‘Ik ben trots op dit land’

© Jelle Vermeersch

Vechten om te kunnen vechten, zo valt het leven van taekwondoka Raheleh Asemani samen te vatten. Van het asielcentrum van Arendonk tot Spelen van Rio: ‘Ik ben meer Belg dan vluchteling.’

Ze was zo dicht bij een medaille. Drie ronden lang werd er niet gescoord in de kamp voor olympisch brons. Er kwamen verlengingen met sudden death van. Het eerste punt zou winnen. In het rood Raheleh Asemani, een taekwondoka met Iraanse wortels maar Belgisch staatsburger sinds april 2016. In het blauw Hedeya Wagba, een listige Egyptische die het in Rio al drie keer tot verlengingen had laten komen. Wagba trapte Asemani in de zij. Een onschadelijke aanval, de Belgische draaide makkelijk weg, maar het gevaar was niet geweken. De Egyptische liet haar been hangen en profiteerde van een milliseconde concentratieverlies om haar hiel op Asemani’s borstplaat te drukken. Geen mooie score, maar wel een punt. Weg was het podium. Asemani’s door en door ontgoochelde blik brak je hart.

Een teleurstelling van die omvang spoel je niet in drie maand weg. ‘Ik heb er nog altijd hartzeer van’, zegt de taekwondoka in uitstekend Nederlands, al is ze nog geen vier jaar in België. Nee ze heeft geen zin om het te relativeren. Ook omdat er misschien geen tweede kans komt. Asemani is 27. Allerminst stokoud, maar voor een taekwondoka is het op het randje. Ze denkt aan stoppen. Door omstandigheden valt er nog zo veel in te halen in haar leven. Pas nu begint ze weer een beetje te sporten. ‘Ik ben dol op taekwondo. Dat ik drie maanden de sport waar ik zo van hou aan de kant schoof, toont hoe groot de schok van Rio was. Mentaal is dat verlies nog niet verwerkt, zeker niet genoeg om weer volgens een topsportregime te trainen. Op de Spelen zei iedereen: ‘Jammer, maar je hebt je best gedaan.’ Iedereen was tevreden. Behalve ik. (wrang lachje) Over vier jaar zijn het opnieuw Olympische Spelen, maar ik kan nu niet zeggen of ik daar zal staan. Tegen die tijd ben ik over de dertig, en zal ik minder snel en lenig zijn dan vandaag. Er komt een jonge generatie taekwondo’ers aan die veel groter is, met benen die tot aan mijn kin komen. Daar kan ik moeilijk van winnen.’

U was beter in die kamp voor brons. Biedt dat enige troost?

RAHELEH ASEMANI: Nee, maar dank u dat u dat zegt. (lacht) Ik kon niet aanvaarden dat ik verloren had, misschien zal ik het nooit kunnen. En toch was Rio op zich een mooie ervaring. Ik ben nu vier jaar in België, en daar zaten zeker ook moeilijke momenten bij. Ik kreeg geen papieren en anderen moesten in mijn plaats beslissen of ik hier kon blijven. Zoiets is zwaar. Mijn gevoel voor eigenwaarde stond op nul. Na Rio kon ik de wereld aan. Ik heb op de Olympische Spelen gestaan! Dat is toch niet niks.

Hoe bent u in België beland?

ASEMANI: Dat gebeurde op 25 december 2012. Ik kwam op bezoek bij mijn tante, die in Antwerpen woont. Ik was een vrij bekende atlete in Iran, waar taekwondo een grote sport is, heel populair bij meisjes. Het heeft wat van turnen, maar dan spannender en met meer actie. Ik begon ermee toen ik negen jaar was, en ben veertien keer Iraans kampioen geworden. Toen ik een zilveren medaille won op de Aziatische Spelen kende élke Iraniër die sport volgt mij. Normaal zou ik deelnemen aan de Olympische Spelen van Londen, maar elk land mag per gewichtsklasse maar één atleet afvaardigen. In mijn klasse was er nog een ander meisje. Een goeie, maar ik klopte ze elke keer. Toch stuurde de federatie haar naar Londen. Dat haar vader coachte bij de bond zal geholpen hebben. Ik besloot ermee te kappen, ik had er genoeg van. Ik had het vage idee om in Duitsland te gaan studeren, en omdat ik familie heb in Antwerpen dacht ik: laat ik daar eens kijken of ik het leven in Europa gewoon kan worden. Maar taekwondo is mijn leven. Ik zocht een club, gewoon om wat bezig te zijn.

