‘Ik heb altijd lichte vleugels gehad’

© Franky Verdickt

Stel: je hebt een zoon of dochter van twintig. Welke boeken, films, platen, kunstwerken en ervaringen wil je hem of haar dan aanreiken? Een zomer lang leggen we de vraag voor aan mensen met een boeiende levensloop en al wat meer jaren op de teller. Tweede gast is Lieve Joris, internationaal bekend auteur van boeken over Afrika, de Arabische wereld en Oost-Europa. ‘Er komt een moment in je leven dat je je meesters naast je neerlegt.’

‘ Ik ben eigenlijk heel honkvast. Ik heb veel gereisd, maar heb altijd behoefte gehad aan een centrum. Daar hoort mijn man Marek (Stawski, een Poolse fotograaf, nvdr) natuurlijk bij. We zijn sinds mijn 24e bij elkaar. Het is voor mij door de jaren heen steeds duidelijker geworden dat het belangrijk is een stevig anker te hebben. Ik schrijf mijn boeken vaak in het buitenland, maar in de laatste maanden kom ik naar Amsterdam. Het harde Hollandse licht moet erop vallen, zoals ik weleens zeg.

‘Kinderen hebben we niet en daar ben ik volledig mee in het reine. J’assume, zoals de Fransen zeggen, ik aanvaard het. Ik heb er wel bewust over nagedacht zo rond mijn dertigste. Als je van iemand houdt, zoals ik van Marek, bedenk je regelmatig hoe fijn het zou zijn als hier zo’n klein wezentje van ons allebei zou rondlopen. Maar mijn leven zou heel anders gelopen zijn. Ik zag hoe het ging bij vrienden die kinderen kregen. Ineens veranderde hun hele leven. Dat risico wilde ik niet nemen. Ik heb het geluk dat ik een man heb die me altijd gesteund heeft en die aanvaardde dat ik vaak lange tijd weg was en me soms in gevaarlijke situaties begaf, maar tegenover kinderen kun je dat niet uitleggen. Een kind verlangt je nabijheid. Bovendien zet je geen kinderen op de wereld om ze vervolgens thuis achter te laten. Marek en ik hebben altijd lichte vleugels gehad. We hebben geen auto, nauwelijks abonnementen, geen huisdieren. Ik heb steeds geprobeerd zo onthecht mogelijk te zijn. En als er iets is dat je hecht, is het wel een kind.

‘Toen mijn moeder stervende was, heb ik dagenlang naast haar bed gewaakt. Samen met mijn broers en zussen was ik constant bij haar. Toen dacht ik weleens: mijn God, wie gaat dit later voor mij doen? Een van mijn nichtjes zei: ‘Tante Lieve, ik zal wel voor jou zorgen.’ Ik heb als suikertante goed contact met mijn neefjes en nichtjes. Er zijn twee halve Spanjaarden bij op wie ik erg gesteld ben en een zus heeft een drieling waarvan twee meisjes bij wie ik ook nauw betrokken ben. Amsterdam is een aantrekkelijke locatie voor jonge mensen, dus we krijgen hier nog weleens bezoek.

‘Ik weet niet of ik culturele adviezen te geven heb aan een twintigjarige. Mijn neven en nichten vragen me raad op allerlei gebied – werk, affectief – maar ik geloof niet dat ik er ooit in geslaagd ben hun iets te laten lezen of zien dat mij gevormd heeft. Hun leven heeft zo’n ander ritme dan het mijne. Ik kan wel tips geven maar ik denk dat iedereen zijn eigen weg moet zoeken. Op mijn twintigste ontmoette ik Kamal, een Palestijnse kunstenaar, met wie ik vier jaar een verhouding had. Hij was ouder dan ik en heel belezen. Hij wist dat ik de ambitie had om te schrijven, voelde dat ik talent had. Ik kom uit een omgeving waar lezen niet legitiem was. Ik moest stof vegen en koken en niet mijn tijd verdoen met lezen. Van Kamal kreeg ik een lange lijst met boeken. Ik heb me daar toen mee opgesloten, maar later bedacht ik dat het zijn boeken waren. Sommige daarvan staan me nog bij, maar het zijn niet mijn lijfboeken geworden.’

