Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Op 8 mei bokst Jan Hoet het Stedelijk Museum van Actuele Kunst (SMAK) open. Een gesprek.

Er zijn van die plaatsen. Uit de zakdoek tussen het Wapenplein en de dijk in Oostende, is de hele James Ensor af te leiden. De elektriciteit die daar in de lucht zat, bracht de wereld op de been; de meester bleef liever thuis. Jan Hoet (63) is in de hele wereld thuis, maar al zijn wegen vertrekken en komen aan in dat magische centrum in en rond het Gentse Citadelpark. Daar staat het huis van zijn vader, het huis van het meisje met wie hij zou trouwen, en dat van zijn beschermheer Karel Geirlandt, de normaalschool ook, de universiteit. Daar staat het eerste museumgebouw waar hij vanaf 1975 hedendaagse kunst toonde en onderbracht, en daar staat het vroegere Casino dat het “schoonste museum van de wereld” wordt. (“En altijd proberen dat de wereld er binnenkomt, niet proberen om van uw territorium een cocoon te maken.”) Op anderhalf jaar van zijn pensioen bokst de directeur het museum open, in een kamp met de Amerikaanse kunstenaar Dennis Bellone (37).

De appel viel niet ver van de boom. Vader Hoet omringde zich met kunst en kunstenaars, en trad op als ringarts bij bokswedstrijden. Hij verzorgde de tanden van Marcel Cerdan – wiens vrouw Edith Piaf met Jan thuis een liedje zong – en van zijn tegenstander Cyrille Delannoit, Jans eerste trainer.

JanHoet: Omdat Karel Geirlandt mij als enige gesteund heeft, heb ik hem een belofte gedaan: Karel, omdat gij mij steunt, ga ik u bewijzen, tot als ik er bij val. En ik weet zeer goed dat hij tegenkanting kreeg, zelfs binnen de Vereniging van het museum. En van de kant van de loge. Er waren zelfs tegenkandidaten die zich inschreven bij de loge om die job te kunnen hebben. Jan Emiel Daele was een van de tegenkandidaten. Met alle respect, want het was een verstandige jongen, een potentiële schrijver, maar die wist van hedendaagse kunst geen kl… af. Die kende alleen maar lokale kunst, echt waar: Vlerick, Roobjee, Jan Burssens, de Gentse kunstscène. Zelfs Panamarenko kende hij niet. En het eerste werk dat ik kocht, was Panamarenko, heel Gent was tegen mij. Zelfs de leraars van mijn kinderen, zodanig dat ze wenend naar huis kwamen, stel u voor. Dat was net toen de overstroming in Ruusbroek er was, en men vergeleek de 600.000 frank die ik moest geven voor die Panamarenko met het geld dat nodig was voor de slachtoffers. Zeg.

Waarom spreidde u vorig jaar op de tentoonstelling “De Beurs van Judocus Vijdt” een bed van roosjes uit?

Hoet: Voor mij is de roos het symbool van een kunstenaar. Dat is de begeerte, en het offer, de passie en de pijn. De liefde en de schoonheid.

Een tegenwicht voor het fêteren van de macht, doorheen de geschiedenis van de stad? Alleen al die zaal waarin illustere Gentenaars elk hun banier hadden!

Hoet: Dat was prachtig, zoiets. Ik zou dààr mijn volgende tentoonstelling willen van maken. De Gentenaar is nooit chauvinist geweest, het wordt tijd dat we ons bewust worden van onze cultuurdragers, van onze erfenis. Door het feit dat ik al die Gentenaars genoemd heb, die het niet in Gent gemaakt hebben, is het ook een kritiek op Gent: jongens, weten jullie goed, dat zijn allemaal mensen die het in het buitenland gemaakt hebben, niet hier. Nu vind je ze allemaal goed, maar je hebt het toen niet willen inzien.

In het kamertje met onder andere de sculptuur van Servranckx, werd de rol van de cultuurdragers als bezorgers van de schone schijn en glorie van de machtigen transparant gemaakt. Zelfkritiek?

