Walter Pauli

‘Wie zegt dat ik de universiteit leid als een bedrijf, kent niets van het bedrijfsleven.’ De Leuvense rector André Oosterlinck over zichzelf en zijn universiteit.

Naar alle waarschijnlijkheid heeft André Oosterlinck dinsdagavond zichzelf opgevolgd als rector van de Katholieke Universiteit van Leuven (KUL). Hij was immers de enige kandidaat. André Oosterlinck is een man met zeer uitgesproken meningen. Dat blijkt ook tijdens dit interview. Het bandrecordertje staat nog niet aan of Oosterlinck – burgerlijk ingenieur van opleiding – zet al de toon: ‘Ik ben voorstander om het toelatingsexamen burgerlijk ingenieur af te schaffen.’

Excuseer?

André Oosterlinck: Ik zei dus dat ik wel iets zie in de afschaffing van het toelatingsexamen burgerlijk ingenieur. Niemand weet nog dat dit toelatingsexamen in 1933 werd ingesteld om andere kandidaten aan te trekken dan het handjevol dat humaniora had mogen volgen. Wie zich aandiende, moest alleen lagere school gevolgd hebben. Maar toen dit toelatingsexamen vanaf de jaren zestig die functie niet meer vervulde, bleven de burgerlijk ingenieurs die proef toch koesteren, nu als een kwaliteitskenmerk van hun opleiding. Ik kaartte de afschaffing ervan al eerder aan, overigens tot ergernis van vele collega’s-ingenieur.

Nu heeft een afschaffing enkel zin binnen een ruimere hervorming van de toegang tot de universiteit. Het gaat mij niet om een toelatingsexamen meer of minder, het gaat om een betere universiteit. Daarom blijf ik voorstander van een algemeen toelatingsexamen (oriëntatieproef) voor alle richtingen: verplicht, maar niet bindend. Zo’n test is een prima hulp in het keuzeproces. Wie niet slaagt maar toch wil doorgaan, moet dat kunnen. De vrijheid blijft.

Maar stel dat bij geneeskunde…

Oosterlinck:(onderbreekt) Hou geneeskunde buiten het algemene debat over de toelating. Het laatste is een zaak van onderwijs, het eerste van volksgezondheid. Over een toelatingsexamen bij geneeskunde valt eigenlijk niet te discussiëren. Alle landen beperken het aantal artsen. Je kan hier hoogstens praten over praktische aanpassingen, zoals een examen ná het eerste jaar in plaats van ervoor. Zo vlak je de verschillen weg van een betere of slechtere middelbare school.

En waarom langer rond de pot draaien? Het toelatingsexamen geneeskunde zal evolueren naar een echte numerus clausus (niet meer alle geslaagden mogen verder studeren, enkel een vooraf bepaald – beperkt – contingent van die geslaagden, nvdr). Een vergelijkend examen op Vlaams niveau zal dat regelen. Nu alle universiteiten een licentie biomedische wetenschappen oprichten, of biologie, hebben niet-geslaagde studenten trouwens goede uitwijkmogelijkheden.

Met alle respect, maar verworden die richtingen zo niet tot een ‘vuilbak’ voor geneeskunde?

Oosterlinck: Kijk eens, geen enkel systeem is optimaal. Ingenieurs leren al in hun opleiding aanvaarden dat iedere oplossing voor een probleem onvolkomenheden bevat. De kunst bestaat erin om een combinatie te vinden die het in haar geheel redelijk goed doet.

Ik ben geen voorstander van te strakke beperking. Trouwens, de Vlaamse bevolking wenst een democratische toegang. Maar die Vlaamse bevolking en haar politici moeten dan wel de consequenties trekken uit hun keuze voor een open toegang. Ons systeem kent namelijk al een toelatingsexamen: de huidige eerste kandidatuur. Ik zeg altijd tegen de ministers dat ze moeten kiezen en zichzelf in het reine brengen met hun keuze. Dat ze dus aanvaarden dat de slaagcijfers in dat eerste jaar maar zijn wat ze zijn.

Ik ben het beu om een oneerlijke discussie te voeren. Wat blijkt? Na dat eerste jaar tonen we betere slaagcijfers dan in de buurlanden, doen onze studenten er gemiddeld minder lang over om hun einddiploma te behalen. Als je dus aanvaardt dat ons eerste jaar drie functies heeft – een klassiek eerste jaar, een toegangsexamen en een aanpassingsjaar – dan is er geen probleem meer. Maar dan moet de overheid zich wel realiseren dat wij meer inspanningen leveren en moeten ze ons daarvoor extra middelen geven. Je kan studenten niet gratis begeleiden.