1 TEJU COLE: Open stad (2011)

LIEVE JORIS: ‘Teju Cole is een Nigeriaan die in New York woont. Hij heeft iets heel moois gezegd in een interview: “Als ik het leven van de Zweedse dichter en Nobelprijswinnaar Tomas Tranströmer vergelijk met het mijne, dan zijn er eigenlijk geen overeenkomsten. Maar als ik zijn poëzie lees, raakt hij me in mijn ziel. Dat is omdat hij erin geslaagd is om iets te raken dat buiten hemzelf ligt. En een deel van míj dat buiten mezelf ligt, kan daarmee in contact komen.” Veel van de boeken, muziek en films die me dierbaar zijn, raken dat thema aan. Ik voel dat namelijk zelf ook heel erg. Ik woon als Vlaamse in Nederland. Ik ben op jonge leeftijd gaan reizen en ben mijn hele leven bezig met de vraag: in hoeverre kun je iemand echt begrijpen? Wanneer stuit je op je grenzen als je een andere samenleving binnenwandelt? Hetzelfde thema vind je in Seizoen van de trek naar het noorden van de Sudanese schrijver Tayyib Salih (1971) en in Ambivalent avontuur van de Senegalees Cheikh Hamidou Kane (1961). Die boeken heb ik gelezen toen ik jong was en pas begon te reizen in de Arabische wereld. Ze hebben me toen sterk beïnvloed.’

2 GEORGE ORWELL: Een olifant omleggen (1936)en JOSEPH CONRAD: Een voorpost van de beschaving (1897)

JORIS: ‘Deze twee verhalen horen voor mij bij elkaar. Hart der duisternis, het beroemde boek van Joseph Conrad uit 1899, is gebaseerd op het verhaal Een voorpost van de beschaving. Het gaat over twee Belgen die in het hart van Congo samenleven op een handelspost, waar ze ivoor en later ook slaven verhandelen. Als ‘pioniers van de vooruitgang’ nemen ze het op tegen de ‘wildernis’, maar ze raken allebei aangetast door het gebrek aan houvast. De een gaat volledig door het lint, schiet de ander per ongeluk dood en hangt zichzelf ten slotte op aan het kruis op het graf van een overleden voorganger. Een olifantomleggen is een essay dat George Orwell heeft geschreven over zijn tijd in Birma, waar hij als twintiger als politieofficier heeft gewerkt. Een tamme olifant is uitgebroken. Orwell neemt zijn geweer om hem schrik aan te jagen, maar wil het beest niet doden. Dan ziet hij dat achter hem het hele dorp is uitgelopen. Het enige wat hij kan doen, is de olifant neerschieten. Orwell schrijft: “Ik begreep op dit moment dat als de witte man een tiran wordt, het zijn eigen vrijheid is die hij vernietigt.” Dat essay leerde me een belangrijke les: wie zich in een andere cultuur begeeft om die te overheersen, wordt daar zelf het slachtoffer van.’

3 KENZABURO ÖE: De hoogmoedige doden (2000)

JORIS: ‘Van hem heb ik veel gelezen. In deze bundel vroege verhalen van de Japanse Nobelprijswinnaar Öe trof me vooral de novelle Een dier houden. Die is zo mooi. Ergens in het Japanse binnenland stort een vliegtuig neer met een zwarte Amerikaanse piloot. De dorpelingen voelen een enorme fascinatie maar tegelijk ook afschuw voor hem en sluiten hem op. Het verhaal is geschreven vanuit een tienjarig jongetje dat de piloot eten moet brengen. Het gaat over de angst voor de ander, die in Azië net zo groot blijkt als bij ons. Het speelt zich af in een wereld die zo anders is dan de onze maar toch kan ik me dat dorp heel goed voorstellen. Ik zie als het ware de raampjes waarachter die piloot zit opgesloten. Ik heb Öe ooit geïnterviewd, toen ik nog als journalist voor de Haagse Post werkte. Hij had een drukke dag en was ocharm zo moe. Ik zat daar als jonge scribente en wou alles weten, maar na een half uur zei hij: “Ik ben klaar.” (lacht) Dat zou ik zelf soms ook willen zeggen.’

4 V.S. NAIPAUL: De mimitators (1967)

JORIS: ‘Het mooiste boek van Naipaul vind ik Een huis voor meneer Biswas, over zijn vader die onafhankelijk probeert te worden van zijn schoonfamilie en op een bepaald moment een zware zenuwinzinking krijgt. De mimitators is een veel harder boek, maar het is erg belangrijk voor me geweest. Het gaat over een West-Indiër die in Londen heeft gestudeerd en terugkeert naar het eiland waar hij vandaan komt. Dat is een thema dat me ook enorm fascineert: hoe immigranten met hun westerse verworvenheden teruggaan naar hun land en zo verscheurd zijn dat ze zich – zoals in dit boek – gaan misdragen. Ik heb Naipaul ontmoet, heb een vijftal dagen met hem doorgebracht op zijn geboorte-eiland en een verhaal over hem geschreven. Zijn voorouders kwamen uit India maar hij is opgegroeid in Trinidad. Hij is vervolgens met een beurs in Oxford gaan studeren en heeft later alle facetten van zijn verleden geëxploreerd. Hij draagt zo veel elementen in zich: Zuid-Amerika, India, Afrika, Europa. Hij is vele jaren een onzichtbare gezel voor me geweest. Dat is nu wat minder. Er komt een moment in je leven dat je je meesters naast je neerlegt en je misschien langzamerhand zelf iets kunt gaan doorgeven aan de volgende generatie.’

5 RYSZARD KAPUSCINSKI: Nog een dag (1988)

JORIS: ‘Dit boek gaat over de burgeroorlog in Angola. Ryszard Kapuscinski was een van de weinige journalisten die in de hoofdstad Luanda waren toen in 1975 de algehele gekte uitbrak in het land. Hij was enkel nog met een telexlijn verbonden met de wereld waarin alles normaal was. Hij heeft heel aangrijpend geschreven over het soort eenzaamheid dat je kunt voelen in zo’n situatie. De openingszin van het boek is treffend: ‘Dit is een zeer persoonlijk boek, een boek over eenzaamheid en verlatenheid.’ Ik heb die totale gekte ook ervaren op een aantal plekken waar ik ben geweest. Oorlog is niet alleen het front. Oorlog is alles wat bijgevolg stukgaat in het leven van mensen. Drie maanden geleden was ik in Dubai om de personages uit mijn boek De poorten van Damascus op te zoeken, onder wie mijn vriendin Hala en haar zus Zahra. Dan zit je weliswaar op de negentiende etage van een luxeappartement, maar er zijn daar twee ontredderde mensen uit Syrië aangespoeld. Hala is kunnen vluchten, maar haar hele leven is verwoest. Ze zit voortdurend aan de telefoon met haar familie die in Syrië is achtergebleven. Wij concentreren ons doorgaans op het wapengeweld, maar oorlog is zoveel meer. Mijn ouders stierven allebei in de periode waarin ik intensief bezig was met Congo. Ik realiseerde me toen hoeveel geluk wij hadden dat zij in een bed overleden, want veel mensen in Congo sterven op de vlucht, ergens in een bos, verstoken van medicijnen. Ook dat is oorlog.’

6 AGOTA KRISTOF : Het dikke schrift, Het bewijs, De derde leugen (1986-1991)

JORIS: ‘Die drie boeken horen bij elkaar, ze worden tegenwoordig ook in één band uitgegeven. Ze zijn geschikt voor mensen van alle leeftijden en uit alle culturen. Ik heb ze vaak gekocht voor vrienden in Congo en iedereen vindt ze goed. De Hongaarse Kristof schrijft zo mooi over oorlog zonder die te noemen. Haar boeken gaan over de oorlog in het dagelijkse leven, in de hoofden van kinderen. Ze heeft niet zoveel geschreven. Op deze boeken valt niets af te dingen. Alles wat zij kan, zit hierin.’

7 PRIMO LEVI: Is dit een mens (1947)

JORIS: ‘Primo Levi was een Joods-Italiaanse schrijver, een van de overlevenden van Auschwitz. Ik heb het citaat niet bij de hand, maar over zijn oorlogservaringen schreef hij in een van zijn boeken: “We hadden allemaal grote mensen moeten zijn om dit drama te kunnen overleven, maar de meesten van ons waren kleine burgers.” Hijzelf heeft zich weten te redden, maar hij is uiteindelijk in 1987 gestorven in omstandigheden die onopgehelderd zijn gebleven. Hij is gevallen in een trappenhuis, het is nooit duidelijk geworden of hij zelfmoord heeft gepleegd of niet. Ik kan me voorstellen dat Primo Levi’s moed na het schrijven van zijn herinneringen op was, dat de bitterheid en de zinloosheid van de oorlog hem uiteindelijk toch te veel zijn geworden. Je komt nooit ongeschonden uit een oorlog. Ik was zelf tussen 1997 en 2004 continu met de oorlog in Congo bezig. Vanaf 1998 volgde ik een rebel, een van de actoren in het conflict. Het heeft daarna jaren geduurd voor ik mijn evenwicht weer had gevonden. Ik was zo gewend geraakt aan de banaliteit van het kwaad, ik had me zodanig ingeleefd in een personage dat zowel dader als slachtoffer was – dat kun je niet zomaar weer van je afzetten. Net als Levi kwam ik terug in een situatie die zogenaamd normaal was, maar in mijn hoofd bleef het oorlog. Ik heb het op kleine schaal beleefd, Levi heeft een dosis toegediend gekregen waar een mens wellicht moeilijk van kan genezen.’

8 J.M. COETZEE: Wachten op de barbaren (1980)

JORIS: ‘Dit is het boek van Coetzee dat ik, naast Ongenade, het meest waardeer. Het gaat ook weer over de angst voor de ander, en het besluit van een individu daartegenin te gaan. Een dorp ligt aan de rand van een gebied waarin barbaren zouden ronddwalen. De lokale magistraat, een oude man, ontfermt zich over een van hen, een ziek meisje. De dorpelingen begrijpen hem niet, ze zijn vol angst voor de onzichtbare vijand. Dat zie je dikwijls in een oorlog. Ik bezocht ooit een vluchtelingenkamp in Oost-Congo. De mensen leefden er in zulke slechte omstandigheden – sommigen zeiden dat ze er thuis veel beter aan toe waren geweest. Ik vroeg hun waarom ze dan gevlucht waren. ‘Voor de angst’, zeiden ze. Wachten op de barbaren is een klassieker. Coetzee heeft het niet over blank of zwart, het is een mythisch verhaal dat zich overal kan afspelen. Ik heb dit boek verschillende keren gelezen, het blijft mysterieus.’

9 STROMAE: Racine Carée (2013)

JORIS: ‘Ik ben niet van dag tot dag bezig met de politiek in België, maar ik denk altijd dat er geen weg terug is: België is multicultureel. Dat we een jongeman als Stromae voortbrengen en die ook in ons hart sluiten, is daar het beste bewijs van. Ik heb hem vrij laat ontdekt, vorige zomer in Frankrijk, waar ik met familie op vakantie was. Plots kwam zijn naam op. Ik ben meteen alles over hem gaan opzoeken. Toen ik de clip Papaoutai zag en las dat hij een Rwandese vader had, was ik extra geïnteresseerd. Deze jongen is zo wijs, zo volwassen. Hij misbruikt op geen enkele manier zijn afkomst. Als ze hem vragen naar zijn vader – een Tutsi die gescheiden was van zijn moeder en later tijdens de genocide werd vermoord – zegt hij dat hij hem vooral als vader heeft gemist. Onlangs gaf hij een mooi interview aan het weekblad Jeune Afrique. Hij zei daarin dat hij binnenkort op tournee gaat in Afrika en de jeugd in Afrika niets kan bijbrengen, maar integendeel zelf nog alles te leren heeft. Dat hij beschroomd is om erheen te gaan, want hij kent het continent nauwelijks. Hij is voor mij een lampje dat schijnt in de duisternis. Ik heb hem zien optreden in De Melkweg in Amsterdam in december vorig jaar. Wat hij brengt, is een theatershow die strak in elkaar zit, met mooie achtergrondbeelden. Het is helemaal af. Wat ik ook zo mooi vind: Stromae kan blijkbaar goed samenwerken. Hij is genereus, niet alleen met zichzelf bezig. Hij herkent het talent van anderen en deelt zijn eigen talent met hen. Hij draagt een aantal bijzondere waarden uit onze samenleving in zich.’