Hoet: Maar ik doe dat altijd! Je mag niet vergeten, ik zie er altijd geweldig van af als men mij als de cultuurpaus aanziet. Op elke voordracht die ik geef voor rijke kringen, Lions– of Rotary-kringen, komt altijd dezelfde vraag: wie moeten wij kopen? En ik geef hen nooit het antwoord dat ik zou geven voor mezelf. Nooit. Ik kan dat niet verdragen.

In die kamer gaf u toch aan dat u een schakel was in de imagovorming?

Hoet: Nee, het wordt confuus in die ruimte. Ik maak mijn machtspositie confuus. De kijker is totaal in de war, ik wil hem op het verkeerde been zetten, niet uit een machtspositie tegenover hem, maar om hem te doen nadenken. Oud-schepen Bracke zei eens in de commissie dat hij niet aanvaardde dat binnen zijn beleid kunst gepromoveerd werd die efemeer, vergankelijk is. Ik vond dat zever en ging er niet op in, maar het gaf me een goed idee: de volgende tentoonstelling die ik maakte, was Michael Buthe, de meest vergankelijke tentoonstelling die ik ooit gemaakt heb.

Die schittering, verwekt met de armste materialen, die dubbelheid.

Hoet: Ik hou geweldig van die dubbelheid, daarom hou ik ook van Hugo Claus. Hij is een aristocraat van het woord, in de manier waarop hij de woorden die hij combineert, op niveau brengt. Maar de woorden die hij gebruikt, zijn platvloers. En Claus is mijn inspirator, als kunstenaar. Dat is ook Belgisch. Vandaar zou men kunnen zeggen dat Magritte veel subversiever is dan Duchamp, omdat de wijze waarop hij schildert de kijker zo verleidt, maar uiteindelijk de mens toch op het verkeerde been zet.

Emblematisch voor die dubbelheid is wel Broodthaers’ “Miroir d’époque Regency” uit de collectie van het SMAK.

Hoet: Die is nog genialer dan Magritte. Want dat is tegelijk een spiegel en geen spiegel. Het is een spiegel wegens de functie, maar je kunt er jezelf niet in lezen, je ziet de ruimte naast je. Een kritische spiegel, van de macht van de kunst, het museum en de instituties. Bij Warhol identificeert kunst zich met de werkelijkheid: Marilyn Monroe, de Brillo-doos. Broodthaers komt en zegt, mijn spiegel is geen kunst, het is een spiegel. Die intellectuele passie over functies, dat is ongelofelijk.

Waar zal hij hangen in uw museum?

Hoet: Dat kan overal komen, want het is een oordeel. Hij heeft altijd gediend om een oordeelsfunctie te realiseren binnen de kunst. Broodthaers heeft nooit aan zichzelf gedacht. Hij heeft niet gezegd, die spiegel is mijn kunstwerk, neen, hij heeft gezegd: die spiegel is daar nodig. Broodthaers kon dus tegelijk kijker zijn. Weinig kunstenaars kunnen kijker zijn. Hij heeft nooit zichzelf gecelebreerd, dat is uniek in de kunst.

U speelt wel graag met die spiegel.

Hoet: Ik ben er de hele tijd mee bezig. Kijk, zodra je aanvaardt om het museum te leiden, ben je permanent met de kijker bezig. Het museum is de plaats van de ambtenarij, tegenover aan de ene kant de overheid, de politiek, en aan de andere kant de privé – dat kan zowel de macht zijn als de kijker. Als ik iets zou kopen voor mezelf nadat ik een museum gemaakt heb, dan heb ik daarover geen rekenschap te geven aan de overheid, noch aan de privé. En de spiegel van Broodthaers staat in die plaats van de ambtenaren, zoals de ambtenaar zou moeten zijn: totale onafhankelijkheid, en los van zichzelf. Hier, kijk in de spiegel, de spiegel is het oordeel. Hij is de metafoor van het museum, maar ook van de wijze waarop men over kunst denkt. Wat zijn wij als wij in die spiegel kijken, Wat zijn wij? Die vraag.

Hij stelt in vraag.

Hoet: Dat is een vondst geweest van hem, dat moet een clic geweest zijn, een goddelijke genade. Zoiets. Want het is niet gemaakt door hem.

