België heeft een efficiënt systeem om gekkekoeienziekte op te sporen. De kaap van de honderd gevallen is ondertussen gerond. Hoe groot is de kans op een epidemie bij mens en vee?

Melkveehouder Johan Vanhecke uit Maldegem kijkt bijna emotieloos toe hoe een ambtenaar van het ministerie voor Volksgezondheid op zijn erf met een welgemikt schot in de kop een van zijn koeien afmaakt. ‘Ik heb 83 kalveren en koeien’, vertelt hij. ‘Mijn bedrijf is een gesloten bedrijf, wat betekent dat alle beesten hier geboren worden. Ik heb bijgevolg een sterke band met mijn dieren. Maar het werken met leven betekent dat je af en toe wel eens met de dood wordt geconfronteerd. Je stelt je daarop in.’

Helemaal gerust is Vanhecke, wiens boerderij de sfeer van het gezinsbedrijf uitademt, er toch niet in. Want zijn koe wordt afgemaakt als voorzorgsmaatregel in de strijd tegen de gekkekoeienziekte, die ondertussen in ons land gezwind (en bijna onopgemerkt) de kaap van de honderd gevallen genomen heeft. Als blijkt dat het dier een positief resultaat geeft in de test op de ziekte, zal Vanheckes veestapel volledig worden vernietigd.

‘Mijn dier is vrij jong om al symptomen van de gekkekoeienziekte te vertonen, maar ik begrijp dat er geen risico’s worden genomen’, benadrukt de boer. ‘Toch zal ik de volgende dagen wat onrustig slapen. Eén dier verliezen is niet zo erg. Maar een volledige stal zien verdwijnen, dat is een ander paar mouwen.’

In principe zou een boer ervoor kunnen kiezen om alleen de koeien uit dezelfde ‘geboortecohorte’ als het besmette exemplaar te laten vernietigen. Maar dat impliceert dat hij binnen de kortste keren failliet is, omdat importlanden zijn bedrijf toch als een besmettingshaard zouden beschouwen – ongeveer 80 procent van de Belgische melkproductie is voor de export bestemd. Er zou dus niet meer bij de boer worden besteld, en in tegenstelling tot verliezen door ziekten worden economische verliezen niet gecompenseerd. Bijgevolg verplichten ambtenaren boeren als het ware om hun hele veestapel te laten ‘opruimen’.

Vanhecke weet dat slechts een fractie (een paar procenten) van de verdachte dieren op boerderijen uiteindelijk positief uit een test komen – de meeste gevallen worden opgespoord via routinecontroles in slachthuizen. En hij weet dat hij binnen de paar dagen een eerste uitslag zal krijgen, en dat zijn bedrijf maximaal twee weken geblokkeerd zal zijn, zodat het financiële verlies, in het geval van een negatief resultaat, beperkt blijft.

‘Vijf jaar geleden had ik ook al eens een verdachte koe. Toen vernam ik alleen dat mijn dier geen gekkekoeienziekte had, maar wat er dan wél aan de hand was geweest, ben ik nooit te weten gekomen. Nu heb ik onmiddellijk enkele telefoonnummers gekregen, waar ik voor informatie terechtkan. De communicatie loopt duidelijk beter dan vroeger.’

HET VILBELUIK

De herfst is een slechte tijd voor de ambtenaren van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA) die de strijd voeren tegen de gekkekoeienziekte, of BSE, naar de vakterm voor de ziekte: boviene spongiforme encefalopathie. Om nog onduidelijke redenen – misschien de stress van het kalveren of van het terug op stal moeten bij het naderen van de winter – lijken de dieren dan vatbaarder voor de op hol slaande prionen (een soort besmettelijke eiwitten) die de ziekte veroorzaken.

