N-VA-voorzitter Bart De Wever nam exclusief voor Knack zijn persoonlijke aantekeningen over de zenuwslopende communautaire onderhandelingen nog eens door. ‘We konden een sterk communautair programma in de praktijk omzetten. Tot het Belgische establishment er anders over besliste.’

Bart De Wever is lenig van geest en rad van tong. Hij is het Vlaams-nationale boegbeeld waar veel overtuigde flaminganten op zaten te wachten. Voortdurend rijst evenwel de vraag of hij de Vlaamse revolutie predikt, dan wel het pad van de geleidelijke staatshervorming volgt. Zelf noemt hij het eerste de gemakkelijke en het tweede de moeilijke weg. ‘In de Vlaamse beweging durven ze dat al eens te verwisselen. De strategie van de automatische verrotting van België is natuurlijk de gemakkelijke weg. Zeker als je die verwoordt zonder politieke verantwoordelijkheid op te nemen. Ik verkies de moeilijke weg en dus die van het onderhandelen.’

Werden in de aanloop naar de federale verkiezingen van 10 juni 2007 concrete communautaire afspraken tussen de toenmalige kartelpartners CD&V en N-VA gemaakt?

BART DE WEVER: We baseerden ons op het Vlaamse regeerakkoord van 2004, dat zowel door de Vlaams-nationalisten als door de christendemocraten onderschreven werd. Dat akkoord bevatte een stevig communautair hoofdstuk. Vooral de N-VA had daarop aangedrongen. Dat heeft de CD&V achteraf lelijk parten gespeeld. Er was geen weg terug. Vandaar dat we de verkiezingen van 2007 met een verregaand communautair programma ingingen.

Op die manier werd de kiezer gepaaid met allerlei beloften, zoals de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde met behulp van ‘vijf minuten politieke moed’.

DE WEVER: Men had beter beweerd dat het begin van de splitsing vijf minuten vergt. Daarna moet je blijkbaar jaren volharden in het onbegrijpelijke kluwen dat België geworden is. Natuurlijk ging het om een retorische overdrijving. Maar de leugen zat in het feit dat toenmalig Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V) het met die belofte niet meende. En zij hebben die straffe taal gebruikt, terwijl ik er wel op afgerekend werd. Ik vroeg mij tijdens de verkiezingscampagne vaak af wat de politici van CD&V bezielde. Ze gingen duidelijk in overdrive. Als ze niet van plan waren het spel tot het einde keihard te spelen, hadden ze beter hun mond gehouden. Ik kon toch moeilijk de lat lager leggen dan mijn kartelpartner?

Wisten de kartelpartners van elkaar welke communautaire punten ze tijdens de regeringsonderhandelingen per se wilden binnenhalen?

DE WEVER: Daarover is nooit gepraat. Ik heb dat meermaals gevraagd, maar men hield steeds de boot af. Vandaag kan ik vermoeden waarom. De CD&V wou zich niet op voorafgaande afspraken laten vastpinnen. Dat is natuurlijk erg handig als je zelf niet weet waar te kunnen landen. Dat was trouwens een van de redenen waarom de communautaire dialoog mislukt is.

Hadden jullie afgesproken wat aan de Franstalige partijen kon worden toegegeven?

DE WEVER: Nee, want elk signaal over een mogelijke toegeving wordt meteen als een feitelijk gegeven beschouwd, met alle gevolgen van dien. Ik voerde wel indringende gesprekken met toenmalig CD&V-voorzitter Jo Vandeurzen over de doelstellingen, de risico’s en de valkuilen van de staatshervorming. Yves Leterme, die feitelijk de eigengereide leider van het kartel was, breide daaraan geen vervolg. Op zijn tocht naar de Wetstraat 16 had hij dat beter wel gedaan. Bovendien had hij onvoldoende het terrein aan de overkant van de taalgrens verkend. Ook de dwang en de inzet van de verkiezingscampagne speelde een rol. Je bent in die periode enkel op je eigen gemeenschap gericht. Zo wis- ten wij hoegenaamd niet dat de Franstalige christendemocrate Joëlle Milquet door haar tegenstanders als ‘stiefzus’ van de N-VA beschimpt werd. Pas na de verkiezingen van 10 juni 2007 kwamen de toplui van CD&V op het idee mij eens aan haar voor te stellen. Ik had toen stellig de indruk dat de CD&V zelf aan een dergelijke ontmoeting toe was. Jongens, daar stond ik van te kijken, men wist niets van die madame.

