Onlangs gaf hij voor het eerst een tweetalige stand-upvoorstelling. ‘Maar het was in Brussel, dus er was geen Vlaamse pers.’

We rijden op de snelweg. Plots zegt hij: ‘Er is één ding wat ik altijd vertel tijdens interviews. Toch verschijnt het nooit. “Het spijt me, Bert”, zeggen journalisten dan. “Het is geschrapt door de eindredactie.” Of: “Mijn stuk is te lang, er moest nu eenmaal iets weg.”‘

Net op dat moment worden we de mond gesnoerd door de vrouwenstem van zijn gps. ‘Over vijfhonderd meter rechts afslaan.’

Hij noemt zichzelf een ‘eenzame wolf’ in het BV-circuit. En dat is ook wel zo: Bert Kruismans, zoon van een onderwijzer, pendelt al heel zijn leven tussen humor en sérieux. Licentiaat in de rechten en kandidaat in de wijsbegeerte, maar vooral bekend geworden als stand-upcomedian. Sinds een paar jaar pendelt hij ook tussen Vlaanderen en Wallonië. Hij was de eerste Vlaamse presentator op RTBF in 35 jaar, en heeft nog altijd een politieke column op de radiozender La Première. Maar het podium blijft zijn grote liefde – vanavond speelt hij La Bertitude des Choses in Luik.

Le Trocadero is een oud theater in de buik van de stad. Een relikwie uit de tijd dat Luik nog echt De Vurige Stede was. Revue- en travestieartiesten zijn er kind aan huis, had Kruismans me verteld. Le Trocadero is inderdaad een belevenis. Aan de kassa zit nog zo’n echte madame. Iemand die duidelijk de wonderjaren van het theater heeft meegemaakt. Ook de kleedkamers zijn extraordinaire: gemaakt op maat van kabouterartiesten. Overal hangen witte en paarse kostuums met pluimen.

‘Heigh ho!, heigh ho!’, roept de komiek, terwijl hij met gebogen rug door de coulissen loopt.

We praten wat over de lange weg naar de Trocadero.

Het is allemaal een paar jaar geleden begonnen, zegt hij. ‘Ik had vier voorstellingen gemaakt in zes jaar tijd. De kleine middenstander in mij dacht: ik moet mijn werkgebied uitbreiden. Evident was dat niet. Zoals elke Vlaming was ik al eens in Durbuy geweest. Maar mensen laten lachen in een andere taal, dat is toch iets anders. Nooit vergeet ik mijn eerste Franse voorstelling: een gastperformance bij mijn collega Bruno Coppens in Doornik. Het publiek wist niet wat het ervan moest denken. Een Vlaamse humorist die Frans praat? Is dit een grap? Na de voorstelling zei Coppens: “Er is nog veel werk aan, maar het is mogelijk.” Een jaar later stond ik op het Humorfestival in Rochefort. “U kunt heel goed een Vlaming imiteren”, zeiden ze daar.’ (lacht)

De vrouw van zijn gps heeft hem de laatste vijf jaar zowat alle uithoeken van Wallonië laten zien. ‘Wij beseffen dat niet meer, maar Vlaanderen is een van de rijkste regio’s van de wereld. Bijna elke Vlaamse gemeente heeft een goed uitgerust cultureel centrum. In Wallonië is dat niet zo. In Manhay bijvoorbeeld moest ik optreden in de hangars van de Buurtspoorwegen. Er was niet eens verwarming, maar het hele dorp zat er wel in kostuum. Dat er iemand uit Vlaanderen naar hen gekomen was, vonden ze ongelofelijk. Wallonië is eigenlijk het Vlaanderen van de jaren zeventig en tachtig. Mensen zijn veel vriendelijker. Neem die charmante dame aan de kassa: in Vlaanderen was ze allang weggesaneerd door een of andere manager. Hier wordt voor mensen gezorgd. Maar dat heeft ook een keerzijde. De grip van de politiek is veel groter. In de streekkranten staan de spreekuren van burgemeester en schepenen. Er bestaat nog politiek dienstbetoon, de kans op corruptie is veel groter.’

