Van 2000 tot 2007 was hij hoofdredacteur van het christelijke opinieblad Tertio. Toen trok hij zich zes maanden lang terug in een trappistenklooster in Marokko. Bert Claerhout over waarheid, woestijnvaders en pauselijke condooms.

‘De weg wordt almaar smaller’, zegt hij. ‘Voor mij was dat althans zo. Ik kreeg meer en meer de behoefte om alles wat overbodig is opzij te duwen. Om niet langer bezig te zijn met de waan van de dag, maar alleen nog met het wezenlijke. Met mijn geloof. Ik had daar weliswaar jarenlang over geschreven, maar ik wilde het eens op een onbevangen manier beleven. Ik wilde er eens uit, om mij te herbronnen.’

Bert Claerhout lag in 2000 mee aan de basis van het christelijke opinieblad Tertio, waarvan hij tot 2007 hoofdredacteur was. Begin dat jaar vertrok hij om zich een half jaar lang terug te trekken in een trappistenklooster in Midelt, een stadje in het Marokkaanse Atlasgebergte. Daar leven een aantal monikken die in 1996, in het Algerijnse Tibhirine, ontsnapt zijn aan een ontvoering die zeven van hun broeders het leven kostte. Over dat drama, en over die trappisten vooral, verscheen zopas het boek De Droom van Tibhirine, waaraan onder meer Claerhout, die momenteel journalist is bij Braambos en redacteur bij de katholieke uitgeverij LICAP, meewerkte.

‘De paters werden ontvoerd in de nacht van 26 op 27 maart 1996’, vertelt hij. ‘Ze werden door een twintigtal overvallers van hun bed gelicht. Twee maanden lang waren ze spoorloos. Toen werden hun hoofden teruggevonden. Die waren op bomen gespietst.’

Staat het inmiddels al vast wie de daders waren?

Bert Claerhout: Nee, dat is nog steeds onduidelijk. Men is er altijd van uitgegaan dat ze ontvoerd en vermoord waren door een radicaal islamitisch commando. In 1996 was de burgeroorlog in Algerije volop aan de gang, met onder meer de GIA, de Groupe Islamique Armé. Die groep heeft destijds de moorden ook opgeëist. Maar het is duidelijk dat ook de andere partijen in het conflict er alle belang bij hadden dat de monniken verdwenen, behalve de plaatselijke bevolking zelf: die mensen waren op het klooster aangewezen voor medische verzorging. Ook het Algerijnse regime had er alle belang bij om de indruk te wekken dat de radicale commando’s voor niets terugdeinsden. Het Algerijnse leger patroneerde heel wat van die acties, om voor de wereldopinie de moslims als misdadig af te schilderen. Het was een zodanig vuile oorlog dat je op den duur niet meer wist wie nu precies tegen wie aan het vechten was. Die onduidelijkheid over de ware toedracht bestaat nog altijd.

Wisten de monniken dat ze gevaar liepen?

Claerhout: Jazeker. Op een gegeven moment werden ze door de plaatselijke overheid zelfs voor de keuze gesteld: weggaan of bewapende beveiliging toelaten. Maar dat wilden de broeders niet. Ze wilden geen partij kiezen, en ze wilden zeker geen wapens in het klooster toelaten, ook niet om zichzelf te beveiligen. Ze kozen ervoor te blijven. Het was hun roeping geweest om daarnaartoe te gaan, en die roeping wilden ze trouw blijven. Ze wisten ook dat de plaatselijke bevolking op hen aangewezen was. Een van de monniken was dokter en verzorgde meer dan honderd patiënten per dag.

Hoe bent u met hen in contact gekomen?

Claerhout: Ik had hen al twee keer bezocht. Een eerste keer vlak na de ontvoering, en dan nog eens tien jaar later. Telkens voor een reportage. En telkens was ik enorm getroffen door de eenvoud van leven en de kracht van hun spiritualiteit. Ik weet nog dat ik toen dacht: zo moeten de eerste christenen geleefd hebben. In een kleine groep, te midden van een vreemde cultuur. Met als enige doel het navolgen van Christus, zonder enig bezit, en met een radicale openheid voor andere mensen.

Zijn die monniken niet daar om mensen te bekeren?

Claerhout: Nee, dat mag ook niet. Marokko is een moslimland, waar je als christen wordt gedoogd. Bekeringsijver is uit den boze. De enige bedoeling van de broeders is om aanwezig te zijn, om een teken van solidariteit te stellen met de mensen daar, om ook arm en sober te leven. En om te helpen, natuurlijk. Vooral op het vlak van sociale opvang en medische verzorging. Midelt is een stadje op 1500 meter in het Atlasgebergte, op vijf kilometer van de woestijn, waar nog heel wat nomaden leven. Die zijn op zichzelf aangewezen en worden grotendeels aan hun lot overgelaten. De manier waarop de monniken daar tussen de Berbers leven, vond ik zo authentiek, zo puur, dat ik daar een stuk van mijn leven aan wilde geven.