Zo klopte u begin 2013 aan in Wilrijk, waar de nationale ploeg traint. Naar het schijnt hadden ze in het begin niet door wie ze voor zich hadden. Lang heeft het niet geduurd.

ASEMANI: Op training zien ze snel of je iets kunt, hè. (lacht) Karim Dighou, trainer bij de bond, herkende mij. Ze vroegen of ik aan een paar competities wilde meedoen. Waarom niet, dacht ik, al was het op dat moment niet mijn bedoeling om in België te blijven. Taekwondo zou voortaan niet meer dan een hobby zijn. In Iran werd ik rond die tijd een mediastory: ‘Waarom is Raheleh weg? Wat doet ze in België? Kampt zij niet meer voor Iran?’ Maar dat was nog niks tegenover de heisa die later zou ontstaan.

Door de Dutch Open van 2013. U vocht er tegen een Israëlische kampster, zonder hoofddoek bovendien. Een statement?

ASEMANI: Nee, niet eens. Voor mij zijn sport en politiek gescheiden. Ik zie een mens, een atleet, en ik wil daar graag van winnen. Meer niet. Andere atleten in Iran denken er net zo over, maar de officiële lijn zegt dat we geen contact mogen hebben met Israël. Een jonge Iraanse taekwondoka moest een blessure faken op de Jeugdolympische Spelen en miste daardoor het goud. Dat moet een verschrikkelijk gevoel zijn.

Ik had toen net foto’s gezien van de voorzitter van de Iraanse bond, die de hand schudde van zijn Israëlische collega. Ik dacht: als dat kan, zal niemand er nog over vallen, toch? Vooral omdat ik toen niet bij de nationale ploeg zat. Mijn grote pech was dat het juist in de finale gebeurde, waardoor het nog meer aandacht kreeg.

En de hoofddoek?

ASEMANI: Ook niet bij nagedacht. Ik bedoelde er niks mee. Ik ben gelovig, en bij de Iraanse nationale ploeg draag je als vrouw een hoofddoek. Ik had daar toen zeker geen problemen mee, maar in het dagelijkse leven draag ik geen hijab. Dus waarom dan wel als je gaat vechten?

De Iraanse media werden gek. ‘Een atlete uit Iran zonder hoofddoek vecht tegen Israël!’ Schandaal! Ik werd voorpaginanieuws, politici pikten het verhaal op, en het werd dag na dag groter. Toen begreep ik dat ik maar beter niet terugging naar Iran. Door te trainen in Wilrijk was de honger teruggekeerd. In de competitie liep het als een trein. Ik klopte meisjes die op de Spelen medailles hadden gewonnen, en begon te dromen van Rio. Maar dan niet voor Iran. Die deur was dicht.

Ik vroeg het statuut van politiek vluchteling aan en werd in het asielcentrum van Arendonk geplaatst. Met vier vrouwen op één kamer, overleven met 7 euro per week: het was geen makkelijke tijd, maar de situatie was nu eenmaal moeilijk. Ik kon dat best begrijpen en heb er het beste van gemaakt. Ik moest elke dag drie uur op de bus zitten om op de training te raken. Het ergste was de kou: ik kon niet geloven hoe koud het werd in België. (lacht) De mensen van de bond regelden een asielcentrum dichter bij Antwerpen. Mijn ouders wisten er allemaal niks van. Ik had niet verteld dat ik in een asielcentrum zat.

