‘Als je de vinger wilt leggen op wat ons allemaal verenigt, dan denk ik dat het eerbied voor het echte, het authentieke is’, zegt Sigiswald Kuijken.

Sigiswald Kuijken is door Italië aan het toeren als het bericht komt dat hij de meest prestigieuze cultuurprijs van Vlaanderen heeft gewonnen. We ontmoeten elkaar in Venetië, waar hij en zijn vrouw bij vrienden logeren – het voordeel van wereldburgerschap. De kou zweeft over de kanalen, een gondelier tracht tevergeefs een stel ingeduffelde Portugezen voor een prikje te laten instappen. Maar zelfs het grijze wolkendek doet niets af aan de grandeur van deze stad waar de musicus zich thuis voelt.

Wat doet u momenteel in Italië?

SIGISWALD KUIJKEN: Ik heb net in Vicenza de eerste drie cellosuites van Bach gespeeld op mijn viola da spalla. Dat is een grote violoncello die je min of meer bespeelt als een altviool. Ik ben ervan overtuigd dat dit eigenlijk het instrument is waarvoor Bach die suites geschreven heeft. En overmorgen ga ik het orkest van Padua dirigeren met Brahms, Schumann en Weber. Niet mijn gewone repertoire, maar het is verfrissend om af en toe ook eens iets anders aan te pakken, zowel voor mij als voor het publiek en het orkest. Als ik dirigeer, bereid ik me wel goed voor, maar het is niet mijn eerste prioriteit.

Sterker nog, u zegt geregeld dat om Bach te spelen een dirigent overbodig is.

KUIJKEN: Ik kan me voorstellen dat Bach soms de maat aangaf met een papierrol als de zichtbaarheid tussen koor en muzikanten niet optimaal was, maar gedirigeerd zoals dat vandaag gaat, heeft hij nooit. Binnenkort brengen we de Mattheuspassie in een afgeslankte versie en zonder dirigent. Bij barokmuziek is een dirigent volgens mij vooral een hinderlijk scherm tussen de muziek en het publiek, hij leidt af of trekt de aandacht naar zich toe.

Hetzelfde geldt trouwens voor interpretatie, een term waar ik ook al niets mee heb. Ik spreek liever over realisatie. Interpreteren betekent letterlijk vertalen, omzetten naar je eigen taal. Als er één taal universeel is en geen vertaling nodig heeft, dan is het wel de muziek. De meest extreme vormen van interpretatie vind je tegenwoordig in opera-ensceneringen. Je mág vandaag Don Giovanni zelfs niet meer brengen zoals Mozart dat wou, alsof dat niet interessant genoeg is. Men wil niet meer doorgronden wat de componist wou, het is meteen: wat kan ik ermee doen? Pretentieus en narcistisch vind ik dat.

Zijn het niet de beeldenstormers van vandaag, net zoals u veertig jaar geleden een beeldenstormer was?

KUIJKEN: Sta me toe u op uw woord te nemen: beeldenstormen, dat is vernietigen, zoals de taliban oude Boeddhabeelden vernietigd hebben in Afghanistan. Wat wij afbraken was niet de muziek, maar wel de karikatuur waartoe ze verworden was. Dat geforceerde zoeken naar een hedendaagse benadering van de opera, dat vind ik pas intellectualisme van de laagste soort.

Waar kwam die grote interesse voor de originele partituur en uitvoering bij u vandaan?

KUIJKEN: Ik was amper een jaar of zeven toen mijn twee oudere broers naar Monschau mochten om daar een cursus vedelbouw te volgen. Ze kwamen thuis met zo’n instrument en het jaar nadien brachten ze er weer twee mee. Ik heb mijn tweede studiejaar overgeslagen, ik moest thuisblijven met een infectie. In die periode leerde mijn moeder mij noten lezen. Zo maakte ik ook kennis met een aantal partituren die bij de vedel hoorden, renaissancemuziek van Orlando di Lasso en Josquin des Prez. Zowel ik als mijn broers voelden meteen een vonk: dit was iets bijzonders.

