De discussie over de beheersovereenkomst met de VRT loopt. De omroep wil veel extra geld voor themakanalen en belooft in ruil meer aandacht voor kunst en cultuur. Vijftig jaar geleden was dat anders: volksopvoeding en volksvermaak gingen op de televisie veelal hand in hand. Kroon op de schepping: maar liefst twee boekenprogramma’s. Met dank aan de katholieke cultuurflamingant Jan Boon, de vader van de Vlaamse televisie.

In mijn tienerjaren speelde ik in een rockgroepje. Tot doel hadden wij ons gesteld dusdanig wereldberoemd te worden dat onze split de eerste bladzijde van De Standaard zou halen. Wij moesten dus minstens even groot worden als The Beatles, want anders maakten we geen kans om zo prominent vooraan in die krant te verschijnen. (De split van The Beatles werd overigens voor het eerst in De Standaard vermeld, vijf jaar na de feiten, in 1975; de moord op John Lennon in december 1980 was wel voorpaginanieuws.) Mijn anekdote speelt niet in de late jaren vijftig, maar halverwege de jaren tachtig. De Muur stond nog recht en, in deze context veel belangrijker, de commerciële omroep VTM bestond vooralsnog enkel op papier. Aan deconstructie van de begrippen hoge en lage cultuur was Vlaanderen nog niet echt toe. Hoge cultuur was de Koningin Elizabethwedstrijd, niet-gecontesteerd integraal op de Vlaamse openbare televisie. Lage cultuur was het Walter Capiau-vehikel Hoger Lager, wel degelijk gecontesteerd, op diezelfde omroep te zien. Niet dat er parlementaire vragen over dit programma werden gesteld, maar De Standaard zou de presentator niet meteen geïnterviewd hebben voor haar weekendbijlage. Al was het alleen al maar omdat De Standaard helemaal geen glossy magazine hád, toen. De Standaard der Letteren bestond wel en die kon in oktober 1985 openen met een gedicht van Mark Meekers of bladzijden lang recensies bieden van Franse en Duitse boeken die nooit vertaald zouden worden. En zo kwaliteitskrant, zo omroep.

TWEESTROMENLAND

Dat is vandaag ons beeld van het medialandschap pre-VTM: een tweestromenland waarin de in hoge mate publieksvijandige openbare omroep de Vlaamse kijkers massaal naar Nederlandse zenders ziet uitwijken. Waarin die omroep op zondagavond de reisquiz Van pool tot evenaar laat presenteren door een intellectueel die vragen stelt die alleen beantwoordbaar zijn voor fanatieke lezers van De Standaard mét abonnement op National Geographic en de jaarlijkse aanvuldelen van de Winkler Prins Encyclopedie. De lezers van Het Laatste Nieuws, Het Volk of Story intussen kunnen alleen maar wachten tot het omroepmonopolie tot het verleden zal behoren en er ook, eindelijk, programma’s naar hun meug zullen worden gemaakt. Dit beeld wordt vandaag door de omroep zelf uitgedragen. Nooit gebeurde dat uitdrukkelijker dan in de driedelige Histories-reeks die naar aanleiding van 50 jaar Vlaamse televisie in het najaar van 2003 werd uitgezonden op Canvas. Op doorlopend ironische wijze werd daarin het eigen verleden becommentarieerd als betrof het een kleuteruitzending: hoe ont-zét-tend wereldvreemd waren die Vlaamse omroepbonzen toch geweest in die decennia waarin volksopvoeding, kunst en – om het schandaal compleet te maken – literatuur structureel aan bod konden komen op de publieke zender. Gelukkig had de doorbreking van het BRT-monopolie de omroep uit zijn ideologische verdwazing gewekt en hem op het pad gezet waarmee vandaag kijkcijfertriomf na kijkcijfertriomf wordt geboekt. Alsof niet de uitvinding van de kleurentelevisie maar de oprichting van VTM beschouwd moet worden als het beste wat de Vlaamse openbare zender ooit kon overkomen. En alsof het huidige omroepbeleid niét ideologisch geladen zou zijn.