De kiezer stuwde de formatie in de richting van oranjeblauw. Samen met MR-voorzitter Didier Reynders verklaarde u daarop dat een regering zonder de Waalse socialisten een staatshervorming op zich betekende. Was dat niet al te voorbarig? Zonder de Waalse socialisten ontbrak het aan een tweederdemeerderheid, noodzakelijk voor een grondige staatshervorming.

DE WEVER: De Vlaamse socialisten weigerden meteen elke medewerking: daar ging de tweederdemeerderheid.

Men kon toch de Waalse socialisten aan boord hijsen. U bent toch niet gekant tegen asymmetrische coalities?

DE WEVER: Nee, maar ik ben wie ik ben: een kleine jongen. Dan moet je het spel af en toe meespelen. MR-voorzitter Reynders wou per se de Waalse socialisten in de oppositie en Leterme wou per se het premierschap. Precies daarom werd oud-premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) het veld ingestuurd. Zijn bemiddelende op- dracht stemde aanvankelijk tot hoop. In ruil voor de verwijdering van de Waalse socialisten eiste Dehaene van Reynders de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. ‘Ge moet dat nu en niet later vastleggen, want anders gaat ge dat nooit meer loskrijgen’, zo klonk zijn advies. Het bleken profetische woorden.

Wat liep er fout?

DE WEVER: Tegelijk waren Reynders en Leterme aan het konkelfoezen. De twee waren zegedronken en overmoedig. De- haene pikte het onderonsje niet. Hij werkt op zijn manier: iedereen praat met hem over een afgebakend probleem en niemand met elkaar. Punt uit. Toen hij lucht kreeg van het gentleman’s agreement tussen de beide heren, hield hij het voor bekeken. Toen is de miserie begonnen. Reynders is geen gentleman, die is zo betrouwbaar als van hier tot de deur. Ondertussen was Leterme wel aan zet, zonder ook maar iets in handen te hebben. En dat terwijl de verhouding met Milquet onderkoeld was. Bovendien ving hij de formatiegesprekken aan met het mes op de keel, want hij had net zijn ontslag als Vlaams minister-president ingediend.

Wat hadden Leterme en Reynders bedisseld?

DE WEVER: Dat weet ik niet. Leterme is geen open boek. En zeker niet tegenover mij. Ik overlegde steeds met Jo Vandeurzen, met wie ik het goed vinden kon.

Kende Vandeurzen de inhoud van de gesprekken?

DE WEVER: Ook dat is voor mij een raadsel. Ik vraag mij wel af of Leterme überhaupt iemand echt in vertrouwen neemt.

Op Hertoginnedal presenteerde formateur Leterme de onderhandelaars een vuistdik document met honderden voorstellen. Elke onderhandelaar had meteen voldoende gif om met pijlen te schieten.

DE WEVER: Ik stelde mij daar ook vragen bij. De zogenaamde F-nota leidde tot ware schietkraamtoestanden. Daardoor kwam de formateur nooit tot opbouwende en concrete gesprekken. Daarop vroeg hij iedere partij haar reactie op de nota voor te leggen. Leterme wou daarmee vooral tijd winnen zodat het wantrouwen tussen bepaalde personen kon worden weggewerkt. Dat lukte nu eens wel en dan weer niet. Zo bleven de katholiek Herman Van Rompuy (CD&V) en de vrijmetselaar Karel De Gucht (Open VLD) elkaar met ogenschijnlijk speelse, maar feitelijk ijzige opmerkingen bekogelen. Ik leverde inspanningen om Open VLD-voorzitter Bart Somers en Jo Vandeurzen aan elkaar te lijmen. Dat verliep vrij vlot. In die zin dat Vandeurzen Somers met de hand op het hart beloofde zich voluit in te zetten voor de vorming van een oranje-blauwe regering. Toen kregen de formatiegesprekken aan Vlaamse kant een nieuwe dynamiek. Juist daarom begon ik mij te ergeren aan de overmatige en aanhoudende kritiek van de media op de methodiek van de onderhandelingen. Bovendien verwees de pers voortdurend naar de onbekwaamheid van Leterme.

