Als we weer eens wat hoffelijker werden, het leven zou toch prettiger zijn. Aldus een aantal Nederlandse politici, die werken aan een ‘beschavingsoffensief’. Stadsetiquette: straks ook bij ons?

Waar is de tijd! Dat men zelfs de onbekende medemens op straat nog vriendelijk toeknikte. Dat men in de tram zijn plaats nog afstond aan een oudere dame of heer. Dat men nog dagelijks zijn stoep schoonveegde. Dat men, benevens zijn rechten, tevens zijn plichten nog kende. Waar is de tijd, kortom, dat men bepaalde Normen en Waarden nog onbeschaamd ter harte nam?

Lang vervlogen. Althans, zo voelen de meeste Nederlanders dat aan: uit onderzoek blijkt dat zowat negentig procent vindt dat de maatschappij ‘steeds harder, onverschilliger en asocialer’ wordt. Een even grote meerderheid gaat akkoord met de stelling: ‘Als we ons allemaal een beetje meer inspannen voor een ander, zou de samenleving er veel aangenamer uitzien.’ Geen verbijsterende inzichten, maar ze hebben een aantal Nederlandse politici wel geïnspireerd tot actie, tot ‘een aanvalsplan om positief gedrag van burgers te bevorderen’. Een stedelijk beschavingsoffensief, zeg maar, onder de noemer ‘stadsetiquette’.

De eerste die het licht zag, was Herman Meijer, de GroenLinkse wethouder (lees: schepen) voor Stadsvernieuwing in Rotterdam. Twee jaar geleden zette hij de toon van een debat dat inmiddels in verschillende andere Nederlandse steden wordt gevoerd: hoe kan de politiek bijdragen aan de verbetering van ‘sociale verkeersregels en publieke omgangsvormen’? Niet door zelf met nieuwe regels uit te pakken, wel door het gesprek tussen bewoners op gang te brengen: de gemeente is bemiddelaar, geen zedenmeester. Een ‘knullige, betweterige onderneming’ mocht het niet worden, vandaar de keuze voor de term ‘stadsetiquette’, zei Meijer in de Volkskrant: ‘Omdat het een luchtig begrip is. Normen en waarden zijn te zwaar. Etiquette komt van ethiek. Het roept associaties op met elegantie, hoffelijkheid, prettig in de omgang. En het staat los van religie en cultuur. Het betekent wel dat je elkaar niet in de weg zit en door lompheid elkaars leven vergalt.’

RESPECT BEVORDERT SFEER

Dat het bergaf is gegaan met die hoffelijkheid, vloeit volgens Meijer voort uit twee tegenstrijdige tendensen. Enerzijds: de toenemende individualisering. En anderzijds: de constante instroom van nieuwe stedelingen, ook en vooral van allochtonen met een andere cultuur. Het komt er dus op aan om nieuwe normen ‘op te diepen uit de samenleving zelf’, gedragsregels die voor iedereen gelden en die dus – per definitie – cultuurneutraal moeten zijn. Meijer: ‘Eerbied voor ouderen is voor Turken en Marokkanen veel vanzelfsprekender dan bij ons. Dat soort normen vertoont bij de autochtonen veel meer slijtage. Aan de andere kant stellen allochtonen zich nog te weinig op als staatsburger.’

Een stichtend voorbeeld van stadsetiquette avant la lettre trof Meijer aan in de Rotterdamse Korenaerdwarsstraat. Rondhangende jongeren zorgden er ’s avonds voor overlast. Na een paar, vaak bitse, bijeenkomsten van ouders én kinderen uit de straat werd in gezamenlijk overleg besloten om een avondklok in te stellen. Die klok staat er nu zelfs letterlijk, zodat de jongeren weten wanneer ze thuis worden verwacht. Afspraak is bovendien dat alle ouders uit de straat andermans kinderen mogen terechtwijzen als ze zich niet aan de, mede door henzelf, aanvaarde regels houden. En zie: na jarenlange verzuring is de sfeer in de Korenaerdwarsstraat weer opperbest. Allochtone nieuwkomers worden door de buren tegenwoordig zelfs getrakteerd op lessen Nederlands. Onmin sloeg om in harmonie, doordat – zoals het Nederlandse Motto luidt – men er ‘samen is uitgekomen’.

