De rondvraag van Knack naar een canon van de Vlaamse literatuur, die de al bestaande Nederlandse kan aanvullen en corrigeren, wekte grote beroering. Sommigen wilden niet weten van een Vlaamse canon, anderen zagen er geen graten in of wezen het concept van een canon simpelweg af. En is jeugdliteratuur of journalistiek ook literatuur? Een kleine greep uit de vele reacties op de Vlaamse, canonieke en literaire invulling van Knacks enquête.

Toen The Library of Congress in Washington D.C. onlangs de aparte boekenplank voor Schotse literatuur afschafte en verving door het label ‘Engelse literatuur van Schotse schrijvers’, stond de Schotse letterenwereld op zijn kop. Unaniem protest van Schotse politici en schrijvers bracht de ‘Schotse literatuur’ algauw weer in de Amerikaanse rekken. Ian Rankin, een bekende Schotse thrillerauteur, noemde de flukse rehabilitatie van de Schotse letteren ‘een overwinning van het gezond verstand’.

Toen Knack zijn enquête over de canon van de Vlaamse literatuur de geletterde wereld instuurde, waren de negatieve reacties aanvankelijk niet van de lucht. Wie wil er nu als een Vlaamse schrijver door het leven gaan? Het antwoord van literatuurwetenschapper Hans Vandevoorde (UGent) sprak boekdelen: ‘Jullie vraag lijkt me de zoveelste manifestatie van een – mijns inziens vooral door Antwerpen geïnspireerd – particularisme, zoals we dat eerder al bij Tom Lanoye en Harold Polis hebben aangetroffen.’ Ook Jozef Deleu had naar eigen zeggen ‘geen behoefte aan een mogelijke canon van Vlaamse boeken. (…) Voor mij vormt de Nederlandstalige literatuur een eenheid in verscheidenheid. Als we werk maken van een canon – waar ik een groot voorstander van ben -, dan een van de hele Nederlandstalige literatuur.’ Benno Barnard, die op zijn blog nochtans graag een lans breekt voor de ‘oeroude cultuur’ van de Friese bard Tsjêbbe Hettinga, vertolkte die Groot-Nederlandse gedachte als volgt: ‘Een Vlaamse canon in onderscheid van een Nederlandstalige speelt in op een fatale provinciale ontwikkeling, en sowieso is canons opstellen een beetje onzinnig.’ Zijn maatje Geert van Istendael beaamde dat volmondig en decreteerde pontificaal: ‘Er bestaat geen afzonderlijke Vlaamse literatuur, er bestaat alleen een Nederlandse literatuur.’

Al vlug kwamen er scherpe commentaren van auteurs die een dergelijke ontkenning van een Vlaamse literatuur al te gek vonden. Yves Petry: ‘Hoezo, er bestaat geen Vlaamse literatuur? (…) Een overdreven angst om provincialistisch te lijken is juist een zeer provincialistisch trekje dat men beter afleert als men kosmopolitisch zelfverzekerd wil overkomen.’ Dirk van Bastelaere concludeerde in een liviaanse volzin, van het type waar hij het patent op heeft, dat er zoveel canons zijn als er invalshoeken bestaan: ‘In een tijdperk waar de ene (academische, literair-historische) canon geëxplodeerd is in tientallen canons – die van Humo, die van de homoliteratuur, die van de vrouwenliteratuur, die van de zwarte literatuur, die van de media tout court, die van de universiteit, die van sommige individuele organisaties (denk maar aan de “stal” van Behoud de Begeerte of van elke indivi- duele uitgever) – is het onzinnig te denken dat je, geheel in het bewustzijn van de relativiteit ervan, géén canon van de Vlaamse literatuur zou kunnen of mogen maken.’ Boonspecialist Kris Humbeeck bedoelde hetzelfde maar verwoordde zijn mening vanuit zijn thuisbasis in het Limburgse Uikhoven iets luchtiger en boonsiaanser: ‘De vraag is toch helemaal niet wat het beste is: een Vlaamse of een Groot-Nederlandse literaire canon? Op zich zijn die beide namelijk even relevant. Ze zijn ook niet minder of meer relevant dan een literaire Beneluxcanon, een Europese literaire canon, een canon van de wereldliteratuur, een intergalactische literaire canon of een literaire canon van het beminnelijke Vlaams-Nederlandse grensdorpje Uikhoven (waar alle mensen Bollen heten, zichtbaar door inteelt zijn getekend en op schrikkeldagen lange verhalende gedichten schrijven over de Maas).’ Harold Polis, daarentegen, wond zich op: ‘Elke keer, ook nu weer, merk je dat Groot-Nederland wordt gebruikt als excuus om het culturele bestaan van Vlaanderen te ontkennen. Ik word daar heel kwaad van. Dat culturele leven is niet immens groot en het is vooral sterk bepaald door invloeden van buitenaf, maar het is er, de dynamiek bestaat en ik begrijp niet waarom je het bestaan ervan zou ontkennen.’ Polis, uitgever van beroep, liet het niet bij woorden maar stelde ook daden in het verschiet: ‘Voor mij bestaat er wel degelijk een Vlaamse literatuur. Ik hoop trouwens vurig om ooit een echte geschiedenis van de Vlaamse literatuur uit te geven.’