Nu is elk beeld een vertekening, maar wat Histories hier vertoonde, kan maar beter beschouwd worden als een kwalijke karikatuur, voornamelijk bedoeld om het slechte geweten van de huidige omroepbonzen te sussen. Want die weten ook wel dat de omroep nu al meer dan tien jaar structureel zijn nochtans decretaal opgelegde culturele taak verwaarloost, zodanig zelfs dat de omroepleiding nu, tijdens de gesprekken over een nieuwe beheersovereenkomst, het lef heeft grote sommen extra geld te eisen om haar primaire opdracht te vervullen.

Dat was tussen de jaren vijftig en negentig geheel anders. Zeker in de eerste jaren van de omroep leken de uitzendingen veel meer op die ándere, bewuste karikatuur die Canvas verspreidt: ik doel op de Jos Bosmans-show in het Peulengaleis. Die vat de agenda van de eerste omroepdirecteuren perfect samen: ‘De Show van Bosmans Jos / Hij laat de kijker niet los’. Ziedaar het project van de Vlaamse openbare omroep vanaf dag 1: de kijker wordt nooit echt met rust gelaten. Vrijblijvendheid is taboe, amusement gaat hand in hand met educatie. Weerman Armand Pien belichaamde tot zijn laatste dag die ambitie: wanneer hij de kijker op vrijdagavond een door een vreemde gril van de natuur wel erg spectaculair misgroeide bloemkool toonde, ging dat toch veelal gepaard met interessante weetjes. Die tijd lijkt voorbij. Het tv-scherm mag vooral niet als schoolbord worden gebruikt. Niet zo bij Pien: hij was weerman, schoolmeester en stand-upcomedian in één. Waarbij je je kunt afvragen waarop de Vlaming in de loop der jaren eigenlijk het hardst is afgeknapt: op het door Pien voorspelde slechte weer, zijn melige grappen of zijn onuitroeibare neiging het publiek iets te willen leren.

BILDUNGSIDEAAL

Voor Jan Boon, de vader van de Vlaamse televisie, had dat laatste aspect altijd centraal gestaan: ‘Televisie is opvoedend ook wanneer zij geen opzettelijk didactisch werk verricht.’ Dat stelde hij in het magische expojaar 1958. Vijf jaar eerder had hij zich in de brochure Televisie: weldaad of verschrikking nog ernstige vragen gesteld bij dit nieuwe medium, al suggereerde de ondertitel Signalement van een nieuwe muze dat de romanticus in Boon intussen toch overtuigd was.

Boons ambitie was duidelijk en niet gering: in een landsdeel dat al meer dan honderd jaar structureel op achtervolgen was aangewezen, zou de televisie de Vlaamse culturele achterstand definitief wegwerken. In 1948 publiceerde hij het boekje De Vlaamse gentleman in de school der wereld en het medium televisie diende zich iets later aan als het perfecte schoolbord om dat in hoge mate burgerlijke bildungsideaal te realiseren. Volgens de omroepopvoeders leidde de ongecultiveerde Vlaming dus eigenlijk een onvolkomen bestaan. Boon stelt in 1955 dat de muzikale opvoeding die hij via het NIR heeft gegeven, het ‘levensgevoel’ van de jeugd heeft weten te ‘verdubbelen’. En in dezelfde tekst stelt hij de volgende, veelzeggend paternalistische vraag: ‘Heeft de kleine man, de gemene man, de gemiddelde man door ons, naast de blijdschap waarop hij recht heeft, ook de middelen ontvangen tot genot van de grote muziek en de diepte der dramatische literatuur?’ Geheel in de traditie van de voormannen der Vlaamse Beweging zag Boon zichzelf in eerste instantie als een beschaver. Voor de oorlog had hij in De Standaard een vaste rubriek, ‘Cultuurbolsjewisme – Kroniek der Vlaamse grofheid’. Hoewel uit zijn theaterwerk was gebleken dat hij geen principiële tegenstander was van moderne kunstuitingen, moge duidelijk zijn dat voor hem de hoofse, staatskatholieke cultuur het ideaal vormde. Het mag dan ook niet verbazen dat binnen dit wereldbeeld vrouwen met een lange broek of een te diep decolleté en mannelijke presentatoren met lang haar ongewenste elementen waren op het Vlaamse scherm.

