Twintig jaar geleden werd Yves Desmet hoofdredacteur van De Morgen. Onlangs gaf hij die functie op – voor de derde keer al. Als ‘opiniërend hoofdredacteur’ zal hij minder hoeven te vergaderen en meer kunnen schrijven. Met de hem eigen branie kan Desmet dan weer van leer trekken tegen alles wat hem niet zint. ‘Ik voel mij op mijn 55e weer een stuk linkser worden.’

Het vertrek van Yves Desmet als hoofdredacteur van De Morgen is meer dan een fait divers. Directeur Paul Daenen neemt nu de dagelijkse leiding waar, samen met adjunct-hoofdredacteur Lisbeth Imbo. Zij moeten De Morgen begeleiden naar een (nog) kleiner formaat en naar de digitale tijden. Een redactie van een landelijke krant die een cruciale hervormingsperiode door moet zonder hoofdredacteur, dat heeft de Vlaamse pers nog niet eerder meegemaakt.

Sinds 2005, toen u voor de tweede keer aan het hoofd van de redactie kwam, houdt een hoofdredacteur het gemiddeld amper twee jaar vol bij De Morgen. Dat wijst toch op de moeilijke relatie tussen de uitgever en zijn krant.

YVES DESMET:(haalt de schouders op) Waarom ben ik in 2012 ingegaan op de vraag om nog eens de redactie te leiden? De krant keek aan tegen een dalende oplage, een ontspoord budget en een ontredderde redactie. Er was nog jong talent in huis, maar veel journalisten wisten niet meer waarnaartoe. En dus vroegen ze mij of ik de rust kon herstellen. Nu, anderhalf jaar later, gaan alle cijfers de goede richting uit. De verkoop is met een paar procent gestegen, ons leesbereik zelfs met twaalf procent, het budget is weer onder controle, de rust is weergekeerd. Ik heb dus gedaan wat ze van me hebben gevraagd. En in de aanloop naar de verkiezingen is het voor De Morgen nuttiger dat ik een extra stuk schrijf dan dat ik weer een vergadering moet bijwonen.

Zijn de plooien tussen de krant en De Persgroep platgestreken? Onder uw leiding verhuisde de redactie van een eigen locatie in Brussel naar de hoofdzetel van de groep in Kobbegem.

DESMET: De voornaamste reden dat ik mij in 2012 heb laten overhalen om voor de derde keer hoofdredacteur te worden, is dat ik merkte dat ze ook bij De Persgroep tot het inzicht waren gekomen dat ze De Morgen de jaren voordien behoorlijk hadden gemaltraiteerd. Sinds de redelijk mislukte herstructurering van 2008 (toen een pak journalisten ontslagen werden en anderen vervolgens zelf opstapten, nvdr) was die krant aan het zwalpen. Het was de diepste crisis in het bestaan van De Morgen die ik heb meegemaakt. Men heeft de redactie toen uitgestuurd in een bijna zelfvernietigende march of folley. Dat drama heeft bij alle betrokkenen littekens achtergelaten. Veel mensen die ik graag had, hebben de krant verlaten. Laten we het maar zeggen zoals het is: De Morgen heeft toen een braindrain zonder voorgaande meegemaakt. En vooral De Standaard en Het Nieuwsblad hebben daarvan geprofiteerd. Die ‘herstructurering’ was dus geen bijster intelligente operatie. Het is tegenwoordig een running joke op onze redactionele ochtendvergaderingen, wanneer we bekijken welke interessante artikels er elders verschenen zijn en wie ze geschreven heeft: ‘Ook die komt van bij ons.’ De Morgen is de enige niet-gesubsidieerde journalistenschool van Vlaanderen.

Er valt op zo’n jonge redactie inderdaad altijd wel wat te beleven. Onlangs weer: van The New York Times tot Al-Jazeera: de hele wereld berichtte over jullie ‘grap’ om Barack en Michelle Obama een halve apenkop aan te meten.

DESMET: Die mediastorm was inderdaad schrikken. Ik was nog nooit uitgescholden voor ‘vuile Ku-Klux-Klanner’. Of erger. Niet op honderden, maar op duizenden sites stond ineens ongeveer hetzelfde bericht over ons. Vele honderden sites schreven ook gewoon de fouten van elkaar af: bijvoorbeeld dat die foto op onze voorpagina stond, als ‘verwelkoming’ van Obama in België. In Flat Earth News noemt Nick Davies dat ‘churnalism’: duizenden jonge journalisten overal ter wereld die alleen nog maar knippen en plakken en geen moeite meer doen om hun berichten te checken. Ik ben door welgeteld één internationaal medium om een reactie gevraagd.

