Zijn orkest werd tot het beste van de wereld uitgeroepen. ‘Dat weegt wel een beetje’, geeft de aristocratische dirigent Mariss Jansons toe. Maar nu ook weer niet zó zwaar. ‘Ik lees soms vreemde dingen.’

Veelgevraagd en hardwerkend, dat zijn de adjectieven waarmee de Letse dirigent Mariss Jansons meestal wordt omschreven. Dat is terecht, maar het laat te veel van zijn kunstenaarschap onvermeld. Het schetst zijn toewijding en bevlogenheid op het podium niet, en al evenmin de zichtbare dankbaarheid van zijn orkest. Het zegt niets over het bevreemdende verschil tussen de extatisch glimlachende, opzwepende dirigent van ’s avonds en de stoïcijns docerende aristocraat die je overdag voor een interview treft.

Jansons, behalve door zijn vader Arvid door iconen zoals Evgeni Mravinski en Hans Swarowsky gevormd, is een van de grootste dirigenten van vandaag. Destijds greep hij naast het leiderschap van de Berliner Philharmoniker ten voordele van Simon Rattle, maar daar staat tegenover dat hij zich chef-dirigent mag noemen van twéé Europese toporkesten: het Orchester des Bayerischen Rundfunks en het Koninklijk Concertgebouworkest. Dat laatste werd onlangs, na vijf jaar onder Jansons’ leiding, door het toonaangevende Britse blad Grammophone tot ‘beste orkest van de wereld’ uitgeroepen. Als het niet waar is, is het goed gevonden. In elk geval een goede aanleiding voor een gesprek, vonden wij. En de maestro wilde het, niet geheel naar gewoonte, nog toestaan ook.

Mariss Jansons: Dat mijn samenwerking met het Concertgebouworkest zo succesvol is, heeft vele redenen. We spreken dezelfde muzikale taal, we brengen uiteenlopende programma’s, gaan vaak op tournee en maken voortdurend opnamen. Een intensief leven, waardoor we elkaar goed kennen. Bovendien engageren we dezer dagen veel goede, jonge muzikanten, die als musicus zullen groeien in de speciale sfeer die dit orkest kenmerkt.

Uw stilistische veelzijdigheid blijkt uit de programma’s die u op RCO Live uitbrengt, het eigen label van het orkest. Men ziet dat meer en meer: ook bijvoorbeeld San Francisco Symphony en London Symphony Orchestra brengen hun platen zelf uit. Een verschil: zij nemen eerder grote cycli op, terwijl jullie liever bloemlezen.

Jansons: In een goede zaal nemen we haast elk concert op, zodat we over een groot archief beschikken waaruit we kunnen putten om opnamen uit te brengen. Belangrijk is wel dat we de programma’s maken voor de concerten, niet voor de platen. Op het niveau van het label kan vervolgens worden beslist wat uitgegeven wordt. Noch onze abonnees in Amsterdam, noch het trouwe publiek in de grote Europese zalen kunnen we twee keer in korte tijd hetzelfde voorschotelen. Vandaar de uiteenlopende speellijsten en dito opnameprogramma’s.

U leidt vandaag twee orkesten van wereldklasse, maar nog vaak wordt uw lange tijd bij het bescheidener Oslo Philharmonic geroemd. Waarin zit voor u het grote verschil tussen een orkest vormgeven, zoals in Oslo, en samenwerken met een eigengereid instituut, zoals het Concertgebouworkest?

Jansons: Het valt niet te vergelijken. In Oslo moest het hele orkest opgebouwd worden. Letterlijk, want toen ik er aankwam, was het niet eens een volledig symfonieorkest. Werkmethode, repertoire opbouwen, alles moest gebeuren. Maar we zijn erin geslaagd om er een belangrijk Europees orkest van te maken. Met hard werk en enthousiasme van beide kanten.

Het Concertgebouw en de Beierse radio zijn grote, gevestigde instituten met een hoog niveau en dito reputatie. Ze zijn zo goed dat ‘vooruitgang boeken’ moeilijk is. Voor een dirigent is dat pure luxe; een beetje zoals met een exclusieve wagen rijden. Er is veel waarover je je geen zorgen hoeft te maken, zodat de mogelijkheid ontstaat om muzikale ideeën te vervullen. Anderzijds glijdt de kwaliteit van een toporkest makkelijk af als er niet voortdurend over gewaakt en energie ingestopt wordt.

Tournees zijn voor het orkest en mezelf belangrijk maar niet makkelijk, want men verwacht veel van ons. We komen in muzikale centra waar de eisen sowieso hoog liggen, maar des te meer sinds Grammophone ons die titel gaf. Mooie erkenning, maar kunt u zich voorstellen met welke oren het publiek naar ons toe komt? Je kunt beslissen om je er niet al te veel van aan te trekken. Zo’n titel is immers subjectief. Maar psychologisch weegt het wel een beetje, ja.