‘DE CANON IS HET GESPREK OVER DE CANON’

Dat keurmeesters, van welke pluimage ook, een canon zouden opstellen, deed sommigen de wenkbrauwen fronsen. Van Istendael brandmerkte een dergelijke onderneming, die taalkundig aan de Bijbelse canon doet denken, al bij voorbaat als verdacht: ‘Ik vind canons uit den boze. Smalle dictaten zijn het van dominees met dunne lippen en prevelende priesters. Het leven, het leven, het lieve, wrede leven overwoekert altijd opnieuw alle canons.’ Het was echter frappant hoe Van Istendaels literaire flowerpower weinig aanhangers kreeg. Luc Devoldere, hoofdredacteur van Ons Erfdeel, legde de link tussen het opstellen van een canon als discussie-instrument om de traditie bespreekbaar te houden en het onderwijs. Wie de komende generaties gevoelig wil maken voor kunst en literatuur, moet in staat zijn om artistiek-literaire ankerpunten aan te reiken die natuurlijk niet te nemen of te laten zijn: ‘De canon is het permanente gesprek over de canon. Je kunt pas iets hartstochtelijk ter discussie stellen, aanvallen of verdedigen als het er is. (…) En laten we niet te luchtig doen over kennis- en cultuuroverdracht, met name in de school.’

DE EERSTE, DE BESTE

Sommige aangeschreven deelnemers hadden zo hun eigen redenen om af zien van canonieke deelname, zoals Luuk Gruwez: ‘Het gaat in de literaire wereld in toenemende mate om de schijn, veel meer dan om het zijn. Ik sta daarom nogal huiverig tegenover populariteitstests, bestsellerlijsten, literaire canons e tutti quanti, die allemaal producten zijn van een doorgedreven prestatiecultuur, waarin op de lange duur alleen nog plaats zal zijn voor de eerste en de beste.’ Ook Tom Lanoye hield zich voor één keer liever afzijdig: ‘Ik voel me onwennig bij het idee dat ik zelf zou meewerken aan het maken van een canon. Om dezelfde reden weiger ik alle aanvragen om in jury’s te zitten.’ Dichter en radioman Pat Donnez ten slotte begon al plaatsvervangend te hyperventileren: ‘Prima initiatief. Een canon is gvd hoogdringend. Máár: ik hoef je niet te zeggen welke miserie je je over je hoofd haalt.’

Dat er gevraagd werd naar een ‘literaire’ canon, werd soms ook een voorwerp van discussie, want wat versta je onder literatuur? Gaston Durnez: ‘Voor mij horen daar evenzeer bij: bepaalde vormen van journalistiek (journalistieke essays, reportages, interviews, columns). (…) En krijgt “de lichte muze” waar zij recht op heeft? En de jeugdliteratuur?’ En de strips?’

Dat de Vlaamse literatuur niet alleen een zaak is van Nederlandstalige auteurs werd ook meer dan eens aangestipt. Verschillende schrijvers die binnen de huidige Vlaamse grenzen belangrijk werk maakten, schreven in een andere taal. Van het Latijn van de middeleeuwse Galbertus tot het Frans van Charles ‘Uilenspiegel’ de Coster en het Engels van Chika Unigwe. Erwin Mortier: ‘Wordt het trouwens niet eens tijd om Van Duyses adagium “De tael is gansch het volk” te vertimmeren: “het volk is al zijn talen”?’

Het zal dus nog wel een tijdje duren voor de canon van de Vlaamse literatuur er zal zijn. Geert Buelens, die meewerkte aan de Nederlandse canon van het Letterkundig Museum, lichtte de Nederlandse werkwijze kort toe. De lijstjes, aldus Buelens, zijn niet zaligmakend. Ze zijn een eerste stap ter discussie en uiteindelijke canonvorming. Maar dat een brede uitgave van Nederlandstalige – en dus ook Vlaamse – klassiekers er moet komen, staat in de sterren geschreven. Misschien dat Walter van den Broeck zijn literaire wensdroom dan alsnog in vervulling zal zien gaan: ‘In Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk of Duitsland kun je zowat in elke stationsboekhandel de eigen “klassieken” kopen. Meestal in pocketformaat. Het literaire erfgoed van die landen is voor iedereen bereikbaar en betaalbaar. Bij ons bestaat dat niet. (…) Ik hoop het nog te beleven dat ik in een station de hele reeks zie staan: van hebban olla vogala tot Houtekiet.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content