Door wie?

DESMET: Door The New York Times. Niet toevallig mijn all-time favorite newspaper. Alleen daar mocht ik uitleggen hoe de vork in de steel zat.Gelukkig was het vooral een ‘buitenlandse storm’. In Vlaanderen vond niemand dat De Morgen ineens een racistische krant was. Dat zou ook zo onterecht zijn. De Morgen heeft altijd vooropgelopen in de strijd tegen het racisme. Wij hebben het Vlaams Belang bekampt, wij hebben het cordon sanitaire gepropageerd…

De Morgen wilde zelfs het woord ‘allochtoon’ afschaffen.

DESMET: Dat was er misschien ietskes over. (lacht) Maar antiracisme zit wel in de genen van onze redactie.Ook in die van mij. Ik was amper veertien toen wij in het kader van de ‘Boycot Outspan’-actie in de Delhaize Zuid-Afrikaanse sinaasappelen naar buiten gooiden, tot grote woede van Volksunie-man Wim Jorissen en zijn Protea-vriend, kolonel Herman Candries: ‘Snotneuzen, wat weten jullie van apartheid?’ Als er één krant ‘politiek correct’ is wat racisme betreft, dan De Morgen. Dat geldt ook voor onze houding tegenover Obama. Als men ons iets kan verwijten, dan is het dat we niet kritisch genoeg zijn geweest. We hebben hem te lang opgehemeld als de prediker van een nieuwe, hoopvolle boodschap, na die vuile Bushjaren. De Morgen is vooral te zeer pro-Obama geweest. En dan vindt een externe medewerker zo’n getrukeerde Obamafoto ineens een goede grap. En dat wordt dan opgepikt in het buitenland. Shit happens.

Wanneer wist u dat de zaak helemaal fout zat?

DESMET: Zaterdagochtend, toen ik de krant uit de bus nam. Het was echt de wet van Murphy. De avond voordien hadden we elkaar nog schouderklopjes gegeven met onze speciale Obamabijlage: fantastische analyses, een mooie button erbij bedacht: ‘black is beautiful’. Pas de volgende ochtend zag ik onze satirische rubriek ‘The Daily Herald’. We waren de achterpagina uit het oog verloren, ook al omdat die extern wordt aangeleverd. Ik dacht meteen: wat een flauwe grap. En ook: hier krijgen we last mee. Maar ik verwachtte een paar boze brieven, geen wereldwijde rel.

DESMET: Een beetje ernstig blijven: ik heb al voor hetere vuren gestaan. In Vlaanderen heeft echt niemand om mijn ontslag gevraagd.

U studeerde pers- en communicatiewetenschappen: u wilde van jongs af journalist worden?

DESMET: Ik behoor tot de allereerste lichting die die richting volgde aan de VUB. In het middelbaar onderwijs studeerde ik Latijn-Wiskunde. Zowel mijn ouders en mijn leraars als het PMS zeiden: ‘Den Yves moet doktoor worden.’ Alleen was den Yves op dat moment al aan het schrijven aan een schoolkrant: De Scholetariër. Ik las veel, ik schreef graag én ik was politiek geëngageerd. Journalist, dat was voor mij het schoonste beroep dat er is.

U noemde zichzelf ‘een Wetstraatrat’. U hebt als journalist een losse omgang met politici.

DESMET: Wat me aan politici mateloos boeit, is de vraag: what makes them tick? Waarom doen politici wat ze doen? In tegenstelling tot wat velen denken, is ‘de politiek’ een complex gegeven. Je treft bij politici de nobelste motieven aan, maar ook het slechtste van de menselijke aard: eigenbelang, machtswellust, en erger. Zelf voel ik me nooit echt aangetrokken tot politici die te fanatiek bezig zijn met hun vak.

U bent bevriend met Guy Verhofstadt. Die ademt toch politiek?

DESMET: Hij is een politiek beest par excellence, maar ook veel meer. Ga een avond met Verhofstadt op café en natuurlijk heb je over politiek gesproken. Maar ook over wijn, oude auto’s of hoe je het best een zestiende-eeuwse deur restaureert in een Toscaanse villa. Anderzijds heb je politici die alleen maar lijken te leven om hun politieke functie te vervullen. En als dat niet meer kan, lijkt ook de rest van hun bestaan zinloos. Omdat ze zich volkomen hebben geïdentificeerd met hun ambt.

Er zijn ook journalisten die zweren bij volstrekte afstandelijkheid tegenover politici, om zo hun onafhankelijkheid te bewaren. Zij zullen een politicus nooit tutoyeren.