Halfzeven, soundcheck in de Trocadero.

‘Bonsoir Liège, ça va?’ roept hij tegen een lege zaal.

‘Bent u zenuwachtig?’ vraag ik.

Hij schudt het hoofd. ‘Waarom?’

‘Omdat het een Franse voorstelling is…’

‘Mijn moeder zei altijd: “Zorg ervoor dat je je Frans kent, of je kunt zelfs niet bij de vuilkar beginnen.” Ze had gelijk. Elke morgen lees ik de hoofdcommentaren van de Franstalige kranten. Alleen de opiniemakers die ook Nederlands spreken, schrijven zinnige dingen over Vlaanderen. De anderen slaan de bal soms volledig mis. Omgekeerd vind ik het jammer dat wij het Frans loslaten. Ik treed vaak op in scholen. Overal hoor ik dat de kennis van het Frans achteruitgaat. Niet alleen daar, trouwens: vind nog maar eens een journalist die je met een gerust gemoed naar Wallonië kunt sturen.

‘En dan zegt Vic Van Aelst (bekend advocaat en N-VA’er, nvdr)nog: “De Vlamingen moeten ophouden met Franse lessen op school. Ze weven zo de zweep die hen al 180 jaar slaat.” Absurd. Hoe kan iemand met een minimum aan verstand zulke onzin uitkramen?’

‘Let op,’ zeg ik, ‘onze lezersbrievenrubriek telt maar twee bladzijden.’

‘Overal waar ik kom, veroorzaak ik controverse’, lacht hij. ‘Ik heb het aan de stok gehad met zowel de rattachisten als de flaminganten. Omdat ik in Wemmel in het Frans optrad, moest ik onder politiebegeleiding het podium op. Sinds ik in Wallonië speel, krijg ik ook scheldmails. “Ga de aars van Di Rupo likken!” “Pedofielenvriend!”. Eigenlijk is het grappig: ik ben een verrader omdat ik mijn job wil uitoefenen in mijn eigen land.’

‘Begrijpt u waarom ze kwaad zijn?’

‘Omdat ik een andere mening heb. Nationalisten gaan ervan uit dat mensen die op dezelfde plaats wonen ook hetzelfde moeten denken. Tegen Nigel Williams kunnen ze zeggen: “Jij bent een Engelsman, jij moet zwijgen.” Maar ik ben een Vlaming. “Iemand die niet weet waar het volk mee bezig is”, zeggen ze dan. “Een linkse subsidievretende artiest.” Het tegendeel is waar. Ik ben net datgene wat ze aanbidden: een hardwerkende middenstander die nog nooit een euro subsidie gekregen heeft. Wanneer alle argumenten opgebruikt zijn, worden ze pisnijdig en beginnen ze te schelden op blogs en fora.’

‘Ken je de seksparking in Sterrenbeek? Een begrip in de artiestenwereld. Elke nacht als ik daar voorbijrijd, denk ik: zouden de Vlamingen links seksen? En de Walen rechts? (lacht). Natuurlijk niet. De mensen die daar staan, hebben veel gemeen. Net zoals ik meer verwantschap voel met mijn Waalse motardvriend dan met mijn Vlaamse buurman.’

Halfnegen, madame Trocadero laat de bel rinkelen. De zaal zit behoorlijk vol. Kruismans stapt het podium op.

‘Ah Liège, ça va?’

We hebben geen nationale helden meer’, zegt Kruismans. ‘Laatst vroeg ik aan mijn zoon: “Wie is Eddy Merckx?” “Wanneer komt dat uit op Playstation?”, antwoordde hij.

Plots een fluittoon in de zaal.

‘Wat is dat?’, vraagt Kruismans.

‘Mijn hoorapparaat doet vreemde dingen’, roept een mevrouw, enigszins gegeneerd. ‘Ik moet het opnieuw opstarten.’

‘Doe gerust, mevrouw’, zegt Kruismans. ‘Krijgt u via uw hoorapparaat ook een vertaling in het Nederlands?’