Jean-Marie Londes van het CODA moet bijna dagelijks de weg op in zijn blauwe bestelwagen om verdachte dieren bij boerderijen op te halen en naar het vilbeluik Rendac in Denderleeuw te rijden, dat betaald wordt op basis van het gewicht van de te vernietigen dieren. Daarom wordt Londes’ wagen bij het binnen- én buitenrijden van het vilbeluik gewogen: het verschil was het gewicht van de dode koe.

‘Mijn collega’s en ik halen nu zo’n driehonderd verdachte koeien per jaar op’, vertelt de joviale chauffeur. ‘Soms is het een heel gedoe om een koe uit de stal te krijgen. Er zijn stallen waar we niet bij kunnen komen, zodat we de dode koeien tientallen meters ver met een kabel naar de wagen moeten trekken. Problemen met de boeren zijn er zelden, toch niet als het om BSE gaat.’

‘De boeren worden vergoed voor de schade die ze lijden’, legt Londes’ baas Fred Stockmans uit. ‘Maar ik ken geen enkele boer die zou willen meemaken dat zijn volledige veestapel vernietigd wordt. Het doden van de verdachte dieren is nodig, omdat er nog geen eenvoudige bloedtest voor BSE bestaat. De diagnose kan alleen op basis van hersenonderzoek, waarvoor de schedel moet worden geopend.’

De koe uit Maldegem moet wachten als ze in de speciaal voor het CODA gebouwde slachthal bij Rendac aankomt. Er moeten eerst nog negentig schapen worden vernietigd, eenderde van het totaal van een bedrijf waar bij een ooi een aan BSE verwante schapenziekte is vastgesteld. Per dier worden vijf staaltjes van onder meer bloed en hersenen, samen met het genummerde oorplaatje, ter identificatie in een zakje gestoken voor analyse in het laboratorium van het CODA, geleid door Stefan Roels.

Minstens elf van deze dieren blijken achteraf ook positief te zijn, niet abnormaal want prionziekten zijn bij schapen besmettelijker dan bij koeien ( zie kader). Het onderzoek gaat gepaard met een hele papierwinkel – het is cruciaal dat er geen vergissingen gebeuren. In principe kunnen tot 150 dieren op een dag worden verwerkt.

EEN LAM NAAR DE SLACHTBANK

De schapen laten zich gewillig naar de slachtketting leiden. Een man van het CODA wandelt door de kudde en schiet de dieren een voor een door de kop. De geschoten beesten sterven onmiddellijk na wat rare kronkelingen, de andere lijken zich niet bewust van wat er rondom hen gebeurt. ‘Daarom zegt men ook dat iemand zich als een lam naar de slachtbank laat leiden, en niet als een kalf’, lacht Luc Van Berlamont van Rendac. ‘Koeien worden zenuwachtig, die voelen dat hen iets te wachten staat.’

Het aan de lopende band doden en vernietigen van dieren went, ervoer Van Berlamont: ‘Het zou natuurlijk beter niet gebeuren, maar het is een essentiële stap in het proces dat is opgezet om de volksgezondheid te beschermen. Niemand is ermee gebaat dat met de gekkekoeienziekte besmette dieren in de voedselketen terechtkomen. Ons werk is hard, maar belangrijk. Zelfs de boeren beseffen dat, want als we opendeurdag houden, komen ze graag eens kijken.’

Eindelijk is de slachtketting vrij. De dode koe wordt uit de bestelwagen gesleept. ‘Ze vertoont zelfs niet de kleinste stuiptrekking meer’, zegt CODA-verantwoordelijke Stockmans na met kennersblik het kadaver gemonsterd te hebben. ‘Dat is een vrij goed teken, want BSE blijkt zo’n ingrijpende invloed op een lichaam te hebben dat besmette koeien soms uren na hun dood nog spastische spierreflexen kunnen vertonen. Het is een vreselijke ziekte.’