DESMET: Ik geloof niet in steriele onafhankelijkheid. Ik wil journalist zijn, geen stenograaf. En zo’n vormelijke, bijna puriteinse etiquette hindert alleen maar de goede journalistiek. Hoe dichter je je tegen je onderwerp aanschuurt, hoe meer je het ruikt, voelt en proeft. En hoe beter je het begrijpt, hoe beter je erover kunt schrijven. Dat betekent daarom toch niet dat je ‘in de ban raakt’?

Dat gevaar dreigt toch voortdurend?

DESMET: Ik denk niet dat iemand ooit een harder hoofdartikel tegen Guy Verhofstadt heeft geschreven dan ik, toen hij op de tribune van de Kamer de arrestatie van Dyab Abou Jahjah vroeg. En nochtans was ik zogezegd de heraut van Paars. Maar die dag bleef er níéts van Verhofstadt over. En hij was razend.

Waarop hij u aan de telefoon uitschold.

DESMET: Natuurlijk. Zo heb ik er tientallen gehad.

Als Karel De Gucht u belt omdat hij wordt belaagd door de Bijzondere Belastinginspectie…

DESMET: Dan zeg ik: ‘Karel, leg het eens uit.’ En de redactie doet er vervolgens mee wat ze wil. Lees onze berichtgeving over De Gucht: we zijn volstrekt objectief. Alleen verbaas ik mij over het gemak waarmee sommige opiniemakers denken dat ambtenaren, magistraten of politieagenten per definitie edele, door het algemeen belang gedreven mensen zijn. Nochtans ken ik genoeg figuren die lijden aan de ‘uniformziekte’: ze misbruiken de macht van hun ambt. Het lijkt mij aantoonbaar dat BBI-inspecteur Karel Anthonissen een ‘caracteriel’ is: lees zijn geschriften, analyseer zijn optreden, kijk naar de manier waarop zijn collega’s hem uitspuwen. Nee? Anthonissen schrijft stukjes in ’t Scheldt. Vergeleken met dat blad is Filip Dewinter een linkse jongen. Ranziger bestaat niet in dit land. En ook al heeft het hof van beroep geoordeeld dat dit onderzoek nooit had mogen plaatsvinden, toch wordt De Gucht nu al vier jaar lang in een soap meegezogen. En nu, een paar maanden voor de verkiezingen, flakkert dit dispuut ‘plots’ weer op. Ik ben niet zo naïef om te denken dat dit zomaar gebeurt. Men voert campagne tegen De Gucht. Punt uit.

Het was op zijn minst bijzonder onhandig dat De Gucht brieven schreef en telefoneerde met de top van de fiscus om zijn gelijk te halen.

DESMET: Het is een gevolg van de klassenjustitie in dit land. Karel De Gucht kan aan die heksenjacht van Anthonissen maar ontsnappen omdat hij beschikt over middelen en contacten die andere mensen niet hebben. Wat dus betekent dat elke gewone snul die zo’n vooringenomen inspecteur achter zich aan krijgt, het wél vlaggen heeft. Dat is het echte schandaal: dat alleen de De Guchts erin slagen om zich te verweren tegen de fiscus en het gerecht, net zoals alleen diamantairs of andere rijken hun zaak kunnen afkopen.

Wat vindt u eigenlijk over de grond van de zaak?

DESMET: Ik denk niet anders dan het hof van beroep: dat Karel De Gucht ooit een uitzonderlijke zakelijke deal heeft afgesloten, waardoor hij een prachtig huis kon kopen. Wat voor sommigen natuurlijk al een bewijs van corruptie is. Indien dat zo zou zijn, dan pakt Karel De Gucht het wel érg dom aan. Want in het BBI-dossier tegen hem staat dat de villa in Toscane ‘een verborgen indicie van welvaart’ is. Verborgen lijkt me redelijk misplaatst, want er is geen boekske of geen tv-programma dat hem over zijn nieuwe villa aansprak, of Karel liet zich glunderend opvoeren: ‘Ha, Martin Heylen! Zie eens wat een schoon huis dat ik heb!’ Die villa van De Gucht is het bekendste buitenverblijf van het hele land. En ik denk niet dat een politicus die een huis koopt met frauduleus geld, daar dan de hele Belgische pers uitnodigt.

Als hoofdredacteur kunt u dat denken of in een commentaar verwerken. Als journalist kunt u die mening omstandiger ventileren, De Gucht of Anthonissen interviewen, of beiden samen. Kriebelt het weer?

