Jozef Deleu neemt afscheid van de Stichting Ons Erfdeel. Maar de leeuw zal zich blijven roeren. ‘Vlaanderen, de beste van alle werelden? Ga weg. Er broeit iets. De pin is uit de granaat, maar de granaat blijft roken. Dag na dag.’

Op 1 mei verlaat Jozef Deleu de Stichting Ons Erfdeel. Hij geeft het roer in handen van Luc Devoldere. Die krijgt er de sleutel van het witte lage gebouw in Rekkem, Murissonstraat 260, bij. Op een steenworp van de Franse grens. Deleu zal naar huis wandelen, driehonderd meter verderop, de knotwilgen monsteren, de geur van lente en mest opsnuiven, niet meer omkijken. Het is volbracht. In 1957 richtte hij het tijdschrift Ons Erfdeel op, in 1970 de gelijknamige Stichting. Doel: de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen en de cultuur van Nederland en Vlaanderen in het buitenland bekendmaken. Middel: Ons Erfdeel, en later het Franstalige Septentrion, het Engelstalige The Low Countries, het tweetalige De Franse Nederlanden/Les Pay-Bas Français. En ettelijke, meertalige brochures en boeken. Tot in de grotten van Afghanistan konden ze desgewenst kennismaken met het werk van Vlaamse en Nederlandse dichters en schilders, dankzij Deleu.

Deleu is de zoon van een Vlaamse moeder en een Franse vader. Pachtboeren. Moeder las aan de keukentafel verhalen voor, ’s winters. Vader las een Franse krant en de Patriote Illustré. De zoon, terug van het land, schreef gedichten. Zag voor zijn ogen een verder zeer beminnelijke onderpastoor een boek van Anatole France verscheuren, omdat het op de index stond. In 1954 leerde Deleu André Demedts kennen die over boeken schreef in de krant Het Nieuws van de Dag. Deleu stuurde hem ongevraagd ettelijke gedichten en verhalen. ‘Slechte gedichten, maar Demedts antwoordde beleefd en geduldig. Toen kreeg ik een briefje: kom eens langs, en hou uw werkplunje maar aan. Ik sprong in mijn overall op de fiets en reed naar Kortrijk.’ De schok was groot. Daar had je een gerenommeerd katholiek intellectueel die over zijn boeken verscheurende confraters én over ‘de man in Rome’ zei: ‘Vergeef hen, ze weten niet wat ze doen.’ Een man die Louis Paul Boon en Hugo Claus prees, en een ode schreef aan Lenin. ‘Hij zei: Het is niet van belang waar mensen vandaan komen, of ze naar de kerk gaan of niet, als hun werk maar goed is.’ Demedts vroeg Deleu later of hij geen zin had om een tijdschrift op te richten, het moest de band tussen Vlaanderen en Frans-Vlaanderen aanhalen. En het mocht geen kapelletje zijn. Zo ontstond Ons Erfdeel, ontzuild, veertig jaar voor Yves Desmet en Dirk Achten Het einde der pilaren schreven.

Jozef Deleu: Het Vlaanderen van 1957 was hetzelfde als dat van 1920. Als je op internaat of college zat, ging je iedere dag naar de vroege mis, en ’s zondags naar de hoogmis, vespers, lof en de completen. Dat strakke gewaad heb ik in één ruk afgelegd toen ik André Demedts leerde kennen. Zijn geest bepaalde van meet af aan Ons Erfdeel: gelovig of vrijzinnig, wie tolerant was en kon schrijven, mocht eraan meewerken. Dat was revolutionair. We werkten in de lijn van Hugo Verriest, August Vermeylen en Adolf Daens. Vanaf het tweede nummer hadden we drie jonge Nederlanders op de redactie. Dat heeft ons uit de Vlaamse klei getrokken. Daar zaten we rond de tafel, beschaamd voor elkaars bekrompenheid. Maar zo hebben we elkaar juist sterker gemaakt.