Een kunstwerk is niet noodzakelijk iets wat zelf gemaakt is door een kunstenaar. Tegelijk kan een gewoon object een kunstwerk zijn, zonder dat het afficheert een kunstwerk te zijn.

Hoet: Natuurlijk. Vandaar dat ik houd van Beuys. Maar hij heeft het niet zo cynisch gedaan als Broodthaers. Broodthaers is een intellectuele cynicus, in de goeie zin van het woord. Beuys is begaan, Beuys is geen cynicus, dat is het verschil. Beuys is van de natuur gekomen, en Broodthaers is van het intellect gekomen. En ik vind ons museum van Gent zo formidabel omdat het die twee heeft: intellect en de natuur. En alletwee hebben ze met leugen te maken. Met leugen tussen aanhalingstekens. Cultuur is een leugen tegenover de natuur.

Maar die nodig is omdat we anders net zo goed dieren zouden kunnen zijn.

Hoet: Vandaar dat het geen criminele leugen is. Maar ik moet zeggen, Broodthaers was Beuys te slim af, in de zin van sly.

Sluw.

Hoet: De ironie. Maar ook bij Broodthaers gaat het niet alleen over kunst, het gaat ook over het leven.

Ironisch is dat Broodthaers al lang dood is en dat de spiegel blijft functioneren. Terwijl we bij Beuys moeten trekken en sleuren om welk werk dan ook nog…

Hoet: … in zijn leven, in zijn lijden te komen. Ongelofelijk.

Hij is niet de spiegel.

Hoet: Neen, hij is zo betrokken. En Broodthaers was nooit zelf betrokken. Hij was wel offer, sacrifice. Ook Beuys is sacrifice geweest. Allebei zijn offers. Dat is de gemeenschappelijke factor van kunst, offer zijn. En ik zeg u, kunstenaars zijn altijd geïnteresseerd in wat de maatschappij geofferd heeft, of niet wou… In de Middeleeuwen was dat Christus. Ook al zeggen de katholieken dat God Christus op aarde gebracht heeft om zich te offeren, ik geloof daar niet in.

Waarom niet? Dat zou toch maar logisch zijn?

Hoet: Neen. De maatschappij heeft Christus geofferd en de kunstenaar is geïnteresseerd in wat de maatschappij offert of wegwerpt. De kunstenaar is geïnteresseerd in Christus, in de prostituee, in de restanten van de consumptiemaatschappij, altijd. En Broodthaers is de man die nooit datgene opneemt wat verworpen wordt, maar alleen maar zegt: hé, kijk een keer, kijk een keer… altijd de vraag stelt. Hij is een kritische kunstenaar, zelfs niet subversief.

Er is een andere metafoor van kunst die u al gebruikt hebt. Boksen. Is boksen niet van een volslagen futiliteit in het licht van nu: Navo-bombardementen, Milosevic-deportaties? Moeten we niet zeggen, stop de match?

Hoet: Boksen is een metafoor voor zoveel dingen. Voor confrontatie. Tussen man en vrouw. En of zij nu letterlijk boksen of niet…

… zoals dat gevecht in Bruce Naumans video “Violent Incident” uit de SMAK-collectie…

Hoet: … ongelofelijk, de hele tijd. Man, vrouw, en al de dichotomieën die er in de maatschappij zijn. Je kunt de match niet stoppen, het leven is een en al confrontatie.

Boksen doet niet nadenken over genocide en etnische zuiveringen. Zijn wij het volk niet aan het amuseren? Moet een kunstwerk niet zorgen dat het niet belachelijk is, niet irrelevant, wanneer de wereld op drift slaat? Wat ben ik dan met een boksmatch in de arena van de kunst? Is een groot kunstwerk, een blauwe monochroom van Yves Klein, niet dat wat standhoudt als de wereld vergaat? Weg met dat boksen?

Hoet: Kijk, ik zie boksen als een metafoor, en niet als een functie.

Hoe urgent is die metafoor, hoe valabel die confrontatie als de stoelen onder ons achterste worden weggeschoven?