Niet onbegrijpelijk

DE WEVER: Vooral het voortdurende uitstel van de communautaire gesprekken stoorde mij. Dat liet ik duidelijk blijken, waarna de Vlaamse partijen de koppen bij elkaar staken en een consensus bereikten over een honderdtal communautaire eisen. Een redelijk aantal daarvan wou ik binnenhalen. Zodoende kon ik mijn naam aan de zesde staatshervorming verbinden.

Hoe reageerden de Franstalige partijen op de Vlaamse eisen?

DE WEVER: We gaven onze lijst op 14 augustus 2007 aan Leterme door. Het duurde een paar dagen vooraleer we een antwoord van de Franstalige partijen kregen. Intussen stonden de Vlaamse grieven in extenso in de krant Le Soir gedrukt, vergezeld van een afschuwelijke redactionele omkadering, om niet te zeggen van een regelrechte oorlogsverklaring. In de ochtend van 16 augustus werd een reactie van de Franstalige onderhandelaars beloofd. Naderhand vroeg Milquet bijkomende tijd: verwarring alom, en om de media een voet te lichten, werd zogezegd het thema justitie besproken. De specialisten ter zake werden zelfs gesommeerd. Ondertussen liep een legertje onderhandelaars en technische medewerkers zich op het terrein van Hertoginnedal onwezenlijk te vervelen. En het gonsde er van de geruchten. Op de middag verorberden de Vlaamse onderhandelaars hun lunch in de priorij van het kasteel. De sfeer was er gelaten, de opmerkingen klonken cynisch. Herman Van Rompuy las uit een boek voor hoe de Tsjechen en de Slowaken destijds hun huwelijk ontbonden. Pas laat in de avond lichtte Leterme de Franstalige tegeneisen toe. Dat deed hij enkel mondeling. Ze waren zo explosief dat de Vlaamse onderhandelaars eens naar elkaar keken en meteen afhaakten. Toen kwamen de onderhandelingen in een impasse. Wat daarna volgde, was een jaar van therapeutische hardnekkigheid.

Welke waren de Franstalige tegeneisen?

DE WEVER: Meer geld en meer autonomie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met een verlies van politieke macht voor de Brusselse Vlamingen. Bijkomend geld voor de Franse Gemeenschap en vooral voor het Franstalig onderwijs. Het recht van de Franse Gemeenschap om in de faciliteitengemeenten allerlei instellingen voor de Franstalige inwoners op te richten. De intrekking van de rondzendbrief-Peeters die de inwoners in de Vlaamse Rand verplicht hun Franstalige documenten telkens weer aan te vragen. De benoeming van de vier Franstalige burgemeesters die de taalwet overtraden en het herfederaliseren van een aantal be- voegdheden zoals het preventieve gezondheidsbeleid.

Blijkbaar zwegen de Franstalige partijen over de uitbreiding van het Brussels Gewest. De vraag rijst of ze dat werkelijk voorstaan. Indertijd ruilden de rijkere Franstalige Brusselaars de vervuilde en dichtbevolkte hoofdstad in voor de aantrekkelijke en groene Vlaamse randgemeenten. Waarom zouden ze willen terugkeren?

DE WEVER: Om solidair te zijn met de plaatselijke bevolking van, zeg maar, Sint-Joost-Ten-Node? Daar geloof ik geen snars van. De gevraagde uitbreiding van het Brussels Gewest is communautaire retoriek om ons plat op de buik te krijgen of om de onderhandelingen op voorhand te hypothekeren. Alleen het FDF is daarin werkelijk geïnteresseerd.