Beseften ze in die jaren bij u thuis welke verboden vruchten hun zoon over de muur van de boerderij plukte?

Deleu: Ik werd niet tegengewerkt, maar er werd ook nooit over gepraat. Zo ging dat in vele jansenistische gezinnen. Mijn moeder was niet Vlaamsgezind, maar wel vanzelfsprekend Vlaams. Toen ze met mijn vader in Roeselare ging wonen, vond ze het niet meer dan normaal dat hij Vlaams zou spreken en dat de kinderen in het Vlaams werden grootgebracht. Frans was voor de slaapkamer en soms voor aan de keukentafel, als het gesprek te gevoelig werd voor onze oren. Mijn vader is gestorven in 1989. Op het einde van zijn leven kreeg hij belangstelling voor mijn werk. Toen Septentrion voor het eerst verscheen (1971), vond hij dat buitengewoon prettig. Maar verder: geen complimenten. Ik kom uit een gezin dat nooit veel materieel geluk heeft gekend. Eerst werden we uit de boerderij gezet, daarna kwam er een autostrade door ons land. Dat eeuwige gevecht tegen overmacht heeft ons allemaal een beetje sterker gemaakt. We zijn brave mensen, maar we hebben grote hoektanden, voor als het nodig is.

‘We trachten zindelijk te zijn’, hebt u altijd gezegd. Kan dat, als u een halve eeuw hebt moeten schooien om uw bladen gefinancierd te krijgen?

Deleu: In de loop van een halve eeuw hebben duizenden mensen Ons Erfdeel gesteund. Particuliere giften, van veertig frank – het kleinste bedrag ooit – tot een miljoen. Maar iedere mecenas heeft altijd geweten waar hij aan toe was. Ze gaven geld, kregen een warm bedankje, en dan: dáág. Geen enkele mecenas heeft ooit geprobeerd om impact te krijgen op de inhoud van het blad. Ze waren daar zindelijker in dan vele kunstenaars. Kent u ze? Ze komen met een auto vol schilderijen, zeggen: kies maar uit en schrijf er iets over. Dat feest ging nooit door. Ik ben in die 45 jaar niet te pakken. Bij de vijfde jaargang van Ons Erfdeel hebben we een ereredactie opgericht. We vroegen daar onder anderen Herman Teirlinck en Stijn Streuvels voor. Ze wisten dat ze niets te zeggen zouden hebben, en dat dat ook de bedoeling was, maar ze zegden toe. Ze moesten er gewoon zijn, mensen van verschillende horizonten, precies om te laten zien dat we de zuilen achter ons hadden gelaten. Ik ben met het eerste nummer naar de toenmalige baas van de administratie letteren, Karel Jonckheere, gestapt. En Karel, God hebbe zijn ziel – als Karel er een heeft en God bestaat -, zegt tegen mij: ‘Gij komt uit West-Vlaanderen, uit dat katholieke nest. ’t Zal wel weer een pastoorsblaadje zijn.’ Ik ben opgestaan en heb gezegd: ‘Meneer Jonckheere, bij mijn weten komt gij ook uit West-Vlaanderen, en ik maak geen pastoorsblaadje. Ik dank u voor uw aandacht, en hou uw geld.’ We hebben het onszelf niet gemakkelijk gemaakt. Ik heb heel goed voor mijn blad gezorgd, en slecht voor mezelf. Ik heb rimpels op mijn handen van het vele werk, maar vuil zijn ze niet. En ook inhoudelijk zijn we onszelf trouw gebleven. Ik ben voor continuïteit, vernieuw niet om te vernieuwen, maak af en toe een sprong, een versnelde ontwikkeling, om te voorkomen dat je zelfgenoegzaam wordt. Maar laat het dan weer rustig doorwerken.