Wellicht was lang niet elke omroepbaas even preuts, maar gedreven door Vlaamsgezinde, volksopvoedende idealen werden ze allemaal. Dat geldt heel uitgesproken voor Boons ideologische tegenhanger Julien Kuypers, die het dagelijks bestuur en de raad van beheer van de omroep voorzat. Ook hij was een geestelijke erfgenaam van August Vermeylen die Vlaanderen in de vaart der volkeren wilde opstuwen. In zijn in memoriam voor Jan Boon staan niet toevallig de woorden ’toewijding’, ‘plichtsvervulling’ en ‘volksontwikkeling’ centraal.

Ja, zo waren deze mannen: dienbaar, strijdbaar, alles voor land, volk en taal. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat de jaren vijftig ook voor hen de jaren waren van de koningskwestie, de schoolstrijd en dus zelfs naar Belgische normen buitengewoon onverzoenlijke ideologische tegenstellingen. Hoe gevoelig dit alles ook binnen de omroep lag, mag onder meer blijken uit de opmerkelijk scherpe toon waarmee in 1999 nog ex-directeur-generaal van de VRT Jan Ceuleers in zijn mediamemoires afrekent met Jan Boon. Volgens Ceuleers was diens ‘fanatieke antivrijzinnige houding’ de oorzaak van de later zo ‘verfoeide politisering van de omroep’. De door Boon nagestreefde katholieke machtsconcentratie kon enkel gecounterd worden door een in de wet vastgelegde constructie waarin tegenover een katholieke directeur-generaal altijd een vrijzinnige voorzitter van de raad van beheer stond. Ook de hagiografische geschriften die na het overlijden van Boon verschenen, geven, soms ongewild, een inkijk in zijn bovenal door militante missioneringsdrang gedreven bezigheden. Zoon Herman Boon roemt zijn vader voor de manier waarop hij via de radio ‘een gunstige opinievorming’ tot stand probeerde te brengen tijdens de koningskwestie; hij prijst hoe Boon het voor elkaar kreeg ‘dat de eerste uitzending op de vooravond van Allerheiligen een godsdienstige zou zijn, zoals hij het klaarspeelde dat de eerste Eurovisie-uitzending van uit het Vaticaan kwam’. De prioriteiten van vader Boon waren duidelijk: ‘Tot het uiterste heeft hij alles gegeven voor ons (zijn gezin, nvdr.), zijn Kerk en zijn volk’. De pauselijke encycliek Miranda Prorsus over de cinema, radio en televisie uit 1957 is daarbij voor Boon ongetwijfeld een leidraad geweest. God had de televisie aan de mensen gegeven, maar net zoals met de vrije wil droeg die genereuze geste meteen ook een groot risico in zich. Voorzichtigheid en waakzaamheid waren dus geboden. Enkel wat past in Gods heilsplan mocht via de televisie verspreid worden.

Hoe centraal Bobbejaan Schoepen stond in dat plan is onduidelijk, maar feit is dat al vanaf de eerste proefprogramma’s in het najaar van 1951 Vlaamse vedetten de show mochten stelen op de Vlaamse televisie. Paul Van Dessel, het eerste hoofd van de dienst ontspanning was hierover erg duidelijk. Hij wilde ‘van variété over musichall, show, cabaret, folklore, ballet, tot meer intieme muziekprogramma’s en zelfs tot operette en opera toe’. De omroepbonzen mochten dan al elitaire cultuurdragers zijn, ze hadden best wel oog en oor voor wat ‘het volk’ wilde. En dus vroeg men in een vroege televisiequiz uit 1954 aan panelleden als Willy Vandersteen niet naar de relativiteitstheorie, maar naar originele oplossingen voor dagelijkse problemen. Dit programmaonderdeel droeg de kenmerkende titel Examen van de humor. De Woodpeckers Jef en Cois Cassiers zouden in dat examen makkelijk slagen; zij begonnen hun zaaloptredens stilaan af te bouwen en gingen als eersten in een lange reeks Vlaamse humoristen nagenoeg voltijds voor de televisie werken.

