Nu hij vijftig is geworden, krijgt componist Luc Brewaeys ook internationaal stilaan de erkenning waar hij volgens velen recht op heeft. ‘Ik maak het mezelf niet graag gemakkelijk.’

Ooit stond ik met hem een luchtje te scheppen tijdens de pauze van een concert van het Brusselse nieuwe muziekfestival Ars Musica. Er was net een nieuw pianoconcerto in première gegaan. Hij had zich geërgerd. Mij had niks opgewonden, maar ook niet gestoord. Ik verdedigde dus de arme, Scandinavische componist met de mededeling dat ik zijn pennenvrucht wel ‘schattig’ had gevonden. Dat was een rode lap op een stier: ‘Muziek moet niet schattig zijn. Muziek moet goed zijn!’

Luc Brewaeys werd onlangs vijftig, wat overigens een hele opluchting was, want gedurende enkele jaren worstelde hij met kanker, waarbij hij in de weinig benijdenswaardige schoenen kwam te staan van het hoofdpersonage uit zijn eerste opera, L’uomo dal fiore in bocca. Maar dat is voorbij. Het gaat hem in zekere zin beter dan ooit: Brewaeys wordt dezer dagen om zijn verjaardag en om vele andere redenen danig in de bloemetjes gezet. Hij krijgt belangrijke opdrachten en daarmee stilaan de internationale erkenning die beroemde collega’s zoals Magnus Lindberg Brewaeys al jaren gunnen.

Hoe bent u tot het componeren gekomen? Is het zoals Mulisch zegt over het schrijverschap: je wordt het niet, je bent het?

LUC BREWAEYS: Dat is ten dele zo, al denk ik dat je het componeren op zichzelf wel kunt leren. Daar moeten dan wel de voorwaarden voor gecreëerd worden. Mijn oudste dochter speelt hoorn. Heel af en toe maakt ze zelf een melodietje. Bij haar op school hadden ze van dat melodietje een uitbreiding gemaakt, zonder haar toestemming. Olala. (lacht) Stimulans is wel belangrijk, liefst heel vroeg. Als oudere componist kun je jonge aspiranten wat trucs leren, daarna is het afwachten of er ook echte creativiteit in zit. Maar de goesting om iets te creëren, die moet er zeker zijn.

Het systeem van onze academies moet veranderen. Er wordt veel creatief, compositorisch talent in de kiem gesmoord. Neem nu het feit dat je notenleer moet doen voor je een instrument mag leren. Dat is onzin. Notenleer zonder instrument is nog abstracter dan de muziek zelf!

Hebt u herinneringen aan kinderlijke scheppingsdrang?

BREWAEYS: Nee, maar als ik iets op de radio hoorde, kon ik dat naar het schijnt wel meteen nazingen. Ik ging op pianoles, en op een gegeven moment heb ik mijn eerste klavierstukje geschreven, zomaar.

Hebt u dat bewaard?

BREWAEYS: Nee. Ik heb alles weggesmeten.

De voorbereiding op een smetteloze roem, een perfectie zonder voorgeschiedenis?

BREWAEYS: Als ik als producer (van Klara, nvdr) een opname leid, waarschuw ik de musici altijd: pas op, alles wat jullie spelen, kan tegen jullie gebruikt worden. (lacht) Alles wat ik schrijf, kan ook tegen mij gebruikt worden. Is het niet goed, dan gaat het weg. Er is één jeugdstuk dat ik bewaard heb, van toen ik zeventien was. Het was net goed genoeg om bij te houden.

De eerste grote openbaring kwam voor mij toen ik Le Sacre du Printemps van Stravinski te horen kreeg. Ik besliste meteen om componist te worden. Dat viel niet in goede aarde thuis. Ik moest en zou de humaniora Latijn-Wiskunde voleindigen. Let wel, daar was ik heel blij om, toen ik achteraf het soms bedenkelijke niveau van algemene kennis bij collega’s- studenten vaststelde.

Ik heb veel geleerd door piano te spelen, maar zeker zoveel door in het orkest van Jeugd en Muziek percussie te spelen. Onwaarschijnlijk wat je in zo’n orkest leert door repetities mee te maken. Had ik dat nooit gedaan, was het allicht heel anders gelopen, dat meen ik.