Toen ik later conservatorium volgde in Brugge en Brussel, bleek daar (toen vanzelfsprekend) geen enkele interesse voor dit soort muziek te bestaan. In deze bolwerken begon toen de muziek bij Bach en zij eindigde zowat bij Bartok. Toen ik er buiten kwam in 1964 gooide ik me met alle kracht net in het repertorium dat vóór Bach en ná Bartok kwam: vroegbarok en avant-garde.

Zowel ik als mijn broers Wieland en Barthold hadden dus de interesse voor oude muziek levend gehouden. Wieland en ik speelden ook viola da gamba, vrij uitzonderlijk voor die tijd. Zo kwamen we bij de authentieke uitvoeringspraktijk terecht, en bij het Alarius Ensemble dat tot 1972 Europa en de VS doorkruiste voor concerten met 17e-eeuwse en vroeg 18e-eeuwse muziek. In 1965 ontmoetten we ook mensen zoals Frans Brüggen en Gustav Leonhardt, wat in 1972 leidde tot het ontstaan van het barokorkest La Petite Bande.

Drie broers die professioneel muziek beoefenen, en u hebt dan nog drie dochters die hetzelfde doen. Een bewijs dat muzikaal talent genetisch bepaald is?

KUIJKEN: Dat zal wel zeker? Je hebt ook in het verleden nogal wat families van componisten of uitvoerders. Mijn ouders waren niet zo sterk met muziek bezig, maar ze hebben ons wel de kans gegeven om er ons beroep van te maken, wat in die tijd toch niet vanzelfsprekend was. In mijn familie van beide kanten vond je wel getalenteerde muzikanten, maar zelden op professioneel niveau.

Als je de vinger wilt leggen op wat ons allemaal verenigt, dan denk ik dat het eerbied voor het echte, het authentieke is. Dat geldt niet alleen voor de muzikanten in mijn familie, maar bijvoorbeeld ook voor mijn broer Eckhart, die bioloog is en dezelfde houding heeft tegenover de natuur. Ik herken die houding bij mijn dochters Sara, Marie en Veronica die elk ook een professionele muziekcarrière hebben. We zien elkaar jammer genoeg zelden samen buiten de muziek om, we zijn allemaal vaak op reis en zij wonen alledrie in het buitenland. Maar als we samenkomen om te concerteren, is er een soort overeenstemming die je volgens mijn vrouw meteen aanvoelt, alsof je één ziel hoort.

Even terug naar de beginperiode. La Petite Bande werd in 1972 opgericht om één plaatopname te maken.

KUIJKEN: Precies, de Bourgeois gentilhomme van Jean-Baptiste Lully. Gustav Leonhardt vroeg me om een ensemble samen te stellen om het op plaat te zetten. Toen de opname af was, hadden we nog een naam nodig. Het was Leonhardt die ‘La Petite Bande’ voorstelde. Dat was de naam die Lully aan het hof van Louis XIV gaf aan zijn kern van de beste spelers.

Daarna hebben we met Leonhardt nog muziek van Campra opgenomen, en in 1974 zonder hem een plaat met muziek van Muffat. Om eerlijk te zijn: pas dan is het me beginnen te dagen dat we met La Petite Bande een vaste groep konden worden. Zo zijn we begonnen met concerten, en het succes groeide jaar na jaar, plaatopnamen volgden elkaar op.

Het vervolg kennen we: de authentieke benadering is intussen erkend als een gevestigde waarde.

KUIJKEN: Zelfs in die mate dat geen enkel modern orkest dat zichzelf respecteert vandaag nog de Brandenburgse concerto’s van Bach met dertig violen zou durven te spelen. Het succes van de ‘oudemuziekbeweging’ is misschien zelfs een beetje té groot, ze riskeert er het slachtoffer van te worden. Je krijgt mensen die er vooral carrièrekansen in zien, het wordt een marktproduct en een systeem. Toch ben ik er ook zeker van dat er nog volop levenskracht in zit: er valt nog veel te vernieuwen en te ontdekken, op technisch vlