Nog nooit waren zoveel landgenoten afhankelijk van voedselhulp als vandaag. De armoede en het armoederisico nemen toe, maar ook de regering-Leterme I is, ondanks alle dure woorden, niet van plan om daar iets aan te doen.

De nieuwste cijfers zijn ontluisterend: in 2007 moesten 108.100 landgenoten een beroep doen op de voedselbanken. Dat aantal lag nog nooit zo hoog. En de eerste maanden van dit jaar noteert de Federatie van Voedselbanken nog een duidelijke stijging, zodat er nu meer dan 110.000 mensen komen aankloppen. In 1995 waren dat er ‘maar’ 70.000, vijf jaar geleden 100.000.

De verklaring ligt voor de hand. Volgens de gedelegeerd bestuurder van de Voedselbanken, Fons De Vadder, speelt de verminderde koopkracht een grote rol: ‘De basisproducten zijn duurder geworden én de energieprijzen swingen de pan uit.’ En dat ondanks de recente verklaringen van de gouverneur van de Nationale Bank van België, Guy Quaden, die liet weten dat we de gevolgen van de dalende koopkracht niet hoeven te dramatiseren, we moeten maar wat geduld oefenen, niet te veel mopperen en alles komt wel goed. Zei de man met een jaarsalaris van ruim 474.000 euro. Zo’n man moet verplicht worden om elk jaar minstens een paar dagen voedselpakketten te gaan uitdelen, of in een restaurant van Poverello soep te gaan bedelen. Hij zou eens moeten afdalen en een praatje moeten maken met het groeiende aantal mensen waarvoor wél elke euro telt. Kwestie van voeling te krijgen met wat er echt leeft in onze samenleving.

Anderhalf miljoen Belgen leven vandaag onder de armoedegrens. Dat is 16 procent, dus één op de zes landgenoten. Dat is meer dan het gemiddelde van onze buurlanden. Van de 75-plussers leeft bij ons één op de vier in armoede, van de werklozen ook één op de vier, van de alleenstaande ouders zelfs meer dan één op de drie. De mensen die dag in, dag uit in de gaarkeukens bezig zijn met armoedebestrijding signaleren een zorgwekkende tendens: niet alleen het aantal armen stijgt, maar meer en meer blijkt dat een inkomen (weliswaar vaak uit deeltijds werk) zelfs niet volstaat om aan de armoede te ontsnappen. In wat voor een samenleving leven we dan?

Maar ondertussen hebben we een regering. Wat wil Leterme I hieraan doen? Gaat u er even voor zitten: de regering kondigde ‘een ambitieus plan’ aan tegen de armoede en voor meer koopkracht. Vraag geen concrete invulling, vraag geen cijfers, want daar zijn ze na meer dan negen maanden onderhandelen niet in geslaagd, alle acties voor meer koopkracht ten spijt. Maar ze zijn er wel in geslaagd om de ambitie om de basisuitkeringen op te trekken tot het niveau van de Europese armoedegrens in de definitieve tekst van het regeerakkoord te doen sneuvelen.

Knack lauwerde eind 2007 als Mensen van het Jaar de duizenden vrijwilligers die dagelijks de armoede bestrijden. Armoedespecialiste Bea Cantillon zei toen: ‘Het is hoog tijd dat we ons gaan afvragen hoe het mogelijk is dat een samenleving zich neerlegt bij de schandelijk groeiende noodzaak aan voedselbanken en andere charitatieve initiatieven.’ Dat geldt meer dan ooit.

Ondertussen is een bijkomende vraag niet meer te ontwijken: hoe is het mogelijk dat de meeste vruchten van de economische groei vooral ten goede komen aan een heel kleine groep gefortuneerden? Hoe kan het dat een kleine groep mensen zich zonder scrupules almaar mag verrijken, terwijl meer en meer gewone stervelingen steeds meer moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen? Om Cantillon te parafraseren: het is de hoogste tijd dat we ons gaan afvragen hoe het mogelijk is dat een samenleving zich neerlegt bij de schandelijk groeiende ongelijkheid.

door Ewald Pironet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content