Vandaag werken onze mensen hard en lang – tot zestig uur per week. En dat terwijl de kloof in verloning met de privé-sector groeit. Bij de ingenieurs is er een enorm probleem, in economie en rechten ook.

Of u betaalt dus alle academici een pak meer – maar dat is duur. Of u laat hun wedde variëren naargelang van de faculteit – maar dat geeft gedonder in eigen gelederen. Of u laat ruime bijverdiensten toe – maar dan komen de academische taken in verdrukking.

Oosterlinck: Ik ben voorstander voor de derde optie. De risico’s op ontsporingen zijn beperkt, tenminste met goede groepsafspraken vooraf. Bij mijn departement ESAT (Elektronica, Systemen Automatisatie en Technologie) hebben we destijds verschillende spin-offs opgericht. Ook als vice-rector stimuleerde ik zo’n afgeleide bedrijven. Het zijn er nu 38 – of is het 42, ik ben de tel kwijt. (Een beetje fier) Mijn eerste eigen spin-off – Icos – heb ik destijds al gestart op basis van mijn doctoraat.

Jarenlang bekostigde de overheid uw onderzoek. Maar eenmaal er resultaten kwamen, privatiseerde u snel de baten.

Oosterlinck: Dat is een eenzijdige kijk. Ik heb in Icos geïnvesteerd met mijn eigen geld. Nadien gaf Icos een driedubbele return aan universiteit en de maatschappij. Eén: via een rechtstreekse financiële uitbetaling aan de universiteit. Twee: via een groot aantal projecten die Icos en de KU Leuven samen hebben opgezet. Drie: via nieuwe vindingen – onder meer in de geneeskundige apparatuur – verleent Icos de maatschappij een belangrijke dienst.

Vandaag regelen wij de relatie met de spin-offs via Leuven Research and Development (LRD). Een kwart van de opbrengst is voor de professoren – de wet laat de helft toe. Een kwart is voor het betrokken laboratorium. Nog een kwart vloeit naar LRD zelf, het laatste kwart naar een speciaal fonds. Dat financiert projecten in de cultuurfaculteiten of in de sociale sector, dus in die universitaire geledingen die zelf niet aan privé-financiering geraken.

Ik weet het, u vreest de greep van de industrie op de universiteit. Vooral bij humane wetenschappen liggen ze wakker van dat probleem. Ik begrijp hun onrust, want ze kennen die praktijk niet. Ik zeg u dat wij onderzoekers de industrie meer hebben beïnvloed dan omgekeerd. Wij zijn immers met wetenschappelijke innovaties bezig, zij niet. Agfa-Gevaert gaf mij ieder jaar een pak geld voor fundamenteel onderzoek en ik kon daarmee doen wat ik wilde. Als er één rector onafhankelijk is van de industrie, ben ik het wel. Ik ken die industriële bonzen het best, zij accepteren mij wegens mijn semi-industrieel verleden.

In Letteren kennen ze inmiddels ook de voordelen. (lachje) Bij mijn verkiezing in 1995 hadden ze het niet zo begrepen op een ingenieur. U kent het vooroordeel wel: een ingenieur is op zijn best een technocraat, maar cultureel beperkt. Inmiddels merkten ze wel dat ik er in de laatste drie jaar in ben geslaagd hun werkingsmiddelen telkens met dertig procent te verhogen.

Irriteert het u dat in onderlinge vergelijkingen uw voorganger Roger Dillemans meestal de grote denker wordt genoemd, uzelf ‘maar’ de technocraat of de manager?

Oosterlinck: Dat irriteert mij omdat die vergelijking niet klopt. Ik ben inderdaad geen publieke figuur zoals Dillemans. Ik zoek geen belangstelling, al schuw ik die ook niet. Als rector van de KU Leuven ben je automatisch een publieke figuur. Wij zijn de grootste werkverschaffer in Vlaanderen. Universiteit en ziekenhuizen tellen samen meer dan 14.000 werknemers. Dat is meer dan Ford Genk. En wie zegt dat ik de universiteit leid als een bedrijf, weet niet wat een bedrijf is.

