Iets zegt ’tintinoloog’ Jean-Marie Apostolidès dat de avonturen van Kuifje het onbewuste levensverhaal van Georges Remi bevatten. Hij vertelt ons waarom.

Een audiëntie bij de paus in 1957 deed de puber zijn geloof verliezen. De dertienjarige Jean-Marie Apostolidès zag Pius XII voor zijn ogen veranderen van een heilige in een slechte acteur. De jonge Fransman met Griekse grootvader koos prompt voor een carrière in het theater. Z’n jeugdtrauma’s schreef hij vele jaren later van zich af in L’audience ( roman familial). Behalve acteur en regisseur is hij professor theaterstudie en Franse letteren aan de universiteit van Stanford, Californië. Een opleiding in psychologie en psychoanalyse verscherpte zijn kennis van rollenspel, dubbelgangers, oedipuscomplex en vadermoord. Dat hij in 1984 aan stripheld Kuifje een bloedernstige psychografie wijdde ( Les métamorphoses de Tintin), kostte hem ei zo na zijn wetenschappelijke reputatie. Toen hij twee decennia later recidiveerde met Tintin et le mythe du Surenfant, deed niemand nog lacherig over deze pionier van de ’tintinologie’. Een professor in de Kuifjekunde, het zou een kolfje naar de hand van de betreurde Hergé zijn geweest.

Herkent u zichzelf in de professoren die Hergé in het leven riep?

JEAN-MARIE APOSTOLIDèS: Twintig jaar geleden zou ik u nee hebben gezegd. Vandaag zeg ik misschien ja. Vanwege hun wat groteske, komische kant. Ja, ik hoop dat ik, met betrekking tot mijn werk, enkele trekken gemeen heb met de professoren van Hergé. Zo hoef ik mezelf niet al te zeer au sérieux te nemen, en kan ik dicht bij mijn studenten blijven. Zij worden immers niet ouder. Ze blijven altijd tussen de achttien en de achtentwintig jaar. Wat Hergé betreft: hij heeft zeker levensherinneringen en dada’s gestopt in zijn professoren. Ik denk bijvoorbeeld aan een manie van de directeur van het observatorium, professor Kalys ( uit‘De geheimzinnige ster’, nvdr). Hij vraagt aan Kuifje: ‘Houdt u van toffees?’ Nu weten we dat pastoor Norbert Wallez, de chef van Hergé en wellicht de belangrijkste man in zijn leven, van zachte toffees hield. We kunnen dus bij wijze van hypothese een facet van pastoor Wallez verbinden met professor Kalys. Ook al vanwege zijn naam. Een calice ( Frans voor kelk, nvdr) is een zeer belangrijk voorwerp in de katholieke godsdienst. Het is de recipiënt waarin de priester de wijn doet, die verandert in het bloed van Christus.

U gekscheert zeker?

APOSTOLIDèS: Veertig jaar geleden, toen ik mijn boek begon te schrijven, dreven veel mensen de spot met mij omdat ik het werk van Hergé als een literair oeuvre beschouwde. Nu zijn er zo veel mensen die zulke goede boeken hebben geschreven over Hergé en Kuifje, dat men wel verplicht is om hen au sérieux te nemen.

Dat geldt dan ook voor professor Kalys.

APOSTOLIDèS: Ik neem het feit au sérieux dat die professor Kalys heet, dat hij Kuifje inwijdt in de dingen van de hemel en dat hij een soort dubbelganger heeft, Philippulus, een onheilsprofeet met waanzinnige ideeën over de instorting van een wereld, op een ogenblik dat de Tweede Wereldoorlog de ineenstorting van de westerse wereld naderbij brengt. Ik wil het oeuvre niet al te zeer belasten, maar sommige betekenissen en uitdrukkingen, waar we vroeger overheen keken, blijken vandaag sterke tekens. Ze stellen ons in staat om onze geschiedenis, en ook die van Hergé, te lezen aan de hand van Kuifje.

Waarom werd Trifonius Zonnebloem Hergés ultieme professor?

APOSTOLIDèS: Ouder wordend, identificeert Hergé zich meer met Zonnebloem dan met welk ander personage ook. Ik denk niet dat hij zich met Kuifje vereenzelvigt. Hij is in Kuifje gekropen zoals in een harnas. Hij heeft Kuifje wellicht zelfs niet uitgevonden, waarschijnlijk heeft pastoor Wallez dat gedaan. Hergé is psychisch in Kuifje gekropen om zich groter te maken, om de verwachtingen van Wallez te kunnen inlossen, en vooral om Germaine Kieckens te verleiden. Zijn biografen Benoît Peeters en Philippe Goddin hebben dat ingezien, maar zijn er niet dieper op ingegaan.