Le Trocadero buldert. Na anderhalf uur wandelt de komiek onder luid applaus van het podium.

Een halfuur later, in de bar van de zaal. Kruismans praat met een cameraploeg van Arte, die hem een paar dagen volgt. ‘Wat hij doet, bestaat in Frankrijk niet’, zegt de Arte-journalist. ‘Hij brengt ‘humour thérapique’.’

De cultuurzender maakt een reeks over alle Europese lidstaten. ‘Voor elk land zochten we naar een burger die het land symboliseert. Alleen in België hebben we lang moeten zoeken: niemand in Frankrijk kent bekende Belgen. We hebben Kruismans gevonden via Google.’

Het is niet de eerste keer dat een internationale camera hem zo vindt, zegt Kruismans. ‘Een tijd geleden is een deel van mijn show uitgezonden op de Japanse tv. Niemand weet dat in Vlaanderen. Net zoals ook niemand weet dat ik onlangs voor de eerste keer een tweetalige stand-up gedaan heb. Maar het was in Brussel, dus het werd genegeerd door de Vlaamse pers. Ik vind dat jammer. Niet voor mijn ego, maar wel omdat we zulke zaken zelfs niet meer opmerken. We hebben geen voelsprieten meer in Wallonië. Het straffe is dat sportjournalisten wel naar Luik trekken voor een Franstalige quote van de trainer van Standard. Maar andere journalisten dus niet. “De mensen zijn daar niet in geïnteresseerd, Bert”, zeggen ze dan.’

Halftwaalf. Kruismans wordt aangeklampt door een ouder koppel. Ze vragen of hij een handtekening wil zetten in hun vedetteboek. Bij de ‘B’, net achter de krabbel van Alain Delon, is nog plaats.

‘Dat is Wallonië’, zegt Kruismans. ‘Ze hebben hier veel meer respect voor een artiest. Overal delen ze kwistig lintjes uit. Ik ben onder meer lid van de Orde van Chimay, geridderd in de orde van Rochefort… Anderzijds moet je als artiest ook respect hebben voor het publiek. Ze zouden het niet pikken in Wallonië als ik, zoals in Vlaanderen de gewoonte is, meteen na de voorstelling zou weggaan. Wat ook weleens vermoeiend is. Je kunt ook ziek worden van alle warmte.’

De bar van de Trocadero loopt leeg, ook wij vertrekken. ‘Bonne soirée à vous’, roept madame Trocadero ons nog na.

Een week later zie ik Kruismans opnieuw, in de stadsschouwburg in Mechelen. La Bertitude des choses heet vanavond Vaderland. De grappen zijn hetzelfde, de lachsalvo’s in de zaal ook.

‘Heb je veel verschil gemerkt tussen de Vlaamse en de Waalse voorstelling?’, vraagt hij achteraf.

‘Niet echt’, antwoord ik.

‘Tegen mensen die beweren dat we niets meer gemeen hebben, zeg ik weleens: kom naar mijn voorstelling kijken. Er zijn wel verschillen, hoor. Net zoals er verschillen zijn tussen stad en platteland. Maar dat mag je niet zeggen, want er bestaat maar één verschil in dit land.

‘Een tijd geleden speelde ik in Overpelt. “De mensen hier reageren heel anders dan in Lommel”, zei ik achteraf. “Dat is toch normaal,” antwoordde iemand, “wij zijn Luikenaars, zij Brabanders”. Die man verwees naar de oude scheidingslijnen. Onzin misschien, maar toch merk ik dat mensen van Vlaams- en Waals-Brabant vaak hetzelfde reageren. Net als die van Doornik en Ronse. Of die van Luik en Limburg.’

Er zijn ook lokale gevoeligheden. ‘In mijn voorstellingen komen soms pedofiele priesters aan bod. Toen ik dat thema twee jaar geleden in West-Vlaanderen aanraakte, viel er een stilte. Dat was een open wonde in de provincie van Roger Vangheluwe. Nu lachen ze daar even hard mee als in de rest van Vlaanderen. Eindelijk is het verwerkt. In Wallonië vinden ze het fantastisch als ik over politiek begin, in Vlaanderen niet. Politiek is het laatste taboe in de humor. We lachen met politici – Jan Peumans is een kabouter, Bert Anciaux een bleiter – maar niet met politiek. O nee, daar gaat hij nu toch niet over beginnen, zie ik ze dan denken. Het moet gezellig blijven.’