Uw opvolger, Luc Devoldere, stapt in een blad met een lange traditie. Daardoor is zijn ruimte toch zeer beperkt, zelfs als u straks niet gaat schoonmoederen?

Deleu: Ik heb geen talent voor schoonmoeders. Niet om ze te ondergaan, niet om er één te zijn. Als ik hier weg ben, is Luc de baas. Hij wordt omringd door een schare van uitstekende medewerkers. Zolang de publicaties de dubbele opzet van de Stichting, de samenwerking van Vlaanderen en Nederland en de verspreiding buitengaats van de Nederlandstalige cultuur, respecteren, is alles mogelijk. Luc is hier binnengekomen via de voordeur, gerekruteerd door externen. Geen vriendjespolitiek. En op 1 mei ben ik weg. Als ze mijn mening willen horen, moeten ze het maar komen vragen. Ik heb trouwens al een officieel briefje gekregen met de bede om nu en dan gedichten te kiezen voor Septentrion. We willen de zaken net houden. Het lijkt wel alsof men in Vlaanderen niets net kan doen, en ik haat dat. Jozef Van Overstraeten heeft de VTB-VAB opgericht, is daar blijven klungelen tot zijn tachtigste en heeft de hele boel verpest. Dat zal hier niet gebeuren. Ons Erfdeel is in 45 jaar geëvolueerd en als onze bladen dat de komende twintig jaar niet verder doen, zullen het geen goede bladen meer zijn. Wie aftreedt en dat niet inziet, steekt de vinger in de ogen van het eigen kind. Nee, ik zal niet in de weg lopen. De raad van bestuur heeft beslist om in de toekomst op het blad te vermelden: ‘Gesticht door Jozef Deleu in 1957’, zoals De Gids van Potgieter. Maar ik word geen erevoorzitter, ik heb alle eer gehad.

Le président-fondateur!

Deleu:(Wuift weg) Het archief verhuist in maart naar het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven (AMVC). Honderd meter brieven van en aan honderden auteurs en politici. Het is indrukwekkend, omdat het altijd goed is bijgehouden door mijn echtgenote Annemarie. Ze is even ordentelijk als ik.

U bent geen Jan Hoet of een Panamarenko. U hebt een kunstenaarsziel, maar u draagt een maatpak. ‘Zekerheid is geen basis voor een rebel om te leven’, schreef u ooit, maar zelf leidt u een schijnbaar burgerlijk bestaan.

Deleu: Het is een mythe dat je slordig moet zijn om een groot kunstenaar te zijn. Niet dat ik mezelf een groot kunstenaar zou noemen. Maar ik heb een hekel aan de gemakzucht van kunstenaars die menen dat ze nonchalant mogen zijn omdat ze nu eenmaal artiest zijn. Die publieke slordigheid is een pose, een keuze. Wel, ik heb ervoor gekozen om ordentelijk op te treden als ik naar buiten treed om op te komen voor de dingen waar ik voor sta, maar niemand kan mij beletten om vanbinnen een vat vol onrust en tegenstellingen te zijn. Ik bén een zeer onrustige mens, maar ik moet mezelf in bedwang houden. Ik bouw mijn eigen kooi, en ik hou er zelf de sleutel van bij. Ik ben een heer van 64 jaar. Ik moet toch iets in het leven geleerd hebben? Je moet je niet onnodig kwetsbaar opstellen. Het is niet gemakkelijk om iets op te bouwen dat geheel tegen de traditie van dit volk ingaat. Zelfs vandaag krijg ik nog altijd in Vlaamse kunstkringen de vraag waarom Ons Erfdeel zoveel ruimte geeft aan ‘Ollanders’. Als we dat niet zouden doen, waren we al lang aangewezen op de zevenderangsauteurs uit Vlaanderen. Want zoveel eerste- of zelfs maar tweederangsauteurs hebben we hier niet. Zonder Nederland, ons achterland, zou Vlaanderen relatief onbeduidend zijn. En Nederland heeft de Vlaamse voortuin ook nodig. Wat we in Vlaanderen aan wereldliteratuur hebben kunnen lezen in het Nederlands, is boven de Moerdijk uitgegeven.

Ons Erfdeel heeft er alles aan gedaan om de visvijver zo groot mogelijk te maken. Dat is, omgekeerd, een van de problemen van de pers in Vlaanderen. Altijd maar nieuwe bladen en zenders waar altijd dezelfde mensen worden opgevoerd. De spoeling wordt almaar dunner. Ik zorg liever eerst voor een groot reservoir om dan zoveel mogelijk te kunnen kiezen. Ook in mijn eigen werk heb ik altijd meer zin om te schrappen dan om te laten staan. Ik vind dat negentig procent van de boeken niet moet verschijnen. En dat geldt ook voor de vele bladen in dit landje. De winkel moet altijd draaien. En als er niets is om over te schrijven, maakt men wel iets. Het nieuws maakt het nieuws. De pers is een waterhoofd. Het wordt almaar groter en de inhoud dunner. Eerder vroeg dan laat zal dat ontploffen. Een deel van het publiek zal er zich van afkeren. Ik geloof niet meer in de onheilsberichten over het einde van het culturele tijdschrift. Ons Erfdeel wint er jaar na jaar lezers bij. 301 in 2001 om precies te zijn.

Zoals Walter Zinzen hier onlangs zei: er zijn grenzen aan de onnozelheid. De vraag naar het brede, diepere, mooiere verhaal – naar kwaliteit kortom – komt terug?

Deleu: De ontwikkeling lijkt mij niet ten einde. Journalisten worden opgejaagd, de verpeste lucht van de concurrentie en de oplagecijfers is onder hun hersenpan geslopen. Wij brachten vorig jaar een vlijmscherp stuk over de aftakeling van het middelbaar onderwijs in Nederland. Honderden reacties hebben we daarop gekregen van leraars die zeiden: Oef, eindelijk eens iemand die de vinger op de wonde legt. Ik heb dat nummer aan de Vlaamse minister van Onderwijs, Marleen Vanderpoorten (VLD), bezorgd. Vlaanderen voert op dit moment ook een discussie over het onderwijs. Hier beginnen ze meestal te hervormen enkele jaren na Nederland, op een moment dat ze daar al terugkomen op de gebreken. Helaas heeft de Vlaamse pers dat artikel niet opgemerkt. Wij hebben maar een klein toetertje, en jullie een zeer grote.

Frustrerend?

Deleu: Mijn collega’s horen mij op de gang wel eens luid roepen: Ze, de pers, hebben het weer niet gezien. Gelardeerd met een passende Vlaamse krachtterm. Men maakt te veel nieuwsprogramma’s zonder nieuws. Ik denk, met Zinzen, dat de mensen er stilaan genoeg van krijgen om immer dezelfde Bekende Vlamingen altijd maar hetzelfde te horen zeggen. Alleen de kleur van het petje verandert al eens. Maar we raken uitgezongen. Er zijn duidelijk grenzen en die moeten de journalisten zelf leggen. Als anderen zich ermee gaan bemoeien, komt de persvrijheid in het gedrang. Hoe sommigen het bestaan om de misstap van Jean-Marie Dedecker en VTM goed te praten, dat is zoiets als op een bulldozer gaan zitten en je eigen voordeur inrijden. Die Klaus Van Isacker komt met allerlei pseudo-intellectuele praatjes recht praten wat te allen tijde krom is. Om toch maar niet te hoeven zeggen dat de hele stunt geïnspireerd was door de commerciële belangen van hun grote baas. Uitschuivers en bochten maken is menselijk, liegen niet.

Het geval-Dedecker zegt ook iets over de politieke cultuur.

Deleu: De partijen hebben mensen opgezocht voor hun bekendheid, niet voor hun inhoudelijke kwaliteiten. En dat wreekt zich nu.