VLAAMSE BEWEGING

Veel tv-formats die de laatste jaren furore maken op de Vlaamse commerciële zenders werden in de jaren vijftig en zestig uitgeprobeerd op de openbare omroep. Ontdek de ster heet nu Idool, en Sterren op de dansvloer en Let’s dance vinden hun oorsprong in Er wordt gedanst vanavond. Amusement, zeer zeker, maar ook hier werd gedanst om te leren. Programmamaker Paul Doorman verklaarde trots dat het programma ‘de moderne dansen in de huiskamer [heeft] gebracht, van de wals tot en met de rock-‘n-roll, en iedereen heeft daarbij kunnen constateren dat het niet volstaat om zomaar wat te hossen’.

Uit cijfers in Hilde van den Bulcks proefschrift over de omroep blijkt dat de dienst Ontspanning in de jaren vijftig ongeveer 35 tot 40 procent van de programmatie voor zijn rekening nam. Het is dus zeker niet zo dat de kijkers doorlopend met kunstprogramma’s om de oren werden geslagen, maar het aanbod was wel erg ruim (7,6 % in het beginjaar 1953, 10,2 % in 1957). Om een boekenprogramma moest er niet gesmeekt worden, vanaf 1955 waren er toen zelfs twee: Vergeet niet te lezen (waarin fictie, non-fictie, kinder- en jeugdliteratuur en poëzie aan bod kwamen) en het ultieme nicheprogramma Poëzie in 625 lijnen. In een poppoll van Humoradio kwamen deze programma’s in 1959 overigens glansrijk als Grootste Missers uit het Vlaamse tv-aanbod uit de bus, waarbij het poëzieprogramma nog net iets meer weerstand bleek op te wekken. Het enthousiasme van de makers werd hierdoor echter niet getemperd. Literatuur stond centraal in de humaniora en dus ook op de omroep. Wat heus niet alleen te maken had met de vele germanisten bij het NIR, maar vooral met de positie die de schrijver altijd al had ingenomen binnen de Vlaamse Beweging: Conscience leerde zijn volk lezen en voor zo verschillende schrijvers als Stijn Streuvels, Gerard Walschap en Louis Paul Boon was de band met de gemeenschap een belangrijke factor geweest. Via de televisie konden schrijvers en hun werken aan het hele land worden gepresenteerd.

Maandelijks werden – niét in primetime, zoals wel eens wordt gesuggereerd, maar omstreeks tien uur ’s avonds – in Vergeet niet te lezen vier tot vijf nieuwe Nederlandstalige boeken gepresenteerd, veelal in aanwezigheid van de auteurs. Wat opvalt in de selectie van boeken en auteurs is dat de ideologische en culturele evenwichten die ook elders in de omroep spelen angstvallig worden gerespecteerd. Katholieke en vrijzinnige auteurs en onderwerpen wisselen elkaar af en hetzelfde geldt voor de verschillende, elkaar in de jaren vijftig soms fel bestrijdende literatuuropvattingen. De omroep mocht dan veeleer behoudend zijn en op sleutelmomenten als 11 julivieringen en bij kerst- en 1 mei-programma’s terugvallen op erkende klassiekers van Felix Timmermans of Ernest Claes, de vernieuwing in de Vlaamse literatuur ging niet aan hem voorbij. Al meteen in 1955 waren Hugo Claus te gast met Een bruid in de morgen, Louis Paul Boon met Wapenbroeders en Jan Walravens met zijn bloemlezing Waar is de eerste morgen? Ook obscure experimentelen als Claude Corban en Rudo Durant werden uitgenodigd, net als de wat meer traditionele eendagsvlieg Hektor Van den Eede (vader van acteur Peter Van den Eede). Daarnaast waren ook veeleer traditionele dichters als André Demedts en Anton van Wilderode te gast, naast proza-auteurs als Piet van Aken, Aster Berkhof en Carla Walschap. Vanaf 1956 begon men ook literaire tijdschriften in het programma te presenteren. Eerst, wederom keurig ideologisch verdeeld, de grote drie: het katholieke Dietsche Warande en Belfort, het socialistische Nieuw Vlaams Tijdschrift en het liberale De Vlaamse Gids. Later volgden vertegenwoordigers van verhoudingsgewijs marginale bladen als De Tafelronde of De Meridiaan. Zo mogelijk nog opvallender vanuit onze huidige visie op de naoorlogse literatuur is de aanwezigheid van een hele reeks namen die in meer of mindere mate met de collaboratie in aanraking kwamen. Niet alleen in diskrediet geraakte auteurs als Karel Vertommen, Paul De Vree en Valère de Pauw, maar ook tot soms lange gevangenisstraffen veroordeelde schrijvers als Jozef de Belder, Blanka Gyselen en Filip de Pillecyn zaten op de praatstoel in Vergeet niet te lezen. Dit paste wellicht in de pacificerende rol die de omroep wilde spelen in het naoorlogse Vlaanderen: sowieso vond iemand als Jan Boon de eenheid binnen de Vlaamse Beweging van heel groot belang en door hun eigen verzetsdaden konden Boon en Nic Bal zich op dit vlak wel iets permitteren. De omroep was zo een van de weinige grote literaire instituties in Vlaanderen die geen rekening wensten te houden met door de collaboratie besmeurde reputaties.

Auteurs waren niet alleen te gast – ook in legendarische programma’s als Ten huize van… – sommigen gingen ook al snel meewerken en -schrijven. Jan Walravens, Pieter G. Buckinx, Bert Decorte, Jos de Haes, Raymond Herreman, Reninca… werden ingezet als presentator of inleider. Gerard Walschap schreef al in 1957 een scenario voor een aflevering van het razend populaire Schipper naast Mathilde, die twee jaar later ook in een boekuitgave van Schipper zou verschijnen. Walschap was al vroeg fan van het medium. In een brief uit 1956 stelt hij: ‘Elke avond na de uitzending herhalen wij twee refreins: dat het een ongelooflijke uitvinding is en dat het een interessante avond was.’

Schrijvers van allerlei pluimage en gezindte waren dus wat graag te gast op de Vlaamse televisie, maar toch noteerde Jan Walravens in januari 1959 dat zijn intellectuele vrienden het wellicht niet op prijs zouden stellen, ‘maar werkelijk, ik houd van televisie’. Walravens kon wel zien dat het medium afstompend kon werken – de teneur overigens van een beroemde brief tégen de televisie van T.S. Eliot uit 1951 – ook hij vond dat ‘geknutsel en wanorde’ overheersten, maar ’tv-directeurs die in de tijdspanne van een goede maand Los Olvidados van Bunuel en Onder het melkwoud van Dylan Thomas in de huiskamer van eenieder brengen, discussies met Stockhausen, Boulez en Pousseur over elektronische muziek, met Jean Rostand over biologie, met Gabriel Marcel over wijsbegeerte [… ] dergelijke directeurs kan ik niet beschuldigen van intellectuele onmondigheid. Welke volkskrant in België, met het gehoor van de televisie, brengt zijn lezers zulke intellectuele bagage?’ Het was een retorische vraag. Twee decennia later zouden die volkskranten stilaan de ambitie verliezen om hun lezers intellectuele bagage mee te geven. Nog een decennium later werd intellectuele bagage een scheldwoord. In de Grootste Belgverkiezingen leeft nog iets van de oude mix van volksopvoeding en volksvermaak. Maar voorts lijkt het alsof de Vlaamse omroep de kijker heeft losgelaten op dat vlak. Jan Boons credo (‘Televisie is opvoedend ook wanneer zij geen opzettelijk didactisch werk verricht’) kan vandaag alleen nog in een comedyprogramma voorkomen.

DEZE TEKST IS EEN INGEKORTE VERSIE VAN DE LEZING DIE DE AUTEUR HIELD OP HET CONGRES ‘VAN HUGO CLAUS TOT HOELAHOEP. VLAANDEREN IN BEWEGING (1950-1960)’, AAN DE UNIVERSITEIT ANTWERPEN OP 18 FEBRUARI.

GEERT BUELENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content