Toch staat stadsetiquette los van het multiculturele debat. Er staat immers veel meer op het spel dan de relatie tussen autochtonen en allochtonen. Meer, maar ook minder – want volgens sommigen is het behoorlijk simpel: het zijn vooral de kleine ergernissen die moeten worden weggewerkt. Kauwgom die aan je schoenzolen blijft kleven. Of hondenpoep. Auto’s die op de stoep of dubbel geparkeerd staan. Voetgangers die een stoplicht negeren. De radio die zo luid staat dat de buren kunnen meegenieten. En ja, ook een vriendelijke groet op straat zou de sfeer al aanzienlijk bevorderen. ‘Respect is hét sleutelwoord’, zegt Hester Maij, sinds kort CDA-raadslid in Amsterdam. Samen met een aantal jonge CDA-collega’s heeft ze het idee van Herman Meijer opgepikt, zodat heden de roep om stadsetiquette luid weerklinkt, van Amsterdam tot Maastricht, van Groningen tot Den Haag.

Waar te beginnen? Volgens de CDA-teksten: met interviews en debatten in verschillende wijken. Met enquêtes in buurtkranten en op internet. Het zijn de burgers zelf die afspraken moeten maken, het bestuur is de motor van het proces. Maar uiteindelijk moet de ‘brede bevraging’ van de bevolking uitmonden in concrete projecten en acties die door de stad structureel worden ondersteund. Al is een politieagent aan elk stoplicht en in elke tram uiteraard niet mogelijk. Burgers moeten mekaar durven aanspreken op onbeleefd gedrag. Volgens psycholoog René Diekstra, die het Rotterdamse project begeleidt, is vrijblijvendheid het zwakke punt. ‘Omdat de regels niet van bovenaf worden opgelegd, zijn harde sancties niet mogelijk’, zei hij in de Volkskrant. ‘Sancties zitten in de sociale banden: doe je niet mee, dan lig je eruit.’

DE BURGER-AANDEELHOUDER

‘Dat is een van mijn belangrijke bedenkingen: de overheid kan geen sanctie zetten op onbeleefdheid’, zegt het Antwerpse CVP-gemeenteraadslid Nahima Lanjri. ‘Maar ik deel de analyse van de Nederlandse CDA-jongeren: heel wat mensen nemen hun verantwoordelijkheid niet meer op. Terwijl ik de burger zie als aandeelhouder van een bedrijf: de stad. Elke Antwerpenaar wil dat het goed gaat met zijn bedrijf en de sfeer in zijn stad. Iedereen ergert zich bijvoorbeeld aan verkeerd geparkeerde wagens. En het gepest van de Witte Tornado’s in Antwerpen wijst op een gebrek aan respect. Dus ja, ik zie wel iets in die stadsetiquette en ga er zeker iets mee doen. Maar het mag inderdaad niet te vrijblijvend zijn, de Antwerpenaar komt pas over de brug als het om concrete dingen gaat. Het voeren van een maatschappelijk debat is bij ons ook veel minder vanzelfsprekend dan in Nederland. Maar er zijn initiatieven die de stad zou kunnen aanmoedigen. Bijvoorbeeld: als jongeren meehelpen aan het bouwen van openbare speeltuinen, zullen ze minder geneigd zijn om die vervolgens te vernielen. Het positieve is hoe dan ook dat het een oproep is, dat het initiatief bij de burger ligt. Al moet de stad zelf het goede voorbeeld geven: wij hebben al wijkdebatten georganiseerd, maar die werden vaak onvoldoende opgevolgd. En de dienstverlening is niet altijd even hoffelijk en klantvriendelijk. In dat verband denk ik aan het invoeren van een ISO-kwaliteitsnorm voor onze ambtenaren.’