Hoe ziet het leven in dat klooster eruit?

Claerhout: Het is een bescheiden, aftands gebouw. Er is wel elektriciteit, maar geen verwarming. Het leven is er vrij primitief, in de winter is het er erg koud en in de zomer snikheet. Er is een bibliotheek, maar geen televisie of schotelantenne. Je staat elke ochtend om halfvier op. Om vier uur is er het nachtgebed, van vijf tot zeven studeerde ik. Daarna volgden de mis en het getijdengebed. Omdat ik auto kon rijden, deed ik vaak boodschappen. Daardoor had ik veel contact met de plaatselijke bevolking. Ik ging op café, zeg maar, om met de mensen te praten. ’s Avonds om zes uur waren er de vespers, dan de lectio divina tot acht uur, avondgebed tot halfnegen – en dan ben je zo moe dat je in bed kruipt. Ik heb daar met andere woorden helemaal niets spectaculairs gedaan, niets spectaculairs beleefd ook. Maar het was voor mij wel een verademing om zo een periode te kunnen leven. Het was een confrontatie met mijzelf. Ik heb daar bijvoorbeeld opnieuw geleerd tevreden te zijn met het weinige dat je hebt. Met een praline op Pasen, bijvoorbeeld. Of een glas wijn om de zoveel maanden.

U studeerde van vijf tot zeven, zegt u. Wat precies?

Claerhout: Ik heb vooral de werken van de woestijnvaders bestudeerd. De woestijnvaders waren monniken die in zich in de vierde en de vijfde eeuw in de Egyptische woestijn afzonderden. Daarnaast heb ik me toegelegd op de lectuur van Isaac de Syriër en Augustinus.

En welke boodschap hebben de woestijnvaders voor de moderne mens?

Claerhout: Wat wij van hen kunnen leren, is dat we in ons persoonlijke leven best wat meer ‘discipline van de ziel’ kunnen opbrengen, om de huidige spirituele zorgeloosheid tegen te gaan en tot een grotere zelfbeheersing te komen. Dat betekent niet dat wij ons allemaal in de woestijn moeten terugtrekken. Natuurlijk niet. Wij moeten ons waarmaken in deze samenleving. Maar ook hier moet iedereen voor zichzelf een woestijn kunnen creëren, een plek waar je je kunt terugtrekken, waar je kunt nadenken, waar stilte heerst, waar je geconfronteerd wordt met jezelf. Een oord van verfrissing waar je jezelf niet kunt verstoppen, waar je harmonie kunt zoeken tussen de dingen die je doet en de dingen waar je in gelooft.

Waarover praatte u met de plaatselijke bevolking?

Claerhout: Over God, over Allah. Het waren geen theologische maar existentiële gesprekken. Over de dingen die je meemaakt, die je hoort, en hoe iedereen daar vanuit zijn geloof mee omgaat. Over de zelfmoord van een jongen uit het stadje, bijvoorbeeld. Geen grote discussies dus over onze verschilpunten, of over de scheiding van Kerk en Staat. Daar zijn de Berbers absoluut niet mee bezig. We hadden het over ons geloof, over wat voor ons waarheid is. Voor veel van die Berbers is de islam zowat het enige dat hun leven vormgeeft en op een hoger niveau tilt. Pas toen ik terug in België was, viel het mij op dat wij het over die dingen vooral níét hebben als we hier met moslims praten. Het maatschappelijk debat gaat hier over hoofddoeken en andere kwesties die met identiteit te maken hebben, niet met geloof.

Is dat niet logisch? In een seculiere samenleving moet je toch met elkaar kunnen samenleven zonder dat je voortdurend elkaars diepste drijfveren wilt kennen. Misschien is relatieve onverschilligheid wel een verworvenheid.

Claerhout: Daar ben ik het grotendeels mee eens. Ik vind het inderdaad logisch dat wij hier over identiteit praten. Ik vind het alleen niet logisch dat wij nooit over het geloof zelf praten, dat wij het nooit over de essentie hebben. Wij staren ons blind op hoofddoeken, terwijl wij niet eens weten waar de islam voor staat. Ik zie niet in welk probleem die hoofddoek stelt. Voor mijn part mogen moslims hier overal een hoofddoek dragen. Ik denk in elk geval dat het het maatschappelijk debat hier ten goede zou komen als wij op een minder krampachtige manier over geloof zouden kunnen praten. Over wat voor een gelovige de waarheid is. Ik heb onlangs een debat bijgewoond met onder meer Tariq Ramadan, over samenleven in Europa. In het publiek zat een man die vond dat Ramadan moest afzweren dat zijn geloof de waarheid bezit. Dat is toch onwezenlijk. Als een moslim of een christen de waarheid moet afzweren, waarom zou hij dan nog de moeite doen om met iemand te spreken over zijn geloof?

Wat is voor u die waarheid?