10 LEONARD COHEN: Songs of Leonard Cohen (1967)

JORIS: ‘Ik leerde Leonard Cohens muziek kennen rond mijn vijftiende en ben sindsdien fan. Vanaf mijn negentiende heb ik een paar jaar in de Verenigde Staten gewoond. Ik ben toen ook naar Canada gereisd en heb in Montréal rondgelopen in de buurt waar hij als jongeman had gewoond. Op de fiets zing ik zijn liedjes nu nog van begin tot einde. ‘Travelling lady, stay awhile/ until the night is over/ I’m just a station on your way/ I know I’m not your lover.’

Leonard Cohen heeft geen makkelijke start gemaakt. Hij begon als schrijver en dichter, werd pas later zanger. Er werd gelachen om zijn stem: dat was niet zingen, dat was mummelen. Blijkbaar heeft hij ook gevochten tegen depressiviteit en alcoholisme, maar zoals hij als 79-jarige op het podium staat – hij is nog steeds aantrekkelijk. Ik vind zijn liedjesteksten bijzonder goed. Dat heeft hij te danken aan de Joodse traditie waaruit hij voortkomt. Net als sommige domineeszonen hier in Nederland heeft hij de gave van het woord als kind meegekregen. Ik blijf pareltjes ontdekken in zijn teksten.’

11 MIGUEL GOMES: Tabu ( 2012)

JORIS: ‘Deze film van de Portugees Miguel Gomes speelt zich af in een niet nader gedefinieerd Oost-Afrikaans land. Het gaat over een oude vrouw die in een flat in Lissabon woont. Er is iets gebeurd toen ze jong was en in Afrika woonde, langzamerhand komen we te weten wat. Deze film heb ik herhaaldelijk gezien en telkens zie ik nieuwe dingen. In het werk van Portugese kunstenaars zit vaak iets magisch-realistisch en daar hou ik van. Miguel Gomes is opgegroeid in de postkoloniale tijd, maar hij moet verkeerd hebben in een omgeving waar Portugals vroegere kolonies een belangrijke rol spelen. Hij begrijpt de impact daarvan op zijn landgenoten heel goed. Op een bepaald moment hangen er vier muzikanten in een boom in Oost-Afrika, ze zingen en spelen gitaar. Dat is de goeie oude tijd van het koloniale leven. De blanken liggen rond het zwembad en iedereen doet het met elkaar. Coetzee schreef daarover in een van zijn boeken: “We hebben onze extravagantie kunnen uitleven omdat er niet veel weerstand was. Als je valt, is er niet veel dat je tegenhoudt.” Dat klopt: de wereld om je heen kon je niet corrigeren, want hij bestond uit mensen die je domineerde. Dat voel je nog altijd op bepaalde plaatsen in Afrika.’

12 TOM VAN DYCK EN MICHIEL DEVLIEGER: Van vlees en bloed ( 2009)

JORIS: ‘Wij hebben een apart soort surrealistische humor in België, en die hebben zowel de Franstaligen als de Nederlandstaligen. Je vindt het in C’est arrivé près de chezvous van Benoît Poelvoorde (1992) bijvoorbeeld. De Belgen beweren dat ze niet bij elkaar horen, maar je moet maar even over de grens gaan om te zien hoe erg ze op elkaar lijken. Wie in het buitenland woont, ziet vaak beter de samenhang. Ik ben geen televisiekijker, dit soort series krijg ik via mijn familie. Ik moet er zo om lachen. Buurman Herman die voortdurend in de slagerij komt kijken wat er aan de hand is… dat zijn typetjes die je zo goed herkent. De omgeving waarin het zich afspeelt is klein, het zijn drama’s binnenskamers. Het is er gezellig maar ook pijnlijk. Wat ik ook zo hilarisch vond: den draad uit In de gloria. Nog zo’n serie die je gezien moet hebben wil je de typische Belgische humor begrijpen.’

DOOR ILSE DEGRYSE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content