De Belgische bond regelde dat ik aan kleinere toernooien kon deelnemen, maar EK’s of WK’s konden niet. Daar heb je een paspoort voor nodig. Frustrerend, want ik denk vandaag: als ik een beetje meer ervaring had gehad, een beetje beter gewend was geweest aan de druk van grote toernooien, dan was het anders gelopen in Rio. Maar zover waren we toen nog niet. In november vorig jaar leek het alsof ik mijn droom definitief mocht opbergen. Laurence Rase (coördinatrice van de taekwondobond, nvdr.) haalde me van de mat op een toernooi in Frankrijk. ‘Je naturalisatie raakt niet in orde, Raheleh.’ Er waren te veel vluchtelingendossiers, de overheid zou mijn aanvraag niet op tijd rond krijgen, was de uitleg. Toen heb ik echt diep gezeten. Ik zag het allemaal niet meer zitten. Ik stopte, boos en ontgoocheld. Een maand later kreeg ik een voicemail van Laurence. Blijkbaar had de voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité gezegd dat er een vluchtelingenploeg zou worden opgericht. Je had niet langer een paspoort nodig om naar de Spelen te gaan. De motivatie die toen door mijn lijf stroomde! Alleen werd het laatste kwalificatietoernooi al drie weken later gehouden. Fysiek stond ik nergens, maar mentaal kon ik door een muur. Ik heb getraind als een gek om het kwalificatietoernooi te halen, dat in Istanbul plaatsvond.

Bijkomend drama in Turkije: in de tweede ronde vocht u tegen Indra Craen, uw sparringpartner en beste vriendin.

ASEMANI: Dat was een heel emotionele kamp. Ik moest haar opzijzetten, anders was mijn olympische droom voorbij. Voor haar gold net hetzelfde. Naar mijn gevoel stond ik niet alleen tegenover Indra, maar ook tegen België, het land dat mij zo veel gegeven heeft. Ik had zo gehoopt op een betere loting. Als we allebei de finale hadden gehaald, waren we met z’n tweeën gekwalificeerd.

U won het kwalificatietoernooi en mocht naar de Spelen met de vluchtelingenploeg. Maar daar voelde u weinig voor.

ASEMANI: Als dat de enige optie was geweest, had ik het natuurlijk gedaan. Maar met een land deelnemen, is gewoon mooier. Je staat op zo’n toernooi niet alleen voor jezelf maar toch ook om iets te vertegenwoordigen, iets wat groter is dan jezelf. Ik wilde op het podium staan met de Belgische vlag, om te tonen wie ik ben: een Belg. Dit is mijn thuis, mijn land. Wanneer ik niet in België ben, wil ik zo snel mogelijk terug. In april kreeg ik mijn Belgische paspoort. Ik kon wel schreeuwen van geluk.

Belgen zijn meestal niet zo patriottisch, weet u?

ASEMANI: Oh, ik ben trots op dit land! En ik vind dat jullie dat ook mogen zijn. Ik ben nu vier jaar in België, ik kende hier niets en heb toch de kans gekregen om mijn sportieve droom te realiseren. Als ik problemen had, stonden er mensen klaar om me te helpen en iedereen heeft me altijd met respect behandeld. Ik zou het ondankbaar hebben gevonden als ik in Rio niet onder de Belgische vlag had kunnen kampen.

Uw verhaal is heel anders dan dat van de Syrische vluchtelingen, die hun leven gewaagd hebben om naar hier te komen. Is dat ook een reden waarom u liever niet bij de vluchtelingenploeg zat?

ASEMANI: Ja, dat ook. Ik heb het ook niet altijd makkelijk gehad, maar elk verhaal is anders. Ik ben meer Belg dan dat ik vluchteling ben.

Het vluchtelingenthema verdeelt de Belgen. Sommigen vinden dat we meer asielzoekers moeten uitwijzen, anderen zeggen dat we niet gastvrij genoeg zijn.