Spreek op!

APOSTOLIDèS: Hergé heeft een grenzeloze bewondering voor pastoor Norbert Wallez en tegelijk haat hij hem, onbewust. Op zijn twintigste wordt Hergé verliefd op Germaine Kieckens, die niet van hem houdt. Ze houdt heimelijk maar van één iemand. Haar leven lang bewondert ze maar één man. Pastoor Wallez.

Pardon, van wie houdt Germaine Kieckens niet?

APOSTOLIDèS: Van Hergé, Georges Remi. Ze zal Georges Remi huwen, wanneer pastoor Wallez het haar zal zeggen. Bekijk de biografie van Philippe Goddin van naderbij. Bekijk het geheime dagboek van Georges Remi van naderbij. Hij beseft dat Germaine verliefd is op pastoor Wallez. Georges is verliefd op die jonge vrouw zonder te weten hoe hij haar moet veroveren. En hij voelt dat ze hem beschouwt als een vriendelijke kameraad, maar met minachting, dat ze nodig geïmponeerd moet worden en dat Georges Remi haar niet imponeert. Hoe legt hij het dan aan boord om haar te imponeren? Hij trekt het harnas van Kuifje aan. Hij zegt: ‘Kuifje, dat ben ik!’ En hij vindt andere avonturen van Kuifje uit dan pastoor Wallez wilde. Stukje bij beetje slaagt hij erin om haar te veroveren. Maar verovert hij haar helemaal? Geen idee. Ik geloof er niets van. Daar ligt een individuele knoop: men zou De avonturen van Kuifje kunnen lezen als een autobiografie van Hergé die veel gecompliceerder is en veel minder romantisch dan tot nu toe wordt aangenomen.

We hebben Kuifje dus te danken aan Germaine?

APOSTOLIDèS: In het begin interesseert Kuifje hem niet, het is het idee van pastoor Wallez. Hij wilde geen strips maken. Hij wou graficus zijn, had een enorm talent. Hij wou reclame maken, een tent openen, veel geld verdienen en het artistieke brein zijn achter grote reclamecampagnes in België en Frankrijk.

Zijn held zat hem ook niet altijd even lekker?

APOSTOLIDèS: In een eerste tijd dringt hij Kuifje binnen. Later verwerpt hij Kuifje, haat hij Kuifje, krijgt hij de zenuwen van Kuifje, maakt Kuifje hem letterlijk kapot. Op dat moment identificeert hij zich met Haddock, met zijn neurose, alcoholisme, en vermoedelijk zijn trek in vrouwen, zijn gekte. Wanneer hij ten slotte een evenwicht vindt, zich bewust wordt van zijn oeuvre en zijn auteurschap, identificeert hij zich met Zonnebloem.

In uw boek beschouwt u Zonnebloem toch als vaderfiguur bij uitstek?

APOSTOLIDèS: Jazeker. Er spelen twee mechanismen. Enerzijds is er het leven van Hergé, waarin hij langzamerhand zichzelf aanvaardt en volwassen wordt. Wellicht wordt iemand volwassen wanneer hij eenmaal de figuur van zijn vader verinnerlijkt heeft. Het is maar een hypothese. Anderzijds is er een objectiever feit, de logica van het oeuvre zelf. Geleidelijk wordt de figuur van Zonnebloem onweersprekelijk. Hij wordt de hoeksteen van het universum in het heden, zoals François ridder Hadoque ( voorvader van kapitein Haddock, nvdr) dat wordt voor het verleden. Op dat moment is het universum van Hergé solide, gestructureerd, en moeten er alleen nieuwe avonturen ontwikkeld worden.

Mist de relatie van Kuifje met Zonnebloem niet de vaderlijke intimiteit, die er wel is met kapitein Haddock?

APOSTOLIDèS: Ik zal u een bekentenis doen. Toen ik het boek maakte, heb ik lang geaarzeld om Haddock als vader of als broer te bestempelen. Idem voor Zonnebloem. En ik blijf denken dat, in het affectieve netwerk van personages, het ene licht overloopt in het andere. Waarom? Misschien vanwege de mythe van het superkind: in het universum van het superkind is er geen vader.

U onderscheidt twee types van ouderlijke autoriteitsfiguren: de verschrikkelijke en de minder verschrikkelijke. Lodewijk XIV, de Zonnekoning, aan wie u uw eerste boek wijdde ( Le Roi-machine. Spectacle et politique au temps de Louis XIV, 1981) rangschikt u bij de tweede categorie. In die hoedanigheid geeft u hem ook een plaats in de wereld van Kuifje. Waarom?

APOSTOLIDèS: Dat aspect komt sterker naar voren bij Serge Tisseron, die zo ver gaat om te zeggen dat François ridder Hadoque de bastaard is van Lodewijk XIV. Dat is zijn interpretatie. In elk geval zinspeelt Hergé zelf op Lodewijk XIV: de spirituele en politieke hoeksteen in het universum van Kuifje, ridder Hadoque, krijgt van Lodewijk XIV het kasteel cadeau waarin Zonnebloem en zijn twee kameraden zullen gaan leven: ze wonen bijna in het lichaam van Lodewijk XIV. Ze nestelen zich in de magische, concrete wereld van de Zonnekoning, en leiden een bestaan van aristocraten in de twintigste eeuw.

Een wereld waarmee ook Hergé sympathiseerde?

APOSTOLIDèS: Vanzelfsprekend. Alle rechtsgezinden van zijn tijd.

Valt koning Leopold III van België ook onder dit paradigma?

APOSTOLIDèS: Zeer waarschijnlijk wel. Hergé ziet zijn koning, Leopold III, in de lijn van Lodewijk XIV.

Alle verschrikkelijke, ouderlijke autoriteitsfiguren bij Kuifje zijn volgens u belichamingen van de Grote Kraakvis, de diabolische godheid . Waarom?

APOSTOLIDèS: Twee mogelijke benaderingen, een politieke en een psychoanalytische. De politieke benadering is de Grote Kraakvis als figuur van de tiran. Dat is degene die alle wetten overtreedt die de absolute monarch niet kan overtreden. Degene die geen enkele regel gehoorzaamt, behalve zijn eigen fantasie. De figuur van de absolute crimineel, die aan de oorsprong ligt van het klassieke politieke denken: de tiran of de totalitair, die al de ruimte wil innemen. Het is een vaak voorkomende figuur bij Kuifje, maar degene die het best de Grote Kraakvis incarneert, komt niet uit de avonturen van Kuifje maar uit Jo, Suus en Jokko. Het is de figuur van de anonieme geleerde, de waanzinnige baardman die zich meester wil maken van de ziel van Jo, die zijn ziel wil overbrengen in het lichaam van een robot. Het overbrengen van het menselijke naar de robot is de sleutel van het totalitarisme. In het avontuur van Jo en Suus, Het mysterie van straal V, zit dus iets heel krachtigs dat verdere uitdieping verdient.

En de psychoanalytische benadering?

APOSTOLIDèS: Biograaf Benoît Peeters vertelde me dat Hergé in de gedaante van de waanzinnige geleerde die de kleine Jo geweld aandoet, een trauma van zijn eigen kindsheid uitdrukt. Hoe dan ook, in de psychoanalytische structuur is de Grote Kraakvis de figuur van de slechte, verslindende moeder. Dat is een psychische entiteit die geen enkele regel accepteert, en die het kind zal vernietigen. De rol van de slechte moeder is het verslinden, wat we terugvinden bij alle menseneters uit de volksverhalen, geanalyseerd door Bruno Bettelheim. Hergé situeert zich in die lijn.

Dat is een psychologische projectie, moeilijk te verifiëren in de albums van Hergé. Duidelijker is dat de figuren van ‘het kwaad’ echte netwerken vormen.

APOSTOLIDèS: Volledig akkoord. Alleen, naargelang van het moment kun je ze ofwel psychologisch benaderen – en breng je ze terug tot de Grote verslindende Kraakvis – ofwel politiek, en dan kom je bij de complottheorie, zo geliefd bij extreemrechts in de jaren dertig: er zijn geheime netwerken, de vrijmetselaars, de joden, die de wereld regeren en die ons, goede christenen, willen onderdrukken. Het is een krankzinnig discours vanwege extreemrechts waarmee je toch rekening moet houden aangezien je het bij veel auteurs terugvindt, bijvoorbeeld bij Louis-Ferdinand Céline. U kunt wel denken dat ik Hergé niet wil herleiden tot die ideeën van rechts. Als hij slechts dát was, zou men het niet meer over hem hebben.

Maar ook niet slechts vanwege de verslindende moeder, want die heeft hij nooit getekend.

APOSTOLIDèS: De verslindende moeder is verborgen, ze is onzichtbaar, ze is onbeschrijfelijk.

In welke gedaante manifesteert ze zich dan bij Kuifje?

APOSTOLIDèS: Twee voorbeelden. Ten eerste Ranko, de allesverscheurende gorilla ( uit ‘De zwarte rotsen’, nvdr) die zich meester zal maken van Bobbie en wie weet van Kuifje. Ten slotte beseft Kuifje dat de gorilla goed is, een fragiel wezen dat weent. Men zal hem naar de dierentuin brengen, een getemd beest. De tweede is de Yeti, de verschrikkelijke sneeuwman, waarvan men in het begin stilzwijgend aanneemt dat hij afgrijselijk is, dat hij Tchang gegeten en gedronken heeft – iets waar Hergé bladzijdenlang mee speelt. Ten slotte begrijpt men dat hij liefde nodig heeft, aan de eenzaamheid wil ontsnappen. Hij heeft Tchang, dubbelganger van Kuifje, zo liefgehad dat hij niet meer van hem wil scheiden.

Wat is daar zo vrouwelijk aan?

APOSTOLIDèS: Hij is niet echt vrouwelijk, tenzij in de psychoanalytische theorie, in die zin dat hij eerst komt, en geassocieerd wordt met de figuur van de slechte moeder. Ik weet niet of men kan zeggen dat hij vrouwelijk is, voor zover dat het vrouwelijke iets is dat gesocialiseerd is. Het vrouwelijke universum bij Kuifje – en men kan daar vragen over stellen – is grosso modo geconcentreerd op ‘La Castafiore’ en Peggy Alcazar, die in feite haar groteske dubbelgangster is. Nu is Castafiore niet verslindend, hooguit hinderlijk.

Terug naar de vaders. Het verval van het patriarchaat beschouwt u als het centrale probleem van de twintigste eeuw, weerspiegeld in Hergés mythe van het superkind, Kuifje.

APOSTOLIDèS: De industriële maatschappij vernietigt het patriarchaat omdat ze een transformatie impliceert van het menselijke in machine. De industriële maatschappij waarover onvoldoende nagedacht is, is uiterst belangrijk: ze elimineert de vader totaal omdat het niet de vader is die zijn kennis doorgeeft aan zijn zoon, maar omgekeerd. De industriële maatschappij keert de vader-zoonverhouding om, de machtsstructuur. En wat het beeld van de vaders de genadeslag gegeven heeft, is de avant-garde, die de mythe van het superkind heeft uitgevonden. Ik heb het kind alleen een naam gegeven.

Dat gebeurt toch al heel vroeg…

APOSTOLIDèS:… maar natuurlijk. vanaf Arthur Rimbaud, vanaf Alfred Jarry, slaat de haat van de zoon voor de vader je in het gezicht. Ze zeggen: we zullen onze wereld rond de kindsheid bouwen. Alleen de kindsheid is waar, alleen de kindsheid is prachtig, volwassen zijn is rot. De kindsheid wordt verheven tot absoluut principe.

De heroïsering van de jeugd neemt een vreemde wending in de jaren dertig, wanneer het fascisme dat idee inpalmt.

APOSTOLIDèS: Een zware vraag, ik weet niet of ik een antwoord heb. Mij lijkt het dat de mythe van het superkind zo sterk is dat alle bestaande sociale structuren, van links of van rechts, er zich meester proberen over te maken om ze te controleren. De communisten met de communistische jeugd, de nazi’s met de Hitlerjugend. En in zekere zin ook met de katholieken, want Hergé zal proberen om de mythe van het superkind te omhelzen en ze tegelijk om te buigen naar zijn eigen, christelijke, ideeën. De mythe is zo sterk, ligt zo dicht bij de oorsprong van de organisatie van de werkelijkheid, dat iedereen ze wil controleren. Zo was ze ook de sleutel tot het gedrag van de gauchisten in mijn jeugd. 1968 was de inbeschuldigingstelling van de generatie van onze ouders, in naam van de mythe van het superkind. We zegden hen: wij zijn onschuldig, wij zijn puur, wij zijn de flower people en u, u hebt gecollaboreerd, zelfs zonder er voor uit te komen, u waart lafaards, u waart angsthazen, we veroordelen u en we nemen uw plaats in. En men gaf zichzelf tegelijk een helden- als een slachtofferrol. Men defileerde in de straten van Parijs terwijl men riep: ‘wij zijn allen Duitse joden’ en ‘CRS is SS’. De CRS’ers waren misschien harde flikken, maar het waren geen SS’ers. Het was een autoritaire structuur, een laat exemplaar van het patriarchaat, dus van generaal de Gaulle…

… een fervent bewonderaar van Kuifje…

APOSTOLIDèS: De Gaulle lag in de lijn van Lodewijk XIV. Het was gewoon een absolute vorst, niets meer. Maar wij hebben in 1968 het proces gemaakt van onze ouders. En die hebben dat zozeer geïnterioriseerd, dat ze hun autoriteit opgaven en ons de plaats gegeven hebben. Ze hebben dat zo goed gedaan dat we, veertig jaar later, nog altijd de macht in handen hebben. De grote misdaad van onze generatie is, dat we de plaats niet hebben geruimd voor onze kinderen. Bernard-Henry Lévy, André Glucksmann of andere gauchisten, die in 1968 aan de macht kwamen, presenteren zich nog als jong, als modellen, en hebben niets overgelaten aan de volgende generatie.