In Gent heeft Agalev-gemeenteraadslid, en dus ook oppositielid, Filip Watteeuw meer reserves: ‘Principieel kun je hier weinig op tegen hebben. Maar de basisvoorwaarden zijn bij ons onvoldoende aanwezig. De stadsvernieuwing staat in Nederland veel verder. En ook inspraak van de burger is er vanzelfsprekender. De klemtoon mag trouwens niet te veel liggen op omgangsvormen en kleine ergernissen. Wie denkt dat het wegnemen van zulke kleine ergernissen de leefbaarheid haast mechanisch verhoogt, redeneert iets te simpel. Dat lijkt mij een belangrijk verschil tussen Rotterdam en Amsterdam. In Rotterdam ligt de nadruk veel minder op algemene regels en meer op concrete, wijkgebonden projecten. Daar voel ik het verschil tussen CDA aan de ene, en GroenLinks en Agalev aan de andere kant. Zij doen een appèl op de individuele burger, wij doen een appèl op de buurtbewoner. Overigens, als ik de notitie van Hester Maij in Amsterdam lees, stel ik vast dat ze een stap overslaat in haar voorstel. Ze zegt er niet bij dat het idee uit Rotterdam komt en door een GroenLinkse wethouder werd geïntroduceerd. Dat wijst op een gebrek aan politieke etiquette.’

Inzake verzuring en overlast mag men zich ook geen illusies maken, vindt Watteeuw: ‘Bij Agalev wordt daar uiteraard over gepraat. Maar we mogen niet vergeten dat een ongemaksvrije samenleving nu eenmaal niet bestaat. Alle wrevel wegnemen, is onmogelijk.’

GEEN POLITIEK STUNTWERK

De hernieuwde belangstelling voor burgerzin had VUB-socioloog Mark Elchardus al vastgesteld in het Europese Waardenonderzoek. ‘Tien jaar geleden zouden velen deze Nederlandse politici nog fatsoensrakkers hebben genoemd, maar inmiddels is de stemming erg veranderd. Het initiatief wijst op een kentering en op zich is dat goed. Wat me wel treft, is de voorzichtigheid waarmee de oproep tot stadsetiquette wordt geformuleerd: men is zich ervan bewust dat discussiëren voorlopig de eerste en belangrijkste stap is. Die voorzichtigheid lijkt mij terecht. In de Verenigde Staten trekken steeds meer mensen zich terug in gesloten gemeenschappen: dorpen die afgegrendeld worden gebouwd en waar nieuwe bewoners een strenge selectieprocedure doorlopen en een contract ondertekenen. Ze zijn letterlijk vennoot in een onderneming en kunnen worden ontslagen als ze het contract niet naleven. Ze doen dus vrijwillig afstand van democratische spelregels op de plek waar ze wonen. In Europa zijn we daar nog niet aan toe, maar het fenomeen wijst op een reëel beschavingsprobleem waar de hedendaagse stedeling moeite mee heeft. Het voorstel tot stadsetiquette is een redelijke aanpak van dat probleem. Al mag het niet te abstract blijven: wie discussieert waar met wie en waarover? Een operationeel project moet toch vooral wijkgebonden zijn.’

Dat ‘beschavingsprobleem’ kent volgens Elchardus verschillende oorzaken.: ‘Het aantal kwetsbare mensen in grootsteden is relatief toegenomen. En vooral ouderen stellen prijs op striktere normen qua hoffelijkheid. Bevolkingsdichtheid en de mobiliteit zijn ook enorm toegenomen. Het vergt strengere regels om dat te coördineren. Ten slotte blijkt uit onderzoek dat het verdwijnen van sommige omgangsvormen voor een groot stuk het onveiligheidsgevoel in de hand werkt. Al mogen we uit die Nederlandse oproep niet besluiten dat dit nu allemaal het gevolg is van de zogenaamde verloedering der zeden. De samenleving wordt gewoon complexer en dat vraagt om een verfijning van bepaalde normen.’

Echt scoren kun je er als politicus niet mee, denkt Elchardus: ‘Een onderwerp als stadsetiquette leent zich niet tot stunten. Maar als Vlaamse politici het thema opnemen en het heeft effect, zullen ze op termijn wel kunnen rekenen op een dankbaar publiek.’

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content