Hoet: Goed, maar je mag niet vergeten dat bij elke inauguratie van een tempel in Egypte, en van een tempel in Griekenland, er altijd een vuistkamp op het getouw gezet werd. En de Romeinen waren de eersten die zeiden: wij gaan ijzeren handschoenen gebruiken. En de Romeinen waren toch de decadentie, niet? Macht, het ging over macht. Maar in het boksen gaat het niet over macht, ook al is er een winnaar. Dat is een rare paradox. Want, de winnaar van vandaag kan de verliezer zijn van morgen, in boksen.

In tennis is er een net tussen, en ik heb nog nooit een tennisspeler gezien die zijn tegenstander omhelst.

Toch wel.

Hoet: Ja, terwijl hij de andere kant op kijkt. Boksen is een metafoor voor het feit dat er altijd conflicten zijn tussen twee stellingen, tussen twee mensen, altijd. En, voor elke confrontatie zijn er regels. In oorlog zijn het niet altijd regels, in boksen wel. In oorlog zijn er tricks, gemeenheden, chemische wapens, macht, kwantiteit.

In een oorlog wil men de andere doden. In een boksmatch denkt geen enkele bokser eraan de andere te doden. Het blijft een kamp met een individu, en een collectiviteit. Op de opening van 8 mei boks ik met Dennis Bellone. Hij heeft mij een brief geschreven: “Jan Hoet, ik wil u uitdagen, ik weet dat ge gebokst hebt.” Ik heb hem dan getelefoneerd en gevraagd: “Hoe zie je dat?” Hij zei, “Ik ben een kunstenaar, en ik zie dat als mijn kunstwerk.” Ik zei: “Formidabel, ik ben bereid.”

Op de tentoonstelling “De Rode Poort” (’96) in uw museum toonde Bellone een video waarin hij het heroïsche schijngevecht van Beuys met de coyote nog eens overdeed… weliswaar in zijn huiskamer, naïef-ironisch, met een poesje…

Hoet: … prachtig, dat zwakke ook. En daarom heb ik gezegd: ik doe het. Ik als drieënzestigjarige man…

…met een geweldige punch…

Hoet: …die geweldig gerookt heeft.

U kan hem met één stoot… Dennis Bellone is een magere…

Hoet: … ja, dat weet ik. Maar, allebei met onze limieten: èn de museumdirecteur, èn de kunstenaar. Ik weet wel dat de directeur van een museum veel meer met macht geïdentificeerd wordt, maar dat wens ik niet. Ik wens mijn positie van directeur te verbinden met het creëren van mogelijkheden voor de kunstenaar. Stel u voor dat Dennis Bellone door die boksmatch beroemd wordt, dan ben ik ongelofelijk gelukkig. Anders zou ik het niet aanvaard hebben.

Waarom zijn er zoveel mensen die op de laagste sociale ladder stonden, die bokser geworden zijn en daardoor zeven talen kennen? Omdat ze niet alleen Vlamingen waren en aan de Spoorwegen werkten, maar omdat ze naar Polen gingen boksen, naar Hongarije, naar Oost-Duitsland, naar Frankrijk, naar Holland. Omdat ze zich opgewerkt hebben.

En de kunstenaar?

Hoet: Dat is hetzelfde. Dat is een ongelofelijke metafoor.

De metaforische boksmatch.

Hoet: Ja, en ik kon net zo goed gezegd hebben: ik doe het niet. Marcel Maeyer heeft me een kaartje geschreven: “Ik sta hier in Egypte voor de tempel van Hatsjepsoet, en er is een heel fries met een vuistkamp, het is een fantastisch idee, maar spijtig genoeg kan ik het op mijn negenenzeventigste niet meer aan.”

In 1916 daagde de dadaïst Arthur Cravan de wereldkampioen Joe Jackson uit en werd in de eerste ronde k.o. geslagen.

Hoet: Waarom? Eerst en vooral, hij was geen professioneel bokser, hij zag het ook als metafoor. De bokser met wie hij kampte, zag het niet als metafoor. Ten tweede, hij was de hele nacht uit geweest met zijn vriendin en hij kwam zat op de ring. Na exact 21 seconden was hij knock-out. Dat is normaal, hij had zich niet voorbereid op de ernst van zijn beslissing. Maar Cravan wàs iemand.

U bereidt zich wel ernstig voor.

Hoet: Natuurlijk.

Bij Cravan was het suïcidaal?

Hoet: Suïcidaal. Hij is ook verdwenen.

Hij is in Mexico nog leraar lichamelijke opvoeding geweest en heeft een conferentie gegeven over Egyptische kunst.

Hoet: Zie je wel. Egypte. Maar de mensen weten dat niet meer. Je mag niet vergeten, onze wereld vandaag concentreert zich in New York. Welnu, New York vandaag is Rome geworden. En alles is decadent, totaal decadent. En boksen is niet decadent.

Zullen de media uw kamp niet als een sensationeel evenement brengen, zodat de schone metafoor in de schaduw blijft?

Hoet: Ik weet wat je bedoelt, jongen. Eerst en vooral: het begrip vuistkamp kent men niet meer. Boksen is Angelsaksisch, perfect. Maar het is allemaal geconnoteerd door de Romeinen en de gladiatoren. En ondertussen is er niemand, van al degenen die het boksen attaqueren, die het wapengeweld attaqueert. Ze vinden dat allemaal normaal, maar boksen, ho!

Is dat zo?

Hoet: Alleen maar van Erik Suy heb ik een negatief verhaal gehoord over de oorlog in Kosovo. Alleen van Suy, en sedertdien, niets meer. Geen enkele politieker die refereert aan Suy, en hij was zo geniaal. Hij is een bokser in mijn ogen, een faire bokser. Hij is met regels bezig, hij heeft juridisch gedacht. En boksen heeft met regels te maken. Ik vind het schandalig wat er nu gebeurt. Die escalatie gaat er sowieso komen, en indien ze er niet komt, dat voel je toch, zal het zeker niet in het voordeel zijn van de Navo. Daar mag je zeker van zijn. In the long run zullen ze verliezen.

Degenen die de regels die ze zelf gemaakt hebben, overtreden, dragen een zware verantwoordelijkheid.

Hoet: Dat is veel en veel gecompliceerder dan een boksmatch, die veel eerlijker is. Daar kan je niet weglopen. You cannot hide en You cannot run away.

Zal de zin van uw kamp niet de mist ingaan?

Hoet: Je moet je goed voorstellen, ik ben 63 jaar en ik boks. Wie van 63 wil of durft dat nog doen? En ik doe dat niet omdat ik durf of niet durf…

… Neen, maar u hebt daar uw regels voor, die met kunst te maken hebben. Op de televisie zal dat niet overkomen.

Hoet: Weet je waarom? Omdat men kunst niet ziet in verbinding met het leven. Kijk, als kind heb ik Ensor gekend. Die kwam bij mij thuis, en ik ging met mijn vader bij hem. Ik wist nooit wat kunst was, want die hadden het nooit over kunst. Het meest vreemde wat ik ooit heb ervaren, is dat kunstenaars, die achteraf bleken grote kunstenaars te zijn, niet in kunst geïnteresseerd zijn. Beuys was niet in kunst geïnteresseerd. Bruce Nauman is absoluut niet in kunst geïnteresseerd. Magritte is nooit naar een opening geweest van zijn eigen exposities. Omdat hij wist, ik ben ervan overtuigd, dat al degenen die naar zijn exposities kwamen, het over kunst hadden. Dat is merkwaardig. Kunst is dus iets wat eigenlijk niet over kunst gaat. Daarin verschilt het met wetenschap volgens mij. Daarom is het zo boeiend en zo intrigerend. Kunst zet u dus altijd op een verkeerd been.

In het oog van de media is de kunstenaar een soort clown. Nauman reflecteert die positie in zijn video “Clown Torture” uit de SMAK-collectie: de clown-kunstenaar op de plee.

Hoet: Voilà. Absoluut, die kwetsbaarheid, enzovoort. Het is een metafoor en een realiteit ook.

De media komen en zeggen: boks een beetje voor de camera.