U bent een specialist van het situationisme, ook een beweging van ’68, die een permanente culturele revolutie voorstond. Een verband met Kuifje?

APOSTOLIDèS: Absoluut. Wat die twee met elkaar verbindt is de mythe van het superkind. De diepe structuur van situationist Guy Debord (auteur van La société du spectacle, nvdr) is de haat tegenover de vader, het patriarchaat. Hergé is meer ambigu. Hij vindt een personage uit dat geen ouders heeft. Hij zit dus automatisch in de zone van het superkind. Natuurlijk heeft Hergé nooit Debord gelezen, en ik geloof niet dat Debord erg van Kuifje hield. Toch denk ik dat er affiniteiten tussen beiden zijn.

Hergé is ambigu, zei u?

APOSTOLIDèS: Ja, tegenover de vader.

En zo belandt hij in de mythe van het superkind?

APOSTOLIDèS: De mythe van het superkind is niet gebonden aan Hergé, het is een algemene mythe van de hele westerse maatschappij van de twintigste eeuw. Het is een mythe die de vader uitsluit. Wat Hergé doet, is proberen van twee walletjes te eten. Enerzijds zit hij met Kuifje helemaal in de mythe van het superkind. Maar anderzijds wil hij niet volledig de vader vernietigen. Hij probeert aan de twee kanten te winnen: hij durft niet te breken. Dat was zijn hele leven zo. Enerzijds bewondert hij pastoor Wallez, anderzijds is hij hem liever kwijt dan rijk. Hij heeft nooit gekozen.

Enerzijds houdt hij van zijn vrouw…

APOSTOLIDèS:… en anderzijds bedriegt hij haar. Enerzijds wil hij scheiden, anderzijds blijft hij zijn eerste vrouw opzoeken, onderhouden, troosten enzovoort.

Hij laat de beslissingen aan anderen over.

APOSTOLIDèS: Precies. Enerzijds is hij lucide, wil hij zichzelf kennen, probeert hij een psychoanalyse te beginnen. Anderzijds weigert hij absoluut om zichzelf te kennen. Hij verschuilt zich een beetje achter het imago van een idioot omdat hij liever doorgaat voor een idioot of een naïeveling dan te worden geconfronteerd met de angst om een absolute zelfkennis te hebben. Misschien had hij wel gelijk. Indien hij zichzelf te goed had gekend, dan was hij misschien nooit tot zo’n oeuvre gekomen.

Is Kuifje voor u persoonlijk nu een afgesloten hoofdstuk?

APOSTOLIDèS: Nee, nee. Ik zou me graag toeleggen op iets waarop men zich nog niet veel toegelegd heeft: Kuifje lezen als een onbewuste autobiografie van Hergé. Ik zal zeker moeite hebben om aan bepaalde documenten te raken. Maar dat geeft niets. Met de documenten die al gepubliceerd zijn of die men mij misschien zal laten consulteren, hoop ik dat project te voltooien. Op mijn leeftijd begin ik mij te interesseren voor de autobiografie van de mensen. Ik heb er zelf een proberen schrijven . Zonder het te weten heeft Hergé hele sterke sporen nagelaten van dingen die hij niet echt kon zeggen, maar die bestaan en die een andere lectuur van Kuifje mogelijk maken.

Maakt het superkind Kuifje nog een kans in de 21e eeuw?

APOSTOLIDèS: De liefhebbers van Kuifje zijn talrijk. Van de jonge generatie ben ik niet zeker. Dat zal blijken als Steven Spielberg en Peter Jackson hun film gemaakt hebben. Als de film het doet, zal de mythe van Kuifje voortduren. Als hij het niet doet, zal Kuifje zijn publiek verliezen en zoals Jules Verne een onderzoeksobject worden voor een kleine groep, die men de tintinologen zou kunnen noemen. We kennen elkaar zowat allemaal, en vormen een kleine broederschap.

DOOR JAN BRAET

‘Wellicht wordt iemand volwassen wanneer hij de figuur van zijn vader eenmaal verinnerlijkt heeft.’

‘De verslindende moeder is verborgen, onzichtbaar, onbeschrijfelijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content