Vervolgens wilde ik bij Willem Kersters gaan studeren in Antwerpen. Maar ik had ook contact met Peter Cabus, die mijn maakseltjes soms bekeek. Hij zei: jij kunt bij Kersters niks gaan doen – ik had voor Cabus al eens een analyse van Arcana van Varèse gemaakt. (lacht) Hij zei: ga bij André Laporte studeren, dan kun je meteen ook toontechniek studeren. Ik heb zijn raad opgevolgd en daar heb ik geen spijt van gehad. En toen begon de studieperiode: harmonie, contrapunt, de hele zwik.

Gebruik je die disciplines nog in je scheppende werk?

BREWAEYS: Nee. Contrapunt interesseert me niet. Tenminste: niet als componist. Als luisteraar van oude polyfonie: dat is wat anders. Volgens mij sta ik overigens dichter bij de componisten van middeleeuwse en renaissancemuziek dan bij de romantici.

Zei de fan van Tsjaikovski en Verdi.

BREWAEYS: Ja, ik hou van de melodiebouw van Tsjaikovski, en ik ben gek op het Requiem van Verdi. Dat mag, ook voor een hedendaagse componist.

U behoort tot de zogeheten ‘spectrale’ school. Hoe zou u de essentie van spectrale muziek aan een geïnteresseerde leek uitleggen?

BREWAEYS: Elke toon bestaat uit vele tonen: de grondtoon, die zijn hoogte bepaalt, en de boventonen of harmonieken, waarvan de onderlinge balans zijn kleur bepaalt. Voilà, dat is alles. Daar speel ik mee. Nu, binnen dat kader kun je natuurlijk zeer ver gaan. En ik maak het mezelf niet graag gemakkelijk.

Ik dacht net dat u, zeker voor orkest, verbazend vlot schreef.

BREWAEYS: Het orkest ligt me goed, maar het componeren op zich wordt voor mij moeilijker en moeilijker, omdat ik de lat elke keer weer hoger leg. Nu ben ik bijvoorbeeld vooral bezig om ‘valse’ noten in mijn akkoorden te schrijven, spectrumvreemde noten, om te zien hoever ik daarin kan gaan zonder dat het spectrum zijn identiteit verliest. Ik heb ook meer dan vroeger de neiging om snellere muziek te schrijven. Men zegt dat je kalmer wordt naarmate je leeftijd toeneemt, en dat kan ik wel een beetje volgen, maar voor mij als componist geldt dat duidelijk niet.

Zelfs een kennersoor moet voor complexe textuur tijd krijgen. Kun je wel snelle muziek schrijven én de spectrale filosofie trouw blijven?

BREWAEYS: Dat is een probleem. Je moet in korte tijd zoveel informatie meegeven. Dat is overigens een klassiek probleem van mij: in een stuk van een kwartier zit al snel materiaal voor een dik halfuur muziek. Maar het geduld om dat grondig te distilleren, heb ik dus niet. Jammer. Dat is allicht psychologisch te verklaren: hoewel ze nog nooit gegrond is gebleken, heb ik een grote angst voor Het Lege Blad. Waarop ik dan iets te voortvarend reageer.

Een soort omgekeerd writer’s block.

BREWAEYS: Zoiets. Al zal een en ander ook wel met mijn lamentabele fysieke toestand te maken hebben. Ik zit nu met het praktische probleem dat ik geweldig veel muziek af moet krijgen in de nabije toekomst. Ook stukken voor onder meer het Ensemble Intercontemporain en twee opera’s voor de Vlaamse Opera staan in de steigers. Als ik daar te veel over nadenk, word ik verlamd. Die fysieke toestand stoort me wel, maar er is me gezegd dat ik er nog enkele jaren mee zal moeten omgaan. En toch: I’m tired of being tired.

U wordt binnenkort professor compositie aan het conservatorium van Rotterdam. Een late maar terechte erkenning, lijkt me.

BREWAEYS: Een soort erkenning is het zeker. Zoals André Laporte, mijn leraar zei: geen sant in eigen land. Al besef ik dat ik niet te klagen heb. Mijn stukken worden gespeeld, meer en meer, en er komen vragen van prestigieuze ensembles binnen. Componisten worden niet meteen zwaar ondersteund met subsidies (lacht) en ik heb nooit willen bedelen. Dat dat niet nodig is gebleken, en dat ik altijd gespeeld ben omdat men mijn muziek interessant vond, niet omdat ik de juiste connecties had, daar ben ik best wel trots op, ja.

VANAF 7 NOVEMBER KUNT U DE MUZIEK VAN LUC BREWAEYS OP TAL VAN PLAATSEN BELUISTEREN. MEER INFO OP www.lucbrewaeys.com

DOOR RUDY TAMBUYSER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content