Maar heeft niet iedere rector af te rekenen met de schaduw van zijn voorganger? In de eerste jaren van Dillemans vielen alle vergelijkingen met Piet De Somer ook nadelig uit voor hem.

Oosterlinck: Leef ik in de schaduw van Dillemans? Nee. Roger Dillemans had zijn zwakke en sterke punten, ik heb er andere. Tijdens zijn tweede ambtstermijn was ik Dillemans’ vice-rector, en ik heb hem gekend als een bijzonder boeiend man om mee samen te werken. De vijf jaar daarvoor had hij de hele universiteit wakker gemaakt en alle krachten weten te mobiliseren. Alleen kon hij de jaren nadien volgens velen al die hoge verwachtingen niet helemaal inlossen.

Hebt u dat imago ook niet aan uzelf te danken? Sinds uw komst verdween een bevlogen thema als ‘democratisering van het onderwijs’ uit de rectorale toespraken.

Oosterlinck: Je hebt rectoren die praten en je hebt er die doen. Ik ben een denker en doener, geen prater. Ik ben de enige rector die met klem heeft gepleit voor een ernstige verhoging van de studiebeurzen. De directe, concrete aanpak: dat is mijn stijl. Democratisering ligt mij na aan het hart. Let wel, mijn visie op democratisering: dat iedereen die de intellectuele capaciteiten heeft, moet kunnen studeren. Dat er geen sociale of financiële drempels mogen zijn opdat talentvolle jongeren zouden doorgroeien tot de intellectuele elite, de toekomstige leiders in dienst van ons volk.

Studenten verwijten mij soms: ‘Je hebt geen visie.’ Als ik dan met hen discussieer, blijkt al snel dat ze bedoelen: ‘Je deelt onze visie niet.’

Vooruit dan: welke visie heeft de rector van de KU Leuven op de universiteit?

Oosterlinck: Bevolking en regering trachten van Vlaanderen een van de meest welvarende Europese regio’s te maken. Maar Europa evolueert naar een kennismaatschappij, en in die ontwikkeling spelen de universiteiten een cruciale rol. Niet alleen wegens hun wetenschappelijke kennis, maar ook om hun culturele knowhow: wij ondersteunen de Vlaamse manier van denken en van zaken aanpakken. De universiteiten staan vooraan in de creatie van welvaart, om daarna te helpen aan de opbouw van de welzijnsstaat. Maar niet omgekeerd. Eerst een economische basis, want dan pas kan je welzijn betalen.

De Europese welvaart gedijt vandaag in de context van de Europese markt. Ook de universiteiten ontsnappen niet aan die ‘struggle for life’.

Oosterlinck: Als de Vlaamse gemeenschap concurrentieel moet zijn in Europa, dan geldt dat ook voor de Vlaamse universiteiten. Van mij komt de uitspraak: ‘Wat ben je met een democratische toegang tot universiteiten die niet meekunnen?’ Dan is democratisering fake. Dus moeten de bestaande universiteiten optimaliseren zodat ze de Europese concurrentie aankunnen. Dat impliceert taakverdeling. Vlaanderen kan van iedere studierichting één opleiding aanbieden van Europees top-niveau, plus een tweede die zo goed mogelijk wil zijn. Daarbij houden we het best. Wie overal alles wil aanbieden, graaft het graf van de Vlaamse universiteiten.

In Antwerpen en Limburg zeggen ze dan dat ik Leuven verdedig. ik verdedig Leuven niet. Ik heb alleen een visie op de universiteit in Vlaanderen en in Europa. Voor de democratisering van het onderwijs was die universitaire expansie geen goede zaak. Hadden we maar een royaler stelsel van studiebeurzen uitgebouwd: met een fractie van het geld voor de expansie waren betere resultaten bereikt. Of geef studenten een mobiliteitstoeslag. Vraag aan minister Steve dat hij de studenten gratis op bus en tram laat. Dan investeer je niet alleen in universiteiten, ook in mentaliteit: weg van de kerktoren.

Maar Leuven heeft ‘zijn’ regionale afdeling te Kortrijk toch broodnodig in de concurrentiestrijd tegen Gent. Door de terugval van het katholicisme blijven steeds meer West-Vlamingen in Gent, Brussel of Antwerpen hangen in plaats van door te sporen tot Leuven.

Oosterlinck: Onze West-Vlaamse studenten vinden Leuven dus zo goed dat ze twee universiteiten passeren om hier onderwijs te volgen. Leuven wedijvert dus met één goed argument: kwaliteit.

Op wetenschappelijk vlak doen we het goed. Vergelijkende studies plaatsen ons in de top-tien van Europa. Niet de top-tien-procent, hé, maar top-tien op ongeveer vierhonderd instellingen.

Bovendien leverden we nooit zoveel inspanningen voor studenten dan de laatste vijf jaar. Dat is meteen ons dilemma: om in Europa aan de kop te blijven moeten we onderzoek leveren van hoog niveau, om de Vlaamse concurrentie te winnen moeten we excelleren met ons onderwijs.

Gemakkelijk is het niet. Vlaamse universiteiten krijgen twintig à dertig procent minder toelagen dan onze buitenlandse concurrenten. Cambrigde telt 16.000 studenten, Leuven 26.000 studenten. Cambridge heeft evenveel professoren als wij. En Cambridge selecteert zijn studenten uit de intellectuele top-vijf van Engeland. Wij uit de Vlaamse top-dertig-procent.

Komt de Leuvense rector dan echt nooit in de verleiding om minder studenten te willen, maar betere?

Oosterlinck: Of ik dat nu persoonlijk wil of niet, is niet zo belangrijk.

Het was wel de vraag.

Oosterlinck:(lachje) Ik ben realist. Zelfs als ik het zou willen, we mogen het niet of we kunnen het niet. Iedereen heeft recht op een droom, nietwaar? Ik hou mij aan mijn verkiezingsprogramma, waarin staat dat Leuven een unieke combinatie-universiteit is. Nergens in Europa zie ik de combinatie van een universiteit die tegelijk een brede toegang duldt en toch met de kwalitatieve top wedijvert. Dat is volstrekt uniek.

Maar hoelang zal u dat volhouden? U concurreert niet alleen met Europa, maar de beste Europeanen wedijveren ook met de top uit de VS. Dat zijn daar elite-universiteiten in alle betekenissen van het woord. Zuigen zij de Europeanen niet onvermijdelijk hun richting uit, Leuven incluis?

Oosterlinck: Die vraag zal in de toekomst zeker rijzen. Aan mijn opvolger om die te beantwoorden en een fundamentele keuze te maken.

Om het met een boutade te zeggen: ‘Binnen de vijftig jaar zal de KU Leuven elitair zijn, of niet meer zijn.’

Oosterlinck: Dat zou best kunnen. Hoewel: Leuven zal niet noodzakelijk ‘niet meer zijn’. Maar zonder fundamentele verandering behoort Leuven dan zeker niet meer tot de top. We spreken dan van een universiteitje van gemiddeld niveau. Die unieke combinatie waarvan ik zonet sprak, kan geen enkele universiteit blijven volhouden.

Nogmaals: de universiteit staat voor grote en fundamentele keuzes. Eigenlijk moet de politieke overheid die knopen doorhakken. Daarom vraag ik de politici, en met klem: ‘Wat willen jullie?’. Zowel Gent als Leuven vraagt een financiering op basis van objectief meetbare kwaliteit. De kleinere universiteiten willen ook andere criteria in rekening brengen, zoals hun zogenaamd betere begeleiding van studenten. Ik benadruk: zogenaamd, want een vergelijking van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (Vlir) leerde dat de studiebegeleiding niet noodzakelijk beter is aan de kleine universiteiten. Leuven toont altijd veel aandacht voor de zwakkere – de eerstejaars met aanpassingsproblemen, de gehandicapte student. Dat komt door onze christelijke inspiratie.

Nu u zelf begint over de ‘K’ van Leuven. Uw voorganger, Roger Dillemans, heeft nog aardig van zich af mogen bijten in het Vaticaan toen ze daar een document opstelden over de status en de taak van katholieke universiteiten: de onafhankelijkheid van de universiteit leek in het gedrang.

Oosterlinck: Dillemans was ervoor beducht dat de ‘K’ een nadeel kon zijn. Ik niet. Als we die ‘K’ modern invullen, biedt die letter meer voor- dan nadelen. De KU Leuven moet een goede doorsnede zijn van de maatschappij. Katholieken moeten zich hier natuurlijk thuisvoelen, maar Leuven staat even goed open voor anderen. Ons christelijk project is een aanbod, geen verplichting.

Wij trekken veel professoren aan die elders afstudeerden. Wij vragen hen nooit naar hun geloofsovertuiging. Wij willen alleen dat ze het globale project van Leuven steunen.

Mijn voorganger was een duidelijk lid van de CVP-groep, laat ik het zo omschrijven. Ik ben dat niet. Wat mijn partij is, waarvoor ik stem, dat is mijn zaak en ik hou dat ook voor mij.

Dus op de vraag ‘stemt u voor de CVP?’, antwoordt u dat Knack daar geen zaken mee heeft?

Oosterlinck: Dat zijn uw zaken ook niet. (bulderlach) Aan de KU Leuven zijn leden en sympathisanten van alle partijen. Ik stimuleer dat – op het Vlaams Blok na. Er zijn hier CVP’ers, maar ook VU’ers, SP’ers, VLD’ers en een belangrijke groep Agalev-sympathisanten. Ik ben fier op die brede waaier.

Wij hebben het grote voordeel dat wij in onze interne organisatie geen rekening hoeven te houden met politieke lidkaarten. In andere universiteiten moet de vice-rector kleur x hebben als de rector kleur y heeft. Dat kennen wij niet. Ik kan de politieke voorkeur van mijn decanen hoogstens vermoeden. Ik ken die niet en hoef die niet te weten.

Daarom onderhoud ik contacten met verschillende partijen. Ik praat met iedereen die ons project genegen is: een K die staat voor christelijk en kwaliteit. Christelijk is trouwens geen probleem meer. Net zoals er geen partij meer hevig pro-christelijk is, kan niemand zich nog uitgesproken anti-christelijke standpunten veroorloven.

U zegt steevast ‘christelijk’, niet ‘katholiek’.

Oosterlinck: Ik doe dat bewust. Katholiek wordt vandaag vereenzelvigd met een stroming die te conservatief overkomt. Als het katholieke terug een meer christelijke inhoud krijgt – en een aantal mensen levert daarvoor bewonderingswaardige inspanningen – kan dat weer veranderen. En onze geloofsbeleving, laat dat vooral een privé-beleving zijn.

Wat vindt kardinaal Danneels daarvan, de belangrijkste vertegenwoordiger van uw Inrichtende Overheid?

Oosterlinck: De kardinaal is een zeer minzame man. Wij zien elkaar een paar keer per jaar en hebben dan een goed gesprek. De bisschoppen beïnvloeden het dagelijks beheer niet meer: alle benoemingen vallen nu onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Ze hebben het recht om een verkozen rector af te wijzen. Maar probeer het eens in te beelden: een rector die democratisch verkozen is met bijvoorbeeld tachtig procent van alle stemmen, en de bisschoppen die dan ‘neen’ zouden zeggen. Ik zie dat nog niet zo snel gebeuren. Zelfs in het theoretische geval dat Danneels’ opvolger zeer behoudsgezind zou zijn, verandert er niets voor de KU Leuven.

En hoe katholiek zijn de universitaire ziekenhuizen? Als straks het parlement een wet goedkeurt die euthanasie uit het strafrecht haalt, zal u dan een richtlijn uitvaardigen die de artsen op Gasthuisberg zo’n ingreep verbiedt?

Oosterlinck: Ik heb een groot vertrouwen in de deskundigheid en het geweten van de dokters in Gasthuisberg. Die hebben zo’n oekaze niet nodig. Sinds 25 jaar bestaat er trouwens een ethische commissie die zich binnen de ziekenhuizen over deze problematiek beraadt. Dat hele debat over de toelaatbaarheid van euthanasie bevreemdt me trouwens een beetje. De grens tussen wat ze willen toestaan en wat nu al in de medische praktijk gebeurt, is flinterdun. Wij zijn al lang afgestapt van therapeutische hardnekkigheid. Overal – ook in Leuven – doet men aan actieve en soms zeer verregaande pijnbestrijding. Nogmaals: de grens wat wel en wat niet euthanasie heet, is niet altijd duidelijk. Natuurlijk, een man die in Gasthuisberg binnenstapt, zegt dat hij depressief is en daarom een spuitje wil, krijgt dat niet. Maar de artsen hebben geen officiële richtlijn nodig om dat te beslissen.

Gasthuisberg is nochtans uw zorgenkind. U ontsloeg algemeen bestuurder Jan Peers. Wist u voor uw verkiezing als rector al van de financiële problemen?