Sinds 1962 krijgen de Franstalige inwoners in de Vlaamse randgemeenten om Brussel faciliteiten. Dat hebben ze altijd als de voorbode van een feitelijk tweetalig bestuur begrepen. Zolang de faciliteiten bestaan, zal er over deze interpretatie onenigheid tussen de Vlaamse en Franstalige partijen heersen.

DE WEVER: De faciliteiten zijn inderdaad een stinkende wonde. Maar in 1962 werd de taalgrens vastgelegd. Daardoor behoren de randgemeenten tot het eentalig Nederlands gebied. Het wordt tijd dat de Franstalige partijen dat erkennen.

In bepaalde randgemeenten halen ze tachtig procent van het aantal stemmen. Men voert er bijna voortdurend een bijna tweetalig beleid, zodat de Vlaamse regering om de haverklap moet ingrijpen.

DE WEVER: Is Borgerhout Marokko misschien? Die Franstalige inwoners zijn inwijkelingen in een anderstalig gebied. De Vlamingen hebben in het interbellum België willen redden door het land tweetalig te maken. De Franstalige politici hebben dat toen geweigerd omdat ze geen Nederlands taalgebruik in Wallonië verdroegen. Daardoor zijn eentalige gebieden ontstaan. Het wordt tijd dat ze de gevolgen van hun eigen logica aanvaarden.

U zou tijdens de afgelopen communautaire onderhandelingen voorgesteld hebben de Franstalige inwoners in de randgemeenten een ‘kiespas’ aan te bieden. Wat bedoelde u daarmee?

DE WEVER: We wisten dat er hoe dan ook compromissen met de Franstalige partijen noodzakelijk waren. Daarom bestelde ik bij een bevriend academicus een nota over alle mogelijke voorstellen in verband met Brussel-Halle-Vilvoorde. De man in kwestie (professor Danny Pieters, nvdr) kwam op het idee van de subnationaliteit. Daarmee verdwijnt de Belgische nationaliteit en moet iedere persoon zich tot de Nederlandse of de Franse gemeenschap rekenen. Een Vlaming wonend in Wallonië zou dan bijvoorbeeld voor kandidaten uit een Vlaamse kieskring kunnen stemmen, een Franstalige uit Vlaanderen voor kandidaten uit een Waalse kieskring. En de Brusselaars enkel voor Brusselse lijsten, want daar heb je zowel Nederlandstalige als Franstalige kandidaten. Ik vroeg Jo Vandeurzen de nota eens te lezen. Naderhand ging koninklijk bemiddelaar Herman Van Rompuy het een ‘kiespas’ noemen. Aan het oorspronkelijke voorstel werden allerlei modaliteiten veranderd en plots sprak men van een algemeen inschrijvingsrecht. Daarop communiceerde Open VLD dat recht als ‘een voorstel van N-VA’, terwijl dat nooit op ons partijbestuur was besproken. Ik ben sindsdien een pak politieke naïviteit kwijt.

Verdoezelt de sterke aandacht voor het probleem in de randgemeenten niet de dwingende behoefte aan het behoud en het versterken van de tweetaligheid in Brussel?

DE WEVER: Dat is een goede vraag. Ik stel vast dat de Vlaamse mentaliteit tegenover Brussel is veranderd. De Vlaming brengt nog interesse op voor de economische en internationale functie van de hoofdstad. De betrokkenheid bij het hoofdstedelijk politieke beleid daarentegen is dramatisch gedaald. Ook bij de flaminganten. Bijna overal waar ik kom spreken, prediken de mensen het loslaten van de hoofdstad. Dat is een gevaarlijke evolutie. Ik denk dat er in de wereld maar één gemeenschap bestaat die in zijn land een demografische en sociaaleconomische meerderheidspositie inneemt en in zijn hoofdstad geen volwaardige culturele erkenning krijgt. Het kan niet anders of de Vlaming heeft mentaal afstand van Brussel genomen.