Hoet: Ik hou ervan. David Hammons kwam een maand geleden in mijn bureau en hij zag daar die zak hangen, om tegen te boksen. Jan, zei hij, “It’s fantastic, I’m so happy to see the sac hanging there, je moet iedereen die in je bureau komt, uitdagen om er vijf minuten tegen te boksen. Want, je maakt je lichaam vrij, en op grond daarvan maak je ook je hersens vrij.” Dat zei hij. Prachtig. Het zou een les kunnen zijn voor vele bureaucraten, die zich niet vrij voelen, allemaal in de condities zitten, allemaal denken zich te moeten gedragen zoals ze niet zijn. Er zijn vele mensen die, zonder op die zak te kloppen, zijn wat ze zijn. Maar de meesten zouden eerst op die zak moeten kloppen, eer ze in mijn bureau mogen komen.

Bent u daarom uit de politiek gestapt?

Hoet: Neen, ik ben uit de politiek gestapt omdat ik mijn museum heb, zo simpel is het. Ik heb schaak gespeeld.

Politiek is schaken en niet boksen. Heeft u verloren?

Hoet: Ik heb gewonnen, ik heb mijn museum.

Was dat onbewust?

Hoet: Bewust! Dat was mijn ultieme zet. Ik kon niet anders meer, het was mijn enige mogelijkheid: de vijand aanvallen met de middelen van de vijand. En wie was de vijand van het museum van hedendaagse kunst? Dat was de politiek, want er was politieke onwil.

Plots werd u serieus genomen als deelnemer.

Hoet: Maar waarom? “We gaan hem uitschakelen, als concurrent.” Zo is het leven toch? Boksen is veel eerlijker. En boksen is drama, en drama is de wereld, en kunst is ook het drama. Want: pijn, ook verandering. Uw gezicht verandert. En kunst verandert, altijd.

Boksen is toch eigenlijk ook tegen uzelf vechten.

Hoet: Natuurlijk, want je denkt nooit aan een ander, ik zweer u dat. Er is geen enkele bokser die de andere ziet als een vijand, geen enkele.

Is het ook schaduwboksen?

Hoet: Ook. Het gaat over de beheersing van de ruimte waarin je optreedt. En dat heeft niets te maken met je tegenspeler. De tegenspeler is maar een soort challenge om de ruimte te beheersen…

… en de controle over het lichaam.

Hoet: En lijden met lange ij en leiden met korte ei. Daar is niet veel verschil tussen. En Beuys heeft gebokst, in Documenta ’77, tegen de man die met die boot van zo ver gekomen is naar Kassel. Pontus Hulten was een bokser, Edy De Wilde, van Amsterdam, was een bokser toen hij jong was. Franz Meyer, directeur van Basel, was een bokser. Immendorff is een bokser. Cravan. Karl Ruhrberg, directeur van het Ludwig Museum, was een professioneel bokser. En Jan Hoet, allemaal boksers. Weet je dat Broodthaers een werk over twee boksers gemaakt heeft? Ook zijn leven was een boksmatch.

Zonder dat er voor de rest overeenkomsten zijn in wat ze gedaan hebben?

Hoet: Zonder. Het gaat over autonomie. Boksen gaat niet over de andere, het gaat over wat ge zijt. Tennis is veel meer over de andere.

U moet toch rekening houden met zijn reacties?

Hoet: Dat weet ik wel. Maar in boksen gaat het over uzelf. Er is geen net tussen.

De directe communicatie stond altijd in uw vaandel geschreven.

Hoet: Ik heb absoluut geprobeerd iets te doen voor kunst, en niet alleen gericht tot degenen die denken er iets van af te weten. We moeten naar de gemeenschap. Kunst is een deel van de gemeenschap. Ik ga je eens wat zeggen: ik hou van populariteit, op voorwaarde dat het niet oppervlakkig is. Chambres d’Amis was populair, maar niet oppervlakkig. Dat is veel moeilijker dan elitair zijn. Dat kan iedereen. Maar populair zijn en niet oppervlakkig zijn, dat is niet gemakkelijk. En dàt was “Chambres d’Amis”. Met andere woorden, niet alleen over kunst gaat het, en niet alleen een idee die met kunst te maken heeft, maar tegelijkertijd zorgen dat het een sociaal netwerk creëert om via dàt een opening te maken naar kunst.

“Een echte gek heeft geen doel, die leeft horizontaal. Ik investeer mijn gekte in de diepte”, zei u ooit.

Hoet: De fool van de koning. Grote koningen hadden allemaal iemand die ze aanvaardden als fool.

Die hen de spiegel van hun zwakheden mocht voorhouden?

Hoet: Voilà. Met kunst is dat juist hetzelfde.

Over “Antro/Socio” van Bruce Nauman, een centraal werk op de Documenta IX, heeft u gezegd dat het emblematisch was voor een wereld waarin de weinigen die nog hun kop durven uitsteken, het gewoon uitschreeuwen. Wat is dat voor een wereld?

Hoet: Je zag dat toch op de Documenta? Alles zwart. En wat merk je vandaag? Dat heel veel jonge kunstenaars weer in het systeem beginnen te geloven. En het is alleen daarbinnen dat je nog mensen vindt die nog creatief zijn: galerij, collectioneur, het museum, het circuit. Dat is erg.

Mensen als Nauman en Judd stonden daarbuiten.

Hoet: Totaal. En nu is het gedaan. Het is ook een overlevingsstrategie: “Ik moet overleven, dus ik geloof in het systeem”.

Dat is iets waar we ook aan denken bij euforische momenten als de opening van het SMAK…

Hoet: …en op dat moment, hup, begint alles te keren. En dan komt het erop aan te weten – en dat is mijn generatie niet meer, dat is de volgende – waar overleven binnen het systeem een authenticiteit heeft.

Zal alles werkelijk uitsluitend binnen het systeem gebeuren?

Hoet: Nu, gedurende tien jaar, dat denk ik.

Dat zijn voor het museum van Gent beslissende jaren.

Hoet: Natuurlijk. Daarom denk ik dat het belangrijk is voor mijn opvolging dat er in eerste instantie gedacht wordt aan consolidering van wat er hier in Gent gebeurd is. En het overige moet beproefd worden. En het zou zelfs niet slecht zijn om in Gent plaatsen te creëren waar zowel het Museum van Hedendaagse Kunst, Schone Kunsten, Sierkunst enzovoort, tentoonstellingen maken, los van hun eigen museum. Dat het tentoonstellingsgebied elders plaatsgrijpt dan in de centra. Dan wordt het museum tegelijkertijd permanent ondervraagd. Dat is toch niet slecht?

Door uw persoonlijke contacten met internationale kunstenaars bent u erin geslaagd om, buiten de limieten van het museumbudget, een buitengewone verzameling aan te leggen. Was u nog iets beter gesteund, dan had u wellicht het ideale museum kunnen maken.

Hoet: Ja natuurlijk. Ik kon ooit een tentoonstelling maken met Polke, maar iedereen was ertegen: de administratie, de commissie, de vereniging. Waarom wou Polke niet naar mijn Documenta komen, denk je? Ik kon een Kiefer kopen voor 300.000 frank in ’82, ik werd niet gesteund. Een meesterwerk van hem, met een boom en een loden palet erop. En ik was toen te jong, had nog niet genoeg autoriteit. Ik was beschaamd. Polke heeft altijd wraak genomen, Kiefer niet. Nu heb ik een meesterwerk van hem gekocht, hij komt het zelf speciaal installeren, wat hij nooit doet. Hij is mijn beste vriend, al lang. En nu pas is het gelukt, omdat niemand nog durft zeggen… is dat niet erg, dat ik mijn macht moet gebruiken om dat te hebben?

Valt hij binnen uw prijsklasse?

Hoet: Ja. Maar man, hij laat het aan één vijfde van de prijs. Omdat hij mij waardeert. Als dat museum er komt… man… in heel de wereld zie je niet zo’n face.

Heeft het museum een werk dat hetzelfde gevoel oproept als “Tall Ships” van Gary Hill, een topwerk op uw Documenta? De schaduwen van de dierbare afgestorvenen die in het duister naar ons toe komen gelopen.

Hoet: Polke kan ik niet opvangen, dat is een verlies. En ik denk dat ik in Gent, buiten Polke, geen enkel verlies heb.

Gary Hill, dat zul je niet voelen, want ik heb Stan Douglas, ik heb James Coleman… Nee, ik geloof dat ik al de sleutels heb. En niet alleen de sleutels, ik heb ook geschiedenis en frisheid, van de look.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content