In 1993 zei u: ‘Er is hoop. In de Vlaamse politiek hebben de vijftigers afgedaan, zij faalden of zijn vermoeid. Er is een nieuwe generatie aangetreden, de dertigers. Laten we dus even afwachten of zij enkel aanpassingswerken aan het oude huis overwegen of werkelijk grondig nieuwe ideeën hebben.’ En?

Deleu: De generatie die het nu min of meer voor het zeggen heeft, zit jammer genoeg tot aan de nek in een maatschappij die gedirigeerd wordt door het meest vulgaire kapitalisme. En de vraag is: gaan we onder water of niet? Ik denk van niet. De tijd is niet meer veraf dat de mensen zullen zeggen: al die verhaaltjes over het einde van links en rechts, over de beste van alle werelden, bespaar ze ons. Natuurlijk zijn dat fabeltjes. Ik was op het feest van de Nederlandse ambassade ter ere van het Nederlandse prinsenpaar. Ik zat daar aan een tafel met een conservatieve mens, van het soort waarvan ik het bestaan niet meer vermoedde. En ik kom nochtans onder de mensen. Die Belgische heer van adel zei daar zonder verpinken, en ik citeer letterlijk, dat ‘Wallonië vergeven was van de socialisten en dat socialisten luiaards zijn en dat het daarom zo slecht gaat met Wallonië’. Ik kreeg geen hap meer door mijn keel. Een dame naast mij, de eega van een vooraanstaande Vlaamse socialist, sprong ei zo na over de tafel. Ik heb haar gezegd: Mevrouw, blijf kalm, we hebben hetzelfde hart, u en ik, maar laat deze dwaas zijn zaligheid, ça ne vaut pas la peine. We zitten op een feest.

Kunt u dan niet gebruik maken van uw gezag om, als u in zulke kringen vertoeft, tegengas te geven? Waarom zwijgt u op zo’n moment?

Deleu: Beste vriend, luister eens goed. Er bestaat een vorm van domheid en zelfvoldaanheid waar geen enkel kruid tegen gewassen is. U moet ze leren kennen, de heren en dames die over alles peroreren maar niets weten. En als ik zoiets hoor, denk ik: wat is er van de mens geworden? Dan kan ik bijna alles begrijpen. Dan kan ik de Russische revolutie begrijpen, hoe mensen uit de salons werden gejaagd. Dan kan ik zelfs de wandaden die met een revolutie gepaard gaan, begrijpen.

Zoals u de Witte Mars begreep?

Deleu: Ja, de woede van de mensen. Toen ik in Kortrijk op de trein stapte, zag ik de helft van mijn buren. Die mensen waren gewoon koleirig, zoals ik. Vele intellectuelen waren dat toen niet, en dat is hun zaak. Het is grotendeels slecht afgelopen met die witte beweging, maar dat doet niet ter zake. Het punt is dat mensen daar vanuit een authentiek gevoel op straat kwamen omdat ze zich gekwetst voelden. Omdat het land dat hen moet beschermen dat niet lijkt te kunnen.

Waarom zégt u zoiets niet als u op deze of gene ambassade gehuldigd wordt? Waarom laat u zich daar inlijven ‘bij het rode pluche met de gouden pootjes’, om het met Jeroen Brouwers te zeggen.

Deleu: Dat is toch niet het moment…

Voor bepaalde dingen zal het moment nooit rijp zijn.

Deleu: U moet mij niet culpabiliseren. Ik ben ook niet onnozel. Mensen die wel overal te pas en te onpas hun strijdros bestijgen, verspelen in een mum van tijd de gelegenheid om het ooit nog ergens te zeggen. Dan rest hen alleen de toog van de kroeg om tegen te lamenteren. Ik heb geleerd dat het geen enkele zin heeft om kapitaal in te zetten als er niets te winnen valt. Zoveel weet ik wel van marketing. Ik ben daar zeer pragmatisch in geworden, zelfs machiavellistisch. Als je niet sterk bent, moet je slim zijn. Helaas ontbeert de culturele wereld al te vaak zowel het een als het ander.