DESMET: Hoeveel goede jaren heb ik nog voor mij? Dat heeft ook meegespeeld in mijn afscheid. Ik ben op mijn vijfenvijftigste niet meer de hoofdredacteur die ik was in mijn eerste periode in de jaren negentig. Toen was ik een primus inter pares van een jonge, beloftevolle redactie. De journalisten die mij toen accepteerden als hun natuurlijke leider, zijn inmiddels uitgezwermd over de hele Vlaamse pers. Ook al geniet ik nog altijd het respect van de redactie, ik behoor niet meer tot die nieuwe generatie. En dus kan ik er ook niet meer de spreekbuis van zijn. Ik wil back to the roots. Opnieuw schrijven.

Uw journalistieke activiteit beperkt zich niet alleen tot schrijven. U bent ook een tv-figuur.

DESMET: Ik word op straat nog altijd aangesproken over Polspoel en Desmet (politieke talkshow op VTM van 2001 tot 2006, nvdr). Zeker in Blankenberge roepen mensen me na: ‘Hei, Polspoel!‘ (lacht)

De vorige hoofdredacteur van De Morgen wilde op een bepaald ogenblik niet meer dat u nog politieke commentaren schreef. Hij vond het geen pas hebben dat iemand die zondagavond in een kookprogramma opmerkingen maakt bij de cuisson van het vlees, maandag in de krant politici staat te beoordelen.

DESMET: Dat zegt toch iets over vooroordelen en hokjesdenken. Waarom zou mijn mening over de gaartijd van groenten of vlees mij onbekwaam maken om de politieke toestand te analyseren? Leg dat causale verband eens uit? Ik heb die kritiek altijd heel vreemd gevonden en mij er dus nooit iets van aangetrokken. Maar ik beperk die mediatieke ‘uitstappen’ tot wat ik ken en kan. U zult mij nooit naakt zien paaldansen – ik heb er ook het figuur niet voor – of mij horen over de nieuwste damesmode.

De Standaard interviewde u ooit over lingerie voor dames.

DESMET: (grijnst) Misschien ken ik er toch een beetje van. En voor u mij de vraag stelt: ja, straks ben ik in Parijs reisleider van een groep De Morgen-lezers. Ik ben gepassioneerd door Parijs, dus waarom niet? Ik ga met onze lezers naar de Butte-aux-Cailles, waar de Parijse Commune ontstond en men nadien het lievelingslied van Karel Van Miert zong: ‘Le temps des cerises’. Later hebben ze die vreselijke slagroomtaart genaamd Sacré-Coeur gebouwd, een kerk waarmee de burgerij en de clerus visueel duidelijk maakten dat ze het gespuis van de Commune verslagen hadden – (gromt) ze zouden die moeten dynamiteren. In Butte-aux-Cailles toon ik mijn gezelschap ook de prachtigste realisaties inzake sociale woningbouw. Want het regime dat die communards tegen de muur zette, besefte goed dat het dat bloedbad moest compenseren. Er wordt nog altijd flink betaald vandaag om in die fantastisch mooie, oude sociale blokken te kunnen wonen. Dus eigenlijk vertel ik daar over ongelijkheid, toen en nu. Want ik ben nog altijd een linkse mens.

Zegt een politiek commentator in het Vlaanderen van De Wever.

DESMET: Ik bewonder De Wever: hij heeft zijn partij groot gemaakt door de hele rechterzijde leeg te zuigen: LDD en Vlaams Belang, en de rechtervleugel van CD&V en Open VLD. Zo heeft hij de politieke grondstroom van Vlaanderen verlegd. Er zijn er weinig in de vaderlandse geschiedenis die hem dat hebben voorgedaan, dus chapeau daarvoor. Maar vraag me alleen niet om met De Wever en zijn rechtse praat akkoord te gaan.

Hij zegt wat Vlaanderen denkt, beweert hij. En hij haalt er ontzettend veel stemmen mee.

DESMET: En De Wever is inderdaad niet alleen. Neem onze nationale baggerkoning Jan De Nul. Die man wordt Manager van het Jaar, en heeft vervolgens de panache om te beweren dat alle welvaart in dit land opgehoest wordt door de 32 procent van de Belgen die in de privésector werkt. En al de rest profiteert van hun vruchten. (heftig) Dat zei hij, woordelijk! Dat betekent dus dat alle brandweermannen, alle onderwijzers, iedereen in de non-profitsector eigenlijk profiteert van mensen zoals hij. En hoe verdient Jan De Nul zijn centen? Met het belastinggeld van allerlei overheden die hem inhuren om te komen baggeren. Dat was dus een perfide redenering, intellectueel amper de moeite van het bestrijden waard. Maar Jan De Nul kreeg wel een staande ovatie van een zaal vol ondernemers, die in het diepst van hun gedachten allemaal hetzelfde denken. Dan denk ik: dimmen, mannekes. Dan voel ik mij op mijn 55e weer een stuk linkser worden.

U zei net dat u dicht bij uw onderwerp moet staan om het goed te kennen. Hoe dicht staat u bij De Wever?

DESMET: Ik heb hem in het verleden een paar keer van nabij gevolgd, toen hij dat nog toeliet. Ik was de eerste die samen met hem zijn goeroe Theodore Dalrymple bezocht in Engeland. En achteraf zijn we tot een gat in de nacht in de betere malt whisky’s gedoken. Alleen heeft hij in de tussentijd dat ik geen hoofdredacteur was een heidense aversie tegen De Morgen ontwikkeld. Voor hem is De Morgen vandaag Le Soir van Vlaanderen. De Wever weigert systematisch elk contact. Zijn woordvoerder scheept ons af, hij zelf neemt zijn telefoon niet meer op.

Kan uw redactie dan nog accuraat berichten over De Wever en de N-VA?

DESMET: Toch blijven we dat zo objectief mogelijk doen. Ik denk niet dat wij hem unfair behandelen, al gaan we hem ook niet aanbidden zoals sommigen dat zouden willen. Vroeger apprecieerde ik aan De Wever zijn vermogen tot relativering en zijn zelfspot. Nu moet hij een beetje oppassen voor het Leterme-syndroom: van zichzelf denken dat hij echt de heiland van Vlaanderen is. Ik begrijp het wel: zijn partij wil straks in België de grote kladderadatsch voltrekken, en zo dik gezaaid zijn de politieke talenten in de N-VA nu ook weer niet. Ik vond het soms al zwaar om de last van een krantje te dragen. Wat moet het dan niet zijn als je de toekomst van een natie torst? Wat doet dat met een mens?

Niet veel goeds, zo lijkt u te antwoorden op uw eigen vraag.

DESMET: Macht doet vreemde dingen met mensen. De enige politicus die zichzelf altijd is blijven relativeren, is Jean-Luc Dehaene. Dehaene bleef zich bewust van zijn beperkingen, van wat een politicus ‘maar’ betekent in een samenleving. Daar zou ik met De Wever graag nog eens over spreken. Hij gaat dat nooit doen voor de verkiezingen, en wellicht zelfs niet voor het einde van zijn politieke loopbaan. Maar ook voor Bart De Wever komt dat einde vroeg of laat.

U bent na twintig jaar De Morgen ook wereldkampioen vijanden maken.

DESMET:It comes with the territory. Je kunt niet twintig jaar lang duizenden commentaren schrijven en toch een allemansvriend blijven. Als je voortdurend kritiek levert, moet je er ook tegenkunnen dat ze af toe iets terugroepen. De ene kritiek vind ik al meer terecht dan de andere. Soms beschouw ik het zelfs als een geuzennaam.

Zoals?

DESMET: Loftsocialist. Mijn vaste koosnaam vroeger in ‘Kwaad Bloed’ in Knack.

Dat stak niet?

DESMET: Welnee. Ik heb dit appartement – de ‘loft’ – met mijn eigen geld verdiend. Dat ik als arbeiderszoon carrière heb kunnen maken in plaats van mijn vader te moeten volgen aan de lopende band bij Opel, heb ik te danken aan de democratisering van het onderwijs. Ik ben dus een product van de emancipatie van de arbeidersklasse. Ik heb dit appartement niet gekregen met subsidiegeld en ik heb niet gefraudeerd. Ik heb dit eerlijk verdiend door hard te werken en mijn talenten te valoriseren. En ik heb dat kunnen doen omdat deze samenleving mij daarin steunde en mij mijn kansen heeft laten grijpen. Het is dus onze sociaaldemocratie die mij zal toelaten op mijn 65e, als alles afbetaald is, eigenaar te zijn van een mooi appartement. En dus zeg ik met fierheid over mezelf: ‘Ja, ik ben een loftsocialist.’ (lacht)

DOOR WALTER PAULI, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘De Morgen is de enige niet-gesubsidieerde journalistenschool van Vlaanderen.’

‘Dat is het echte schandaal: dat alleen de De Guchts erin slagen om zich te verweren tegen de fiscus en het gerecht.’

‘De Wever moet een beetje oppassen voor het Leterme-syndroom: van zichzelf denken dat hij echt de heiland van Vlaanderen is.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content