‘Urbanus gezien op het partijcongres van de N-VA?’, vraag ik.

‘Op televisie, ja. Ik vond het wel vreemd dat hij achteraf zei: “Maar ik ben nog altijd anti-establishment.” Intussen speelt hij wel voor de grootste partij van het land en de burgemeester van de grootste stad van Vlaanderen. Tja. Als hij nu voor Lijst Dedecker was gaan optreden… Die kunnen binnenkort hun partijcongres organiseren in de badkamer van Jean-Marie Dedecker. (lacht) Humoristen zijn als duiven. Ze moeten altijd het hoogste monument beschijten. Mensen vragen mij vaak: “Waarom altijd kappen op De Wever en nooit op Bruno Tobback?” “Iemand die op de grond ligt, moet je niet schoppen”, antwoord ik dan.’

‘Hebt u ooit opgetreden op partijcongressen?’

‘Ja, op die van Open VLD, Spirit, SP.A en de PS. Vooral dat van de Open VLD vergeet ik niet. Spirit stond buiten te demonstreren. “Het komt regelmatig voor dat een delegatie van een partij staat te protesteren voor de deur van iemand anders”, zei ik. “Maar dat de hele partij daar staat, dat is toch iets nieuws.” De zaal bulderde. “Het is iemand van ons”, zag ik hen denken. Toen begon ik grappen te maken over Karel De Gucht en de Fortis-aandelen. De helft van de zaal lachte niet meer, De Guchts gezicht stond op onweer (lacht). Je mag je broodheren nooit naar de mond praten. Anders verlaat je het pad van de humor en word je de humorist van een groep. Zoals Dieudonné in Frankrijk.’

Een paar dagen later, in Hilversum. Kruismans is straks te gast in Cappuccino, een Nederlandse ochtendshow op de radio. ‘Het is veel moeilijker om in Nederland door te breken dan in Wallonië’, zegt hij terwijl we naar de studio’s lopen. ‘Mijn eerste voorstelling hier, waarin ik België uitlegde, was een succes. Maar toen ik vervolgens over de crisis begon, lag dat moeilijk. Dat begrepen ze niet: een Vlaming die zonder minderwaardigheidscomplex over hun problemen begon. In Nederland zoeken ze nog altijd naar een tweede Urbanus. Een komiek die een koffiezetapparaat op zijn hoofd zet en zegt: “Ja mannen, hier in Holland…'”

Hij wandelt de studio binnen. ‘Bestaan er nog Belgische helden?’, vraagt de radiopresentator.

‘Nee’, zegt Kruismans. ‘Daar hebben we geen land meer voor. De laatste grote Belgische held was Eddy Merckx. Als kind aten we worsten van Molteni, omdat Eddy dat ook deed. We bakten onze frieten in Resi-vet, net zoals Claudine Merckx. En in de garage rookten we stiekem een Eddy Merckxsigaret: de verstandige keuze! Nu zit iedereen op Facebook, waar we allemaal onze eigen held zijn.’

‘Bent u niet de laatste Belgische held?’ vraag ik hem later op de terugweg.

(schudt het hoofd) ‘Na mijn overwinningen in De Slimste Mens was ik even heel bekend. Op de Boekenbeurs stonden lange rijen. Vrouwen toonden mij hun baby en voegden eraan toe: “Hij is een grote fan van u.” Twee jaar later liep ik op dezelfde Boekenbeurs en niemand keek nog. “U bent BV. Wat doet u ook alweer?”‘

‘Was u verbaasd?’

‘Nee. Ik heb lang achter de schermen van televisie gewerkt. Daar heb ik gezien hoe relatief bekendheid is.’

Intussen reclame op zijn autoradio. Na een spot vraagt hij: ‘Was dat niet de stem van Rick de Leeuw?’

