Hoe ver reikt de macht van de vakbonden? Hoeveel werknemers vertegenwoordigen ze, hoeveel geld hebben ze, in welke sociaal-economische instellingen zijn ze vertegenwoordigd? En wat moeten ze doen: praten of staken?

Over de wenselijkheid van de staking die het ABVV vorige vrijdag organiseerde, is al veel inkt gevloeid. De socialistische vakbondsleiders waren opgetogen over ‘het overdonderende succes’ van de 24-urige actie, die vooral industriële bedrijven en het openbaar vervoer heeft getroffen. Ze zagen er een steunbetuiging in voor hun positie in de onderhandelingen met de regering en de andere sociale partners over het loopbaaneinde, de sociale zekerheid en welvaartsvaste uitkeringen.

Maar met dat oordeel stond het ABVV zowat moederziel alleen. Striemende kritiek kwam er van de politiek, de werkgeversorganisaties, commentatoren in de media én de twee andere vakbonden, het christelijke ACV en de liberale ACLVB. In de laatste recht lijn van het overleg over cruciale sociaal-economische dossiers werd de ABVV-staking ‘overbodig’, ‘ongeoorloofd’ en ‘een tactische blunder van formaat’ genoemd.

De ABVV-tactiek, die in kranten gepaard ging met een advertentieslag om het eigen gelijk in de verf te zetten, had tot gevolg dat de vakbonden in verdeelde slagorde aantraden. Ze lokte ook een virulent verweer van de werkgeversorganisaties uit. De Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo) opende een klachtenlijn om intimiderende acties van ABVV-militanten te registreren en later juridisch aan te pakken. De Vlaamse werkgeversorganisatie Voka stuurde richtlijnen naar bedrijfsleiders om met eenzijdige verzoekschriften een einde te laten maken aan blokkades van industrieterreinen. In Haasrode lukte dat ook. Meteen werd een ‘herenakkoord’ opgeblazen dat werkgeversorganisaties en vakbonden in 2002 sloten om bij stakingen geen dwangsommen meer te eisen van individuele militanten.

Recht op arbeid

Voor hun tegenoffensief lieten de werkgeversorganisaties zich inspireren door onder meer de gepensioneerde professor in arbeidsrecht, Roger Blanpain. Volgens hem tastte ‘de politieke staking’ van het ABVV de bewegingsvrijheid van andere burgers en fundamentele rechten zoals die op arbeid en op ondernemen aan. Een andere specialist in vakbondsrecht en docent aan de Universiteit Utrecht, Filip Dorssemont, sprak dat vierkant tegen. Verwijzend naar Belgische en internationale rechtspraak, meende hij dat Blanpain er alleen maar opuit is om de arbeidersbeweging te ‘ontwapenen’.

Volgens Frank Hendrickx van het Instituut voor Arbeidsrecht (KU Leuven) zijn beiden te ongenuanceerd. ‘Een staking is een pressiemiddel om de arbeidsvoorwaarden van werknemers te verbeteren. Als die voorwaarden aan de orde zijn in een overleg tussen de sociale partners en de overheid, kan een vakbond ook staken tegen een regering. Maar het stakingsrecht is niet absoluut. Het heeft voorrang op bijvoorbeeld de bewegingsvrijheid, maar het staat gelijk met een ander sociaal grondrecht, het recht op arbeid’, aldus Hendrickx. ‘Een uitgangspunt is dat rechters zich beter niet mengen in so- ciale conflicten. Als jurist heb ik ook een probleem met eenzijdige verzoekschriften, omdat ze geen recht op verdediging toelaten. Maar het aantal onrechtmatigheden bij dergelijke conflicten en stakingen, bijvoorbeeld intimidaties en het afsluiten van kruispunten en bedrijvenzones, neemt alsmaar toe. En dan kan ik begrijpen dat een rechter zegt dat het te ver gaat. Een staking moet een ultiem wapen zijn.’