Hoe groot was de aandacht van de Vlaamse onderhandelaars in Hertoginnedal voor het thema Brussel?

DE WEVER: Ze zetten Brussel in de wachtzaal. Ik wil niet dat het verlies van Brussel de pasmunt voor meer Vlaamse autonomie wordt. Maar ik sluit niet uit dat andere Vlaamse partijen in de toekomst anders zullen reageren.

Op 18 maart 2008 werd de regering-Leterme I beëdigd. Intussen was er een akkoord over een eerste pakket van de staatshervorming. U onthield zich tijdens de vertrouwensstemming. Was dat geen blijk van wantrouwen tegenover uw kartelpartner?

DE WEVER: Wij waren niet bij die regeringsvorming, noch bij de onderhandelingen over het eerste pakket van de staatshervorming betrokken. Bovendien rees de vraag of de communautaire trein met dat pakket was aangekomen of vertrokken. Ik hoorde PS-voorzitter Elio Di Rupo beweren dat het ‘ déjà un monde’ was. Mijn afwachtende houding was gewettigd.

Heeft CD&V aangedrongen om u in de regering te krijgen?

DE WEVER: Ja, een paar keer, tot op het laatste moment. Ik mocht minister van Institutionele Zaken worden. Ik weigerde: voor mij telde het vertrouwen van mijn achterban. Ik sloot wel een deal met de CD&V. Als er een betekenisvol communautair akkoord tegen 15 juli 2008 uit de bus kwam, beloofde ik dat tegenover mijn publiek te verdedigen. Ontbrak het daaraan, dan beweerden de christendemocraten uit de regering te zullen stappen.

Meteen na die wederzijdse belofte liet Leterme in de krant optekenen ‘zich niet te willen laten gijzelen door de N-VA’.

DE WEVER: Hij heeft de gewoonte zeer bizarre interviews weg te geven.

Het loslaten van het kartel was misschien de prijs die Leterme aan de Franstalige partijen moest betalen voor het premierschap.

DE WEVER: Dat geloof ik niet. Hij heeft echt geprobeerd voor 15 juli een communautair akkoord uit de brand te slepen. Het verraste ons dat hij bij gebrek daaraan het ontslag van zijn regering aan de koning aanbood. We hadden niet meer verwacht dat hij de Vlaamse belangen zou vooropstellen. Het Nieuwsblad kopte ‘Ça suffit’, de peilingen schoten door het dak, iedereen gaf ons gelijk. Uiteindelijk bleek het ontslag nep. Leterme loste gewoon het ventiel om de druk tijdelijk kwijt te spelen. Hij ging langs de voordeur van de Wetstraat 16 buiten en kwam langs de achterdeur weer binnen. Ondertussen had hij ons 48 uur in de waan gelaten. Ik deed daarover mijn beklag bij een topman van CD&V. Die antwoordde laconiek: ‘Dacht je nu werkelijk dat het ontslag gemeend was? Ooit een goochelaar een madame écht zien doorzagen?’ Ik stond perplex.

Een paar maanden later brak de veer van het kartel. U was de bouwmeester ervan. De ontgoocheling moet groot geweest zijn.

DE WEVER: In 2003 stonden de Vlaamse christendemocraten er zeer slecht voor en de N-VA dreigde te imploderen. Ik heb als Antwerpenaar de Limburgers Vandeurzen en Frieda Brepoels (N-VA) en de West-Vlamingen Geert Bourgeois (N-VA) en Leterme in mijn tuin rond de tafel gezet. Ik was toen een onbekende figuur. De rol die ik speelde, kwam dus niet voor het voetlicht. Ik zag een enorme opportuniteit in het samenbrengen van beide partijen. Het kon veel nationalistische kiezers in de democratische stal houden. En de communautaire radicalisering in het CD&V-programma maakte het kartel mogelijk. Het lukte ons wonderwel het kartel met een electoraal succes te bezegelen. Op die manier konden we een sterk communautair programma in de praktijk omzetten. Tot het Belgische establishment er anders over besliste.

DOOR ERIC VAN DE CASTEELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content