast de kwestie. De vraag is: kun je iets bijdragen? Nee? Dan is de kous af. Ja? Dan is de vraag op welke manier die bijdrage het zinvolste is. Wij waren niet op Ground Zero, maar onze collega’s van AZG-Amerika hebben wel geholpen bij het triëren van de slachtoffers, kijken wie het eerst moest worden behandeld. Een bescheiden, maar zinvolle actie. Waarom zouden wij arrogant zijn? We do our job, that’s all.

Twee jaar geleden heeft AZG de Nobelprijs voor de Vrede gekregen. Hoe belangrijk was dat?

Dusauchoit: Het was een belangrijke erkenning, een blessing, maar ook een curse. Het gevaar is dat je je jezelf niet meer ter discussie stelt, dat je verwaand en arrogant wordt. Luc Huyse heeft ooit op de gevaren van ngo’s gewezen. Die neiging tot arrogantie was er een van. Maar wat AZG betreft, ben ik daar nogal gerust op. Een tweede probleem is dat je een rol speelt die eigenlijk aan de overheid toekomt, en op die manier de overheid deresponsabiliseert. En ten derde: politici worden om de zoveel jaar beoordeeld, bij de verkiezingen. Maar AZG is een vrij transparante organisatie. Ik denk ook dat we onze boodschap altijd goed onderbouwen. En we leggen geen getuigenis af over een land waar we niet aanwezig zijn.

Gelooft u, na alles wat u gezien hebt, in de goedheid van de mens?

Dusauchoit: Er zijn dingen waar ik niet bij kan. In Sierra Leone, bijvoorbeeld: hoe kun je nu iemand zijn twee handen afhakken? Maar ik denk niet dat je kunt zeggen dat je nooit tot zulke daden in staat zou zijn. In bepaalde situaties gaan mensen door het lint.

De mens is tot alles in staat, tot alle goed en alle kwaad.

Dusauchoit: En daarom geloof ik in de verantwoordelijkheid van mensen, politici en anderen. Om de juiste omgeving te scheppen, zodat het goede zich zal exprimeren.

Maar u zou, gegeven de ‘slechte’ omstandigheden, ook iemands handen kunnen afhakken.

Dusauchoit: Dat is niet uitgesloten. Hoewel ik denk dat die kans relatief klein is, al was het maar omdat ik een vrouw ben.

Joël De Ceulaer Piet Piryns

Piet Piryns

‘Mijn belangrijkste drijfveer is: ik kan het doen, dus ik moet het doen.’

‘Sommige krijgsheren hongeren hun volk uit, zodat er voedselhulp zou komen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content