Over die titel van Grammophone gesproken: bij ons is er momenteel wat te doen omtrent kwaliteitskritiek, of liever het gebrek eraan. Vindt u dat critici nodig of nuttig zijn?

Jansons: Dat kun je vanuit verschillende invalshoeken bekijken. Algemeen gesproken heeft de klassieke muziek een groot probleem: onze cultuur kent naar mijn mening een terugval, er wordt over klassieke muziek nauwelijks nog gepubliceerd in de reguliere pers, cultuur wordt niet genoeg ondersteund in de scholen, kinderen worden muzikaal niet meer deugdelijk opgevoed. Jonge mensen zijn niet voldoende geïnformeerd over, laat staan betrokken bij klassieke muziek. Ze luisteren haast uitsluitend naar pop en ons publiek wordt ouder. Veel problemen, te weinig geld.

Ik denk niet dat een muziekcriticus daar veel aan kan doen. Het is niet hij die de mensen terug naar de zalen brengt. Dat is een cultuurpolitieke taak: het gaat erom hoe je van overheidswege cultuur ondersteunt en beschouwt, niet als entertainment maar als een noodzaak voor iedere mens. Voedsel voor de ziel.

In professioneel opzicht kunnen critici in principe nuttig zijn. Alle artiesten hebben volgens mij een criticus, raadgever of vertrouweling nodig die hen vertelt hoe een concert was. Ikzelf ben perfectionistisch en zelfkritisch, maar dan nog is het goed om mensen te hebben wier oordeel je vertrouwt en die je de waarheid zeggen. Na een concert komt er immers altijd een hoop mensen vertellen hoe fan-tas-tisch ze alles vonden. Ze kussen je, halen je aan. Dat is leuk, artiesten hebben dat nodig en delen graag geluk. Op een emotioneel moment zijn steun en erkenning mooi. Maar als je van je wolk bent afgedaald, wil je wel weten hoe het écht was. Dan helpt een goede criticus. Maar men moet beseffen dat voor die rol bijzonder professionele mensen nodig zijn. Hoog opgeleid, erudiet, mensen die recht van spreken hebben omdat ze weten waarover het gaat, en die behalve de juiste boeken ook een hart hebben. Is daaraan voldaan, dan zeg ik: ja, critici vormen een substantiële bijdrage aan de muziekwereld.

Het belangrijkste voor een criticus is dus professionalisme, waartoe hoge opleiding, sterke intuïtie, inspiratie en feeling behoren. En in dat verband moet ik jammer genoeg zeggen dat dit vaak te wensen over laat. Dan lees je erg… (wikt zijn woorden) vréémde dingen, om het zacht uit te drukken. Theorieën zonder het minste verband met het proces waarin een muzikale uitvoering tot stand komt. Onzin helpt de zaak niet vooruit, ze brengt het publiek in verwarring, voor zover het kritieken leest. Zouden mensen door recensies aangezet worden om naar concerten te komen? Ik weet het niet. Maar artiesten lezen ze in ieder geval wel.

U hebt gestudeerd bij Swarowsky, die onder anderen ook aan Fischer en Abbado lesgaf. Grote musici, maar ook heel verschillende temperamenten, waarin de gemeenschappelijke vorming niet echt duidelijk is. Wat maakte Swarowsky tot zo’n grote én op handen gedragen pedagoog?

Jansons: Hij had tegelijk een grote intelligentie en een grote kennis. Dat is zeer zeldzaam. Hij kende veel tradities en analyseerde een werk onvoorstelbaar grondig vooraleer het te beginnen repeteren. Hij had een speciale methode om met de partituur te werken, om de muziek te analyseren. Dat heeft ons allemaal tot musici gemaakt die altijd grondig voorbereid zijn. Je kent het stuk dat je dirigeert in een duizendvoudig kluwen van verbanden. Dat is het belangrijkste voor een dirigent, maar niet toevallig ook het vlak waarop in de dirigentenwereld veel dilettantisme bestaat. Iedereen kan wat met zijn handen wuiven. Voor een orkest staan vergt het vooropstellen van een interpretatiemodel, een doel waar je naartoe werkt. Je moet je een weg banen doorheen de webben van een muziekstuk. Wat Swarowsky ons heeft geleerd in dat opzicht, is gewoon ongelooflijk.

Ook afgezien van die technische kwaliteit was hij een groot man. Van zo iemand les krijgen heeft ook een belangrijke psychologische impact. Je kon hem duizend vragen stellen, hij had altijd het antwoord. Hetzelfde gold voor professor Rabinovitsj in Sint-Petersburg, nog zo iemand die zelfs door gevestigde artiesten werd gebeld om advies. Zeldzame, bewonderenswaardige mensen.

VAN CONCERTGEBOUWORKEST EN JANSONS VERSCHENEN DE VIJFDE SYMFONIE VAN MAHLER (RCO LIVE 08007) EN WERK VAN RICHARD STRAUSS (RCO LIVE 08006). MEER INFO OP www.concertgebouworkest.nl

DOOR RUDY TAMBUYSER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content