Claerhout: Voor een christen betekent dit dat God zijn zoon naar de wereld heeft gestuurd, en dat Jezus ons door zijn manier van leven bevrijd heeft, dat Hij getoond heeft dat het leven ondanks alles toch zinvol is. Dat het lijden niet het laatste woord heeft. Dat het lijden bij het leven hoort, maar dat er ook meer is, dat er opstanding is, verrijzenis. Dat is voor mij de waarheid. Als ik niet meer mag geloven dat God liefde is, moet ik anders gaan leven. In het slechtste geval ga ik dan de medemens misschien wantrouwen of geloven dat het leven inderdaad een struggle for life is. Maar zo kan ik niet leven. Ik leef in de overtuiging dat Christus ons door zijn liefde heeft bevrijd en dat we dat moeten trachten na te leven.

Hoe doe je dat?

Claerhout: Dat kun je alleen maar proberen, met vallen en opstaan. Ik ben elke dag bezorgd over het weinige dat ik doe om dat waar te maken. Al ben ik sinds mijn verblijf in Midelt wel genezen van een zekere hang naar perfectionisme. Perfectionisme is eigenlijk een valse God. Ik leef nu veel meer in het besef dat God van ons houdt, ook als we niet perfect zijn, ook als we tekortschieten en zondigen.

Wat is eigenlijk die droom van Tibhirine, zoals de titel van het boek luidt?

Claerhout: Dat moslims en christenen vreedzaam kunnen samenleven, op een authentieke manier. Daar geloof ik ook echt in. Daarom vond ik het zo be-langrijk om aan dit boek mee te werken. In Frankrijk, in het Verenigd Koninkrijk, in de Verenigde Staten – er zijn veel plekken op de wereld waar over die boodschap al heel wat boeken zijn verschenen. Mensen komen ook van overal naar het gastenverblijf in Midelt. We hebben aan het boek gewerkt opdat de boodschap van Tibhirine ook in Vlaanderen weerklank zou vinden. Dat men ook hier zou beseffen dat mensen van een verschillend geloof vreedzaam met elkaar kunnen omgaan. Dat zal niet altijd vanzelfsprekend zijn, het zal met horten en stoten gaan, maar het is mogelijk. U had het net over een verworvenheid van de seculiere samenleving. Welnu, verwerven is een werkwoord, een activiteit. Zo zal onze relatie met moslims in een aantal opzichten ook nog verworven moeten worden. En nogmaals, dat zal niet lukken als we het altijd alleen maar over identiteit hebben. En nooit over de essentie van het geloof. We moeten leren begrijpen dat het geloof een positieve kracht in de samenleving kan zijn.

Rukt ook in Marokko de seculariteit niet op?

Claerhout: Uiteraard. Niet in het gebergte waar ik was, maar in steden zoals Casablanca voel je volop die westerse pletwals van de seculiere consumptiemaatschappij. Jongeren drinken er in het geniep alcohol en kleden zich op manieren die niet echt islamitisch zijn… Die evolutie is onafwendbaar. Het is ook de reden waarom er tegelijk meer extremistische krachten aan het werk zijn. Dat zie je altijd: als mensen zich – terecht of onterecht – in hun diepste overtuigingen bedreigd voelen, ontstaan er groepen die zich op het verleden richten. Het fundamentalisme is een reactie op de moderniteit.

Dat voorspelt weinig goeds.

Claerhout: Het betekent in elk geval dat wij onze gelovige medeburgers beter moeten leren kennen, dat wij een gesprek in de diepte met hen moeten aangaan. Wij hebben soms de indruk dat de interreligieuze dialoog hier al twintig jaar aan de gang is, maar volgens mij moet die nog beginnen. Dat wordt een van dé uitdagingen voor de komende decennia.

Tot slot: wat vindt u van de recente condoomuitspraken van de paus? De vorige paus hebt u een paar keer verdedigd, onder meer door erop te wijzen dat hij misschien niet vóór condooms was, maar dat hij ook nooit condooms heeft verboden.

Claerhout: Ik heb Johannes Paulus II altijd verdedigd als hij zei dat condooms alleen het aidsprobleem niet zullen oplossen en ik sta daar nog altijd achter. Als de huidige paus echter een stap verder doet en suggereert dat condooms het probleem nog verergeren, dan vind ik dat een domme uitspraak. Dat is onzin natuurlijk. Vergeet trouwens niet dat heel wat kerkelijke organisaties in Afrika nauw betrokken zijn bij de aidsbestrijding. En die maken vaak helemaal geen probleem van het condoomgebruik. Maar het belangrijkste blijft dat veel mensen daar nood hebben aan een moreel hoogstaander leven. Scholing en alfabetisering voor vrouwen en een humane seksuele opvoeding zijn daarbij onontbeerlijk en volgens mij op lange termijn minstens even belangrijk als het uitdelen van condooms.

IVO DUJARDIN (RED.), DE DROOM VAN TIBHIRINE. MONNIKEN EN MOSLIMS, DE ERFENIS VAN DE ZEVEN VERMOORDE TRAPPISTEN, LANNOO, TIELT, 224 BLZ., 14,95 EURO.

DOOR JOëL DE CEULAER/foto rob walbers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content