ASEMANI: Ik vind dat jullie daar goed mee omgaan. Vluchtelingen krijgen rust en veiligheid, en daar is het ze toch vooral om te doen. De mensen die in jullie asielcentra werken, verdienen een groot compliment. Alles was in orde. We kregen een busabonnement, steun van het OCMW, de gelegenheid om te sporten. Veel Belgen hebben dat zelf niet eens. Ik voelde mij welkom in jullie land. Oké, de situatie blijft moeilijk, maar daar kan niemand iets aan doen. Je moet er zelf het beste van maken.

‘Raheleh bleef altijd positief’, zegt Karim Dighou.

ASEMANI: Voor mij gaat topsport over obstakels overwinnen. In Iran hadden we een Koreaanse trainster die ons zo afbeulde dat we niet meer konden zitten van de pijn. Als je dan opgeeft, is het voorbij. Ik zie er meestal positief uit, dat helpt. Als ik een moeilijk moment heb, begin ik te lachen. Het is een reflex. Hoe moeilijker, hoe harder ik lach.

U werkt als postbode. Ook geen lichte job.

ASEMANI: Vooral in de winter. En op woensdag, als je de Knack moet ronddragen. Zwaar pakket maken jullie, elke postbode vloekt erop. (lacht) Mijn fietsroute loopt door Ekeren. Gisteren had iemand mij herkend. ‘Ben jij niet dat meisje van de Spelen?’ Ik moest mee op de foto. Grappig, mijn dag was goed.

Ik begin om zes uur, werk tot de namiddag en train ’s avonds. Een hard regime, maar het is haalbaar. De laatste zes maanden voor de Spelen kon ik verlof zonder wedde nemen, daar moet ik de mensen van Bpost erg voor bedanken. Mijn vriend werkt trouwens ook bij de post. Maar goed ook, een van de problemen voor elke postbode is dat de werkdag niet goed aansluit bij die van andere mensen.

Zijn uw ouders al in België geweest?

ASEMANI: Nee. Ik heb hun de laatste vier jaar twee keer gezien: een keer in Turkije, een keer in Armenië. We bellen elke dag. Ik mis ze, en ik mis Karaj, de stad waar ik ben opgegroeid. Maar voorlopig lijkt het me geen goed idee om terug te gaan.

U bent Belg, en Belgen mogen naar Iran reizen. Wat is het probleem?

ASEMANI: De kamp met die Israëlische. Ik wil niet in de gevangenis belanden.

Zit dat er echt in?

ASEMANI: Geen idee. Misschien is het geen probleem, maar ik wil het risico niet nemen. De Iraanse media waren na Rio vrij positief, ik keek ervan op. ‘Raheleh was een groot talent voor ons. Jammer dat zij nu voor een ander land vecht.’ Er is een nieuwe topper opgestaan in mijn gewichtsklasse, daardoor wordt er minder over mij gepraat. Ze won brons op de Spelen. Als ik mijn kamp voor brons had gewonnen, stonden we samen op het podium (in de gevechtssporten worden twee bronzen medailles uitgereikt, nvdr.). Ik heb al mijn medailles opgestuurd naar Karaj, mijn vader bekijkt ze elke dag. Zo kan hij toch nog trots op me zijn, van een afstand.

Tekst Jef Van Balen, foto’s Jelle Vermeersch

‘Ik kreeg geen papieren, mijn eigenwaarde stond op nul. Maar na Rio kon ik de wereld aan.’

‘De Iraanse media werden gek. “Een atlete zonder hoofddoek die vecht tegen Israël!” Schandaal!’

‘De mensen die in jullie asielcentra werken, verdienen een groot compliment. Ik voelde me hier welkom.’

‘Als ik een moeilijk moment heb, begin ik te lachen. Het is een reflex. Hoe moeilijker, hoe harder ik lach.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content