‘De start van VTM in 1989 was echt een kantelmoment in de Vlaamse geschiedenis’, zegt hij. ‘Zij maakten reclame met de slogan De grootste familie van Vlaanderen. Zij waren ook de eersten die de ‘V’ in hun naam gebruikten. VTM was de overwinning van het Vlaamse volk op die wereldvreemde staatszender, die België vertegenwoordigde. Niet omdat Mike en Guido zulke overtuigde Vlamingen waren, wel omdat hun reclamespots op Vlaanderen gericht waren.

‘Daardoor is er veel veranderd. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik naar Familie keek: standaardtaal was niet langer de norm, tussentaal was ook goed. Vandaag, vijfentwintig jaar later, is taal niet meer belangrijk in Vlaanderen. Kijk naar Natalia in de uitzending van de MIA-prijzen. We eisen allemaal – terecht – dat Di Rupo behoorlijk Nederlands spreekt, maar we spreken het zelf niet. Niet dat het in Nederland zoveel beter is. De tijd dat hun Nederlands beter was, is allang voorbij. Onlangs werd mijn zoon hier in het Duits aangesproken. “Ik spreek ook Nederlands hoor”, zei hij. Waarna ze gewoon verder gingen in het Duits.’

‘De Nederlanders en wij groeien in sneltempo uit elkaar. Zo bouwen we wel hoge tolmuren voor diegenen die Nederlands willen leren. Heel wat Franstaligen vragen mij: “Welk Nederlands moet ik leren, Bert? Dat van Waregem of Maasmechelen?” Er bestaan nu al cursussen West-Vlaams voor anderstaligen. Als ik dat in Wallonië zeg, denken ze ik een grap vertel.’

‘Over vijfhonderd meter rechts afslaan’, zegt de vrouw van de gps.

‘Wat wordt er nu altijd geschrapt uit uw interviews?’, vraag ik.

Hij grijnst. ‘Ik heb steevast ruzie met twee beroepsgroepen. De eerste zijn de voetballers, omdat ze zo verwend zijn. De tweede zijn de journalisten. De enige mensen die altijd kritiek geven, maar zelf geen kritiek verdragen.’

‘Ga uw gang.’

‘Een voorbeeld maar. De hele culturele wereld was onlangs kwaad omdat Joos verdween. Ik vond het vreemd dat geen cultuurjournalist toen schreef: “Gelukkig hebben we op de RTBF en Arte Belgique nog het dagelijkse Cinquante degrés nord. Een programma waarin elke week Vlamingen te gast zijn, van Jef Neve tot Tom Lanoye. Bovendien wordt het van a tot z in het Nederlands ondertiteld.”‘

‘Hoe komt het dat we dat niet weten?’

‘Het is iets structureels. Laatst leidde ik een Zwitserse cameraploeg rond in het mediacomplex op de Reyerslaan. Toevallig waren ze daar net een soort Checkpoint Charlie aan het bouwen: een van de laatste doorgangen tussen de VRT en de RTBF werd dichtgemetseld. “Daar zitten de Vlamingen”, legde ik hen uit, “en daar de Franstaligen. Ze praten nooit met elkaar. Als ik op de Franstalige radio een Nederlandse plaat wil draaien, moet ik die zelf meebrengen. Onmogelijk om die aan de andere kant van het gebouw uit te lenen.” Die Zwitsers wisten niet wat ze zagen: “Vous êtes complètement fous!”

‘Maar dit land is wel een goudmijn voor een komiek?’

Hij lacht, drukt zijn gaspedaal in en zegt: ‘Ik raak inderdaad nooit uitgepraat over België.’

Geen enkele stem spreekt hem tegen, deze keer.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘We eisen allemaal – terecht – dat Di Rupo behoorlijk Nederlands spreekt, maar we spreken het zelf niet.’

‘Mensen vragen mij vaak: “Waarom altijd kappen op De Wever en nooit op Bruno Tobback?” “Iemand die op de grond ligt, moet je niet schoppen”, antwoord ik dan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content