Oosterlinck: De wortel van het kwaad dateert uit de tijd van Piet De Somer, die de universitaire controle op de ziekenhuizen zwaar liet verzwakken. Wij hebben die volledig hersteld. Ofwel willen we een onafhankelijk ziekenhuis, en dan gaan we daar alleen contractuele verbintenissen mee aan. Ofwel integreren we het ziekenhuis in de universiteit, maar dan houden we wel de controle. En die was er te weinig. De vorige beleidsploeg onder Dillemans zag dat wel. Maar er werd niet ingegrepen.

Ik heb mijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Het was de enige uitweg om Gentse toestanden te vermijden, met miljardenputten en zo. Want als in een universitair ziekenhuis de kosten sneller stijgen dan de inkomsten, loopt het deficit exponentieel op. Vandaag hebben we de zaak in evenwicht, al is de crisis niet weg. Er liggen nog jaren van voorzichtig financieel beleid voor de boeg.

De KU Leuven vindt in de Leuvense burgemeester Louis Tobback een enthousiastere verdediger dan in zijn voorganger Fred Vansina, ook al is de eerste SP’er en de tweede CVP’er.

Oosterlinck: Ik kan het prima vinden met de huidige burgemeester. Tobback staat voor een dynamisch bestuur en geeft maximale kansen aan de dynamische krachten in zijn gemeente. De economische impact van de universiteit bedraagt 55 miljard per jaar. Een burgemeester die wat nadenkt negeert ons dus niet maar maakt er beter het beste van. In dat opzicht is Tobback een realistisch politicus. Maar hij is altijd een pragmatisch socialist geweest, en met pragmatici kan ik goed opschieten. Van welke partij ze ook zijn.

Het CVP-blad ‘Keerpunt’ heeft u anders wel ooit aan de eigen partij gelinkt.

Oosterlinck: Ik denk dat ze eens ‘wilden proberen’. Johan Van Hecke organiseerde toen zijn ‘operatie verruiming’. Door haar rector bij de CVP te betrekken, mikte hij op het universitaire milieu. Maar dat was zo niet afgesproken. Als een partij mij vraagt – de CVP of een andere – om op een half-open bijeenkomst te spreken, dan doe ik dat. Zonder dat dit betekent dat ik die partij steun.

U wil dus geen CVP-etiket op de KU Leuven plakken. Maar in de raad van bestuur zitten nog altijd de klassieke vrienden, vertegenwoordigers van de Boerenbond en zo.

Oosterlinck: Dat klopt wel, maar binnenkort lopen een paar mandaten uit die raad van bestuur af. Ik wil dat gebruiken om er meer openheid in te brengen.

Dus er zou iemand met een andere politieke kleur in de raad van bestuur van de KU Leuven komen? De Leuvense burgemeester bijvoorbeeld?

Oosterlinck: Ik spreek me niet uit over concrete personen. Maar als iemand van een andere politiek kleur ons project wil ondersteunen, waarom niet? Vroeger dacht men dat de verschillende zuilen moesten vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur. Ik ben niet zo zuilgebonden.

Alleen tegen het Vlaams Blok tekent u voorbehoud aan.

Oosterlinck: Ik deel de stelling dat het Vlaams Blok een ondemocratische partij is. Met een democratische conservatieve partij heb ik geen probleem. Met een ultra-linkse, democratische partij evenmin. Alleen voor niet-democratische partijen is er geen plaats. Als het Vlaams Blok zich omvormt tot een democratische conservatieve partij, niet alleen in haar woorden maar ook in haar daden, heeft die partij bestaansrecht.

De meeste waarnemers zien hun afscheid aan het zeventig-puntenprogramma als make-up.

Oosterlinck: Je kan het ook zien als een eerste stap: een goed signaal, maar nog verre van voldoende. En ze moeten duidelijk maken dat ze ook in de toekomst altijd democratisch blijven.

Hebt u geen koudwatervrees voor de politiek? Kort voor de verkiezingen waarschuwde u uw professoren om zich niet te laten misbruiken als ‘wetenschappelijk excuus’ in de electorale strijd. U bent minder terughoudend over de zakenwereld. Contacten met bedrijven stimuleert u zelfs.

Oosterlinck: De zakenwereld is minder kortzichtig dan het politieke milieu. Ik merk er meer langetermijnvisie. Logisch, want anders overleven bedrijven niet. Bovendien waardeer ik de relatieve discretie van het zakenmilieu. Ik verafschuw mensen die over alles hun mening kwijt willen, zonder dat die gefundeerd is. Ik behoor daar niet toe.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content