Chauffeur Londes zet een glazen masker op en neemt een zware kettingzaag. Bij het af- en openzagen van de kop kan het eventueel met BSE besmette bloed in het rond spatten, en bij het CODA is maximale bescherming van de werknemers een topprioriteit. Het kadaver van de onthoofde koe verdwijnt uiteindelijk in een ‘breker’. Het gebroken en vermalen restant zal in een verbrandingsoven terechtkomen. Blijkt de koe BSE-positief, dan wordt het restant apart verwerkt en verbrand.

De procedure geldt uiteraard ook voor de dieren die worden opgepikt door de routinetests in slachthuizen. ‘We hebben nu gemiddeld één positief dier per 12.000 die geslacht worden’, analyseert Emmanuel Vanopdenbosch van het CODA – een van de grootste Europese experts inzake BSE. ‘Dat is meer dan het dubbele van het Europese gemiddelde, wat wellicht grotendeels toe te schrijven is aan het laattijdig invoeren van een verbod op het voederen van dierenmeel aan herkauwers in ons land. De meeste landen van de Europese Unie voerden dat begin de jaren ’90 in, België pas in juli 1994. Sinds 1 januari 2001 onderzoeken wij, net als de andere EU-lidstaten, alle geslachte runderen ouder dan dertig maanden en alle verdachte ziekte- of sterfgevallen. Voor ons land zijn dat ongeveer 400.000 dieren per jaar.’

In het Verenigd Koninkrijk zorgde BSE voor een ravage: 183.000 koeien zijn daar sinds 1986 aan BSE gestorven. Toch is het nog altijd niet duidelijk hoe de ziekte zich zo snel kon verspreiden. ‘We kunnen ervan uitgaan dat de epidemie is ontstaan door sporadische gevallen van de ziekte, die via het recycleren van kadavers dierenmeel hebben besmet’, zegt Vanopdenbosch. ‘In Groot-Brittannië is de incidentie van besmettingen bij oudere koeien ten opzichte van de piek in 1992 ruimschoots gehalveerd. De nieuwe gevallen zijn vooral dieren die nog vóór de totale ban op het gebruik van dierenmeel, in 1996, besmet werden. Toch duiken er al besmette dieren op die nadien zijn geboren. Sommige waarnemers vrezen dan ook dat er nog een andere weg voor besmetting is.’

34 MILJOEN EURO PER JAAR

Een tijdlang was er sprake van het probleem van ‘versleping’: hier en daar zou wat besmet veevoer blijven hangen zijn, dat ‘bewust of onbewust’ toch in de voedselketen belandde. Dat moet ook voor ons land het geval zijn geweest. Er zijn trouwens sancties genomen tegen personen die niet drastisch genoeg optraden. ‘We zullen er waarschijnlijk mee moeten leren leven dat de epidemie een heel lange staart krijgt’, meent Vanopdenbosch. ‘We zullen ook moeten beslissen hoe lang we de zware inspanningen om de ziekte te bestrijden volhouden.’

Volgens een schatting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zal de strijd om BSE uit de voedselketen te houden ons land dit jaar (2002) ongeveer 34 miljoen euro kosten: 4,5 miljoen voor de vergoeding van de boeren en de verwerking van de verdachte dieren, 29,5 miljoen voor alles wat met het testen van de stalen te maken heeft.

Voor de Belgische situatie is Vanopdenbosch duidelijk: we zijn nog altijd niet voorbij de top van het aantal ziektegevallen. Pas in januari 2001 kwam er in Europa een volledig verbod op het voederen van dierenmeel aan zoogdieren, zodat we ‘nog enkele jaren’ met een constant aantal gevallen te maken zullen krijgen – dieren worden gemiddeld pas na 5,5 jaar ziek.

‘Maar met de maatregelen die nu genomen zijn, moet BSE uiteindelijk een doodlopend straatje worden’, stelt Vanopdenbosch. ‘Zelfs Groot-Brittannië zou tegen 2004 stilaan de staart van de epidemie bereiken. Eventuele besmettingen via andere kanalen dan het voeder zullen de epidemie nooit op het huidige peil kunnen houden.’