Dus trek ten strijde in een maatpak, als je wilt dat je revolutie slaagt?

Deleu: Absoluut. Ik geloof niet in een rebelsheid die het moet hebben van pure spontaneïteit. Ik ben een berekende rebel. Ik ga de strijd niet aan als het zinloos is. Maar ik zal die scène aan de feestdis wel onthouden. Ik leer er opnieuw uit dat we maar beter kunnen zwijgen over deze prachtige rechtvaardige wereld van ons. De kloof is reusachtig, ook die tussen links en rechts. Ze wordt nu een beetje toegedekt, maar straks zal ze weer in al haar obsceniteit liggen gapen. Dat moment nadert, dag na dag. De witte mars, dat was de pin uit de granaat. Maar de granaat ligt nog altijd te roken. Kijk maar naar het gemor over dat eredoctoraat voor prins Filip. De fundamentele problemen zijn níét opgelost. Dat verwijt ik de huidige regering, dat ze doet alsof het wel zo zou zijn. En de vorige regering die in al haar luiheid ook maar heeft laten begaan. Ook de communautaire problemen zijn niet opgelost. En sommigen willen dat ook niet.

En de intelligentsia zwijgen, op enkele witte raven na?

Deleu: Daar zal ik mij over blijven verbazen. Vlaanderen investeert meer dan de helft van zijn budget, en het is nog te weinig, in onderwijs. Je zou daar toch een zekere intellectuele return – excuus voor het lelijke woord – voor mogen verwachten. Er studeren elk jaar enige duizenden af. Daarvan doen er maar een paar hun mond open. Voor de rest bulkt de academische wereld van intellectuele inteelt. Men scharrelt voor het behoud van de eigen privileges. Met mijn excuses voor de tientallen uitzonderingen aan wie ik hulde breng.

U mag bij wijze van contrast graag Frankrijk prijzen. Maar de intellectuelen daar lijden ook aan ‘koudwatervrees, gebrek aan verantwoordelijkheidszin, krachtdadig optreden en bevrijdend denken’, dixit Marcel Van Nieuwenborgh bij de dood van Pierre Bourdieu.

Deleu: Het is een algemeen West-Europees verschijnsel dat intellectuelen zich settelen in hun eigen welbehagen. Ook in de artistieke wereld trouwens. Wie protesteert er nog om de dingen die er echt toe doen? Alles mag, alles kan. Maar ondertussen wordt de vitaliteit onder onze maatschappij weggemaaid. Ik draag het hart links, maar haat la gauche caviar.

De Vlaamse schrijvers hebben hun mond opengedaan in de zaak-Reve. Naar verluidt hebt u de minister van Cultuur gefeliciteerd voor zijn moedige beslissing?

Deleu: Ik heb niemand gefeliciteerd. Men heeft mij die petitie waarin het ontslag van de minister werd gevraagd, voorgelegd en ik heb geweigerd om te tekenen. Om de eenvoudige reden dat ik al vrij lang weet wie de heer Schafthuizen (Joop Schafthuizen, Reves levensgezel, nvdr.) is en dat de heer Reve niet meer helemaal vitaal is, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen voor zo’n groot auteur. Ik kon de overmoed van de schrijvers ruiken. Ik wist dat ze op hun bek zouden gaan. En toen zag ik Paul Koeck bij die scherpzinnige Phara De Aguirre. ‘Vindt u ook niet dat u maar beter niet het ontslag van de minister had kunnen vragen?’, vroeg ze. En Paul, als woordvoerder van de briefschrijvers: ‘ Bah…euh…neen.‘ En dan is het gedaan natuurlijk.

Een groot talent voor collaboratie hebben wij. De meeste Vlaamse schrijvers hebben grote ego’s, maar ze weten niet in welke wereld ze leven. Het is niet omdat men gesubsidieerd wordt om te schrijven, dat men daarom beter schrijft. Mag ik dat nu even zeggen? Ware het niet beter dat schrijvers nu en dan een stuk plegen voor een krant of weekblad of halftijds in het onderwijs staan, zodat ze ook nog eens tussen de mensen komen? Het zal velen wellicht rechts in de oren klinken, maar het is zeer progressief. Ik ben voor de vrijheid van denken en je bent niet vrij als je altijd met het handje moet openstaan.

Toen ze op hun bek gingen in de zaak-Reve, heeft een aantal auteurs prompt naar het kabinet gebeld om te zeggen dat ze het niet zo bedoeld hadden. Wat is dat anders dan een collaboratiementaliteit? Het elementaire is moed. En dan kan je inderdaad soms beter zwijgen. Dat heb ik overigens níét gedaan. Ik zat op dat moment in de Taalunie en ik heb daar gezegd dat het maar eens uit moest zijn met de ongeschreven regel dat de Grote Prijs der Nederlandse Letteren beurtelings naar een Vlaming en een Nederlander moet gaan. Ida Gerhardt en M. Vasalis zijn gestorven zonder die prijs. Voor die twee dames schrap ik met plezier een paar Vlamingen die hem wel hebben gekregen. Ze mogen mij de volgende keer in de jury zetten, ik zal ervoor vechten om die idiote toerbeurt te doorbreken. Moed opbrengen als het er niet toe doet, is niet moedig. Al die heisa over Reve was voor niets nodig. Er waren op dat moment andere zaken in de wereld die om meer aandacht schreeuwden.

Wat gaat u na 1 mei doen met de rest van uw jong leven? Postzegels verzamelen?

Deleu:(Zucht) Wat moet ik daarop antwoorden? Dat is typisch een vraag van iemand die leeft in de sfeer van wat de Fransen zo mooi le jeunisme noemen.

Meneer Deleu, we citeerden Paul van Ostaijen. Postzegels verzamelen? Naakt zijn en beginnen?

Deleu: Ik kan niet meer naakt zijn. Ik draag mijn verleden mee. Ik wil schrijven, nee, schrappen. Ik zal de poëzie verder volgen en hoop er ook voor een groot publiek over te kunnen schrijven. En ik zal mijngedacht zeggen over de samenwerking tussen Vlaanderen, Wallonië, Nederland en Frankrijk.

Even over de vrouwen in uw leven. Gerhardt, Vasalis, Belle van Zuylen, Marguerite Yourcenar. Stuk voor stuk sterke vrouwen. Wat hebt u met hen?

Deleu: Het is me om hun werk te doen. Al ben ik inderdaad van oordeel dat vrouwen, als ze goed zijn, beter zijn dan mannen. Bij Van Zuylen bewonder ik de onafhankelijkheid. ‘Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid.’ Zoals Van Zuylen ben ik van niemand, zelfs niet helemaal van mezelf. Er is in mij een grote weerbarstigheid. Ik kan me maar moeilijk overleveren. Dat zou de pittigheid uit me wegnemen. Vandaar dat ik ook een zeer pittige vrouw heb gezocht. Annemarie kan heel scherp uit de hoek komen. Als we discussiëren, komt daar veel lawijt bij te pas. Ook als we hees zijn. Geef mij maar de felheid van de overtuiging. En mensen die schrijven wat hen beroert.

Filip Rogiers, Hubert van Humbeeck

‘Zelfs vandaag krijg ik nog altijd de vraag waarom ‘Ons Erfdeel’ zoveel ruimte geeft aan Ollanders.’

‘De pers is een waterhoofd. Het wordt almaar groter en de inhoud dunner.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content