Dat laatste denkt ook Marc De Vos, docent arbeidsrecht aan de Universiteit Gent. Tegelijk is hij veel kritischer voor de vakbonden. ‘Juridisch heeft Blanpain ongelijk. Maar dat een staking een toegelaten pressiemiddel is in de relatie tussen werkgevers en werknemers, betekent niet dat het altijd mag worden ingezet. Een recht kan misbruikt worden door de grenzen van de redelijkheid te overschrijden. De kern van de zaak is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van vakbonden. De ABVV-staking was niet alleen gericht tegen de politiek, maar getuigde ook van territoriumdrift tegenover andere vakbonden. Dat een samenleving daarvoor gegijzeld wordt, is ongeoorloofd. Op die manier zagen vakbonden aan de tak waarop ze zitten. Die tak is ons welvaartsmodel, dat moet worden vernieuwd om ook in de toekomst welvaart te creëren en te herverdelen.’

Guy Van Gyes, projectleider arbeidsverhoudingen bij het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA), nuanceert. ‘In de jaren negentig heeft de regering ook doorgezet met haar sociaal-economische plannen na algemene stakingen. Misschien was dat een aansporing voor het ABVV om nu zeker actie te voeren voor het te laat was, terwijl het ACV uit diezelfde ervaring afleidde dat het beter was om dit keer zo lang mogelijk te onderhandelen over een zo goed mogelijk akkoord. Daarbij speelt volgens mij ook mee dat ABVV en ACV traditioneel mensen met een verschillend militantisme aantrekken.’

Uit een recent eindwerk van Maarten De Schryver voor zijn opleiding bedrijfspsychologie aan de Universiteit Gent blijkt dat sociale betrokkenheid, met een engagement voor een betere verdeling van de welvaart, in belangrijke mate betrokkenheid bij de vakbond verklaart. Van eigen opinieonderzoek onthoudt Van Gyes dat vakbondsleden grote moeite hebben met sociale ongelijkheid en gewonnen zijn voor economisch overheidsoptreden. ‘Deze denkbeelden zijn nog sterker aanwezig bij leden van het ABVV dan van het ACV’, aldus Van Gyes. Hij gebruikt die kennis ook om beweringen over een grotere stakingsbereidheid van Waalse ABVV’ers te relativeren. ‘Een Vlaming en een Waal hebben niet per definitie een ander syndicaal engagement. De invloed van de sociaal-economische context is groot. Door de industriële structuur zijn er meer arbeiders en mensen met een laag inkomen in Wallonië. Die zijn vaker aangesloten bij een vakbond en hangen meer de genoemde denkbeelden aan. Dat verklaart hun militantere opstelling.’

Machtsverhoudingen

Syndicaal militantisme is een test voor machtsverhoudingen. Niet onbelangrijk daarbij is de macht van het getal. Ledenaantallen van vakbonden worden in België niet officieel bijgehouden. De cijfers komen van de vakbonden zelf.

Kurt Vandaele van de vakgroep politieke wetenschappen van de Universiteit Gent trok in 2002 van die cijfers (ACV: 1,65 miljoen leden; ABVV: 1,2 miljoen leden; ACLVB: 225.000 leden) eerst een ‘propagandacoëfficiënt’ van bijna 15 procent af, en vervolgens de passieve (gepensioneerden en studenten) en de werkloze leden (ongeveer 70 procent van de werklozen is aangesloten bij een vakbond). Hij kwam zo uit bij een ‘netto syndicalisatiegraad’ van ongeveer 58 procent in 2000. Of: bijna zes op de tien werknemers zijn lid van een vakbond. Dat is veel lager dan de gerapporteerde cijfers van de vakbonden laten uitschijnen (80 procent en meer). Tegelijk is het hoger dan in een European Social Survey in 2002 en 2004 bij werknemers. Daaruit blijkt dat hun syndicalisatiegraad net onder 50 procent zit, maar is er wel sprake van een toename.

Van Gyes: ‘De syndicalisatiegraad is in Europa alleen hoger in de Scandinavische landen (70 tot 80 procent van de werknemers). Maar, zoals overal elders, daalt hij ook daar. Enkel in België is er een stijgende trend. Dat heeft te maken met de dienstverlening van de vakbonden voor leden die met een werkgever overhoopliggen over hun loon, de arbeidsvoorwaarden of een ontslagdreiging. Het bewijst ook dat de vakbonden bij nieuwe beroepsgroepen rekruteren (zo schommelt het aantal aangesloten bedienden bij het ABVV al rond 25 procent en klimt dit aantal bij het ACV op naar 30 procent, nvdr). Met betrekking tot de rekrutering wijken de vakbonden in ons land op diverse vlakken af van hun zusterorganisaties in andere landen. Zo is er bij ons geen verschil tussen mannen en vrouwen, is de syndicalisatiegraad in de privé-sector (60 procent) groter dan in de publieke sector (40 procent), speelt de bedrijfsgrootte geen rol en is er geen verband tussen het lidmaatschap en de aanwezigheid van een vakbond in het bedrijf. Het toont aan dat de vakbonden sterke organisaties zijn met een grote mobilisatiekracht.’

‘Toch moeten ze vaak hard op hun strepen staan om hun plaats op te eisen’, aldus Van Gyes. ‘De wet op de sociale verkiezingen bijvoorbeeld dateert van 1948 en nog altijd moeten vakbonden juridische stappen ondernemen voor de organisatie van deze verkiezingen in bedrijven die daartoe wettelijk verplicht zijn. Of neem een recente HIVA-enquête bij werknemers in kmo’s over hun lidmaatschap van een vakbond: 15 procent vindt dat de directie dat maar beter niet weet en 7 procent vreest dat dit lidmaatschap een probleem voor hun baas is. Dat is opmerkelijk in 2005.’

‘De syndicalisatiegraad is niet representatief voor de sociologische steun voor de vakbonden en hun acties’, meent De Vos. ‘In feite zijn ze institutioneel gebetonneerd in hun machtspositie. Ook de sociale verkiezingen vinden plaats in een soort oligopolie. De drie grote vakbonden zitten in een zetel, de leden worden hen in de schoot geworpen. Het lidgeld is niet alleen zeer laag, veel werkgevers komen hen ook nog eens tegemoet met een syndicale premie. En de overheid stopt de vakbonden veel geld toe om werklozen een uitkering te betalen. Gratis diensten verlenen wordt op die manier gemakkelijk.’

De Vos raakt een teer punt aan: de financiële middelen van de vakbonden voor hun diensten en acties. Veel is daarover niet bekend. De inhoud van de stakingskassen behoort zelfs tot ‘een van best bewaarde geheimen’, aldus Van Gyes. ‘Vanuit het standpunt van de vakbonden is dat terecht, want het is een deel van hun macht.’ (zie kader)

‘De hoge syndicalisatiegraad en de stakingskassen van de vakbonden maken van België nog geen stakingsland. In Europa hebben Spanje en Frankrijk de laagste syndicalisatiegraad en toch het grootste aantal stakingen en sociale conflicten’, zegt Van Gyes. ‘Op een Europese stakingsindex zit België onder het gemiddelde.’

Dat die score in eigen land niet altijd zo ervaren wordt door de vele stakingen bij overheidsbedrijven zoals De Post en de NMBS, ontkent Van Gyes niet. ‘Zeker de spoorwegen zijn een uithangbord van syndicale actie. Maar door de liberalisering en herstructureringen die jobs kosten, is de sociale onrust er begrijpelijk.’ De Vos: ‘De latente angst voor een afbouw van deze openbare diensten speelt een rol. Maar kennelijk staakt men er ook veel gemakkelijker. In de privé-sector zijn werknemers zich duidelijk bewuster van de moeilijke economische omstandigheden voor hun bedrijf en denken ze twee keer na alvorens te staken.’

Leiderschap

In de privé-sector zijn de vakbonden actief op interprofessioneel vlak, in de bedrijfssectoren en in de ondernemingen. ‘Op de drie niveaus wordt duidelijk dat de macht van de vakbonden relatief is en onder druk staat’, zegt Hendrickx. ‘De overheid moet steeds meer Europese wetgeving uitvoeren en op economisch vlak krijgen ook de vakbonden te maken met de globalisering, de gevolgen van de internationale concurrentie en het feit dat buitenlandse beslissingscentra de controle hebben over bedrijven hier.’

‘Als de werknemers onder druk staan, staan ook de vakbonden onder druk’, beaamt Van Gyes. Hij denkt dat het sociaal overleg het Scandinavisch voorbeeld van ‘gecoördineerde decentralisatie’ zal volgen, met raamakkoorden over loonmatiging en bijvoorbeeld werkgelegenheidsmaatregelen op inter-professioneel en sectoraal niveau. In de bedrijven kunnen werkgevers en vakbonden vervolgens elementen uit die raamakkoorden plukken. Van Gyes: ‘Het sociaal overleg wijst ook op een coördinatievermogen van de vakbonden. Hoe groter dat vermogen, hoe meer algemene belangen spelen. De vakbonden hebben zodoende het debat over oudere werknemers opengetrokken naar de sociale zekerheid en de pensioenen.’

Desondanks was er veel te doen over de leiderschapskwaliteiten van de top van de vakbonden en van het ABVV in het bijzonder. De Vos: ‘Vakbondsleiders kunnen zich niet wegsteken achter hun achterban. Dan heb je geen leiders nodig. Ze moeten uitleggen dat de stagnatie doorbroken moet worden. Voor die zware taak is moed nodig. Bij het ACV durfde Jef Houthuys destijds wel ingaan tegen het kortetermijndenken van de leden door langetermijnbelangen te verdedigen.’

Van Gyes legt een andere klemtoon. ‘Bij het ACV is Luc Cortebeeck al geruime tijd voorzitter. Het spreekt voor zich dat hij meer gezag binnen zijn vakbond heeft dan algemeen secretaris Xavier Verboven, die bij het ABVV een overgangsfiguur is. Bovendien is de coördinatie in het ABVV moeilijker met een veel homogenere achterban van gewone werkmensen die denken dat ze veel te verliezen hebben. De ACV-achterban is heterogener, zodat de leiding over meerdere thema’s de resultaten van geven en nemen intern beter aan de man kan brengen. Voorts werken vakbonden zeer democratisch door in een getrapt systeem ongeveer 50.000 militanten te consulteren. In complexe dossiers zoals het loopbaaneinde en de sociale zekerheid kan dat ook niet anders. Vakbondsleiders zijn vertegenwoordigers die volgens mij wel weten dat ingrijpende sociaal-economische beslissingen nodig kunnen zijn, maar – en dat leert het verleden – die beslissingen om strategische redenen vaak aan de politiek overlaten. De werkgeversorganisaties doen dat trouwens ook.’

‘Omgekeerd staat de politiek ook onder zware druk en probeert de regering het draagvlak van sociaal-economische beslissingen in een tripartite met de sociale partners te vergroten’, zegt Van Gyes verder. ‘In het overleg over het loopbaaneinde en de sociale zekerheid is misschien nog het meest merkwaardig dat het stakende ABVV niet alleen is blijven onderhandelen, maar ook aan de onderhandelingstafel mocht blijven zitten. Dat is nooit eerder gebeurd. Anderzijds is het spreekrecht van de vakbonden gerechtvaardigd, want ze hebben de sociale zekerheid mee opgebouwd.’

Schizofrenie

Dat ‘spreekrecht’ oefenen vakbondsleiders uit in het sociaal overleg, maar ook in een groot aantal belangrijke sociaal-economische instellingen. Van de regentenraad van de Nationale Bank tot het globaal beheer van de sociale zekerheid en de algemene raad van de ziekteverzekering. En van de Nationale Arbeidsraad tot de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Hendrickx: ‘Dat zorgt soms voor rolconflicten en ondergraaft voor een deel de legitimiteit om actie te voeren.’ De Vos: ‘Nergens in de wereld zijn vakbonden in zo veel sociaal-economische organen betrokken. Dat resulteert in een bijzondere vorm van schizofrenie: in die organen houden vakbondsleiders een ander discours dan in hun eigen organisaties.’ Van Gyes heeft opnieuw een meer genuanceerde kijk: ‘Vakbondsleiders hebben met die mogelijke rolconflicten leren omgaan. Wat Houthuys in de jaren tachtig kon, is nu niet meer mogelijk. De achterban is mondiger geworden en de interne informatie- en consultatieprocedures zijn uitgebreid en verbeterd. Bovendien is de politieke inkapseling van de vakbonden veel kleiner geworden.’

Dat laatste had dan in de dossiers van het loopbaaneinde en de sociale zekerheid in elk geval ook een tegendraads effect. Terwijl ACV-voorzitter Cortebeeck, die via de christelijke arbeidersbeweging ACW een lijn met CD&V heeft, tot de finish met Paars over een akkoord onderhandelde, slaagde het ABVV er niet in om de ‘kameraden’ van de socialistische regeringspartijen van zijn standpunten overtuigen. Noch de verwevenheid van het Waalse ABVV met de PS, noch het mandaat van Verboven in het partijbureau van de SP.A konden daaraan iets veranderen.

Door Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content