Vanopdenbosch maakt zich ook sterk dat de volksgezondheid ‘maximaal’ tegen BSE beschermd is. ‘Maar maximaal is niet gelijk aan 100 procent.’ BSE kan namelijk ook de mens treffen, als de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJZ): een dodelijke aandoening die jarenlang in een lichaam sluimert, om dan plots toe te slaan met zware gedrags- en bewegingsstoornissen. Die zijn een gevolg van het feit dat de prionen ‘gaten’ in de hersenen slaan – daarom wordt deze groep aandoeningen ook spons- of prionziekten genoemd.

OVERLEVEN IN FORMOL

In het Verenigd Koninkrijk, waar tussen 1985 en 1996 álle mensen met BSE in contact zullen zijn geweest, zijn tot dusver 127 patiënten aan de ziekte gestorven. Elders in de wereld 11, van wie 6 in Frankrijk. Per jaar stijgt het aantal gevallen met maximaal 40 procent, wat nog altijd weinig is. Niemand kan op dit moment voorspellen hoeveel mensen uiteindelijk getroffen zullen worden, omdat er veel te weinig over de ware aard van de ziekte bekend is. Het wordt nog altijd niet uitgesloten dat het er vele tienduizenden (tot 70.000) zullen zijn.

Voorlopig is er maar één bezwarende factor bekend: een specifieke voorbestemdheid, gekoppeld aan een basisstukje van het gen dat de informatie over het prioneiwit bevat. ‘Het gaat om eenderde van de bevolking’, verduidelijkt Vanopdenbosch. ‘Gelukkig blijkt het aantal mensen dat besmet is, nog altijd heel laag. De nieuwe variant van CJZ kan nu in de amandelen worden opgespoord. Tot dusver bleek slechts één persoon op 8800 positief bij een test. De vraag die zich daarbij opdringt, is of we de mensen die positief blijken, moeten verwittigen. Want het is niet zeker dat ze uiteindelijk ziek zullen worden. Het is een moeilijke kwestie. De Zwitsers hebben alvast beslist dat ze iedereen zullen informeren.’

Ondanks de grote inspanningen die geleverd worden om de prionen te begrijpen, moet Vanopdenbosch toegeven dat er momenteel heel weinig hoop is dat er op termijn een behandeling komt. ‘De prionen blijven ons verrassen. Ze hebben veel weerstand, overleven een langdurige blootstelling aan temperaturen van 600 graad Celsius. We weten zelfs niet zeker of we ze wel kúnnen elimineren. Ze overleven een kuur in formol, dat er om bekendstaat dat het alle eiwitten vernietigt. Een probleem is ook dat het afweersysteem van een lichaam de prionen niet aanvalt, omdat het hen niet als iets vreemds herkent. Ze hebben dus vrij spel. Desondanks ben ik, wat de mens betreft, gematigd optimistisch. Er zijn nog altijd weinig tekenen dat er een grote epidemie in de maak is.’

Boer Vanhecke uit Maldegem heeft ondertussen het bericht gekregen dat de snelle test heeft uitgewezen dat zijn dier geen BSE had. Die test moet worden bevestigd, maar tot dusver stemde het tweede resultaat altijd met het eerste overeen. ‘Het is een opluchting’, zegt hij. ‘Ik ken collega’s bij wie de volledige stal werd opgeruimd. Dat is verschrikkelijk, een levenswerk verdwijnt. Ik zou een week naar de Ardennen vertrekken als ze mijn stal zouden komen ruimen. Ook voor mijn gezin zou het vreselijk zijn, want omdat wij veel kalfjes hebben, leven mijn kinderen erg met de boerderij mee. Ik hoop echt dat de mensen van het CODA en de andere wetenschappers BSE zo snel mogelijk uitroeien.’

Dirk Draulans

Mogelijk door de stress van het kalveren zijn koeien in de herfst vatbaarder voor BSE.

Het is niet zeker dat mensen die bij een test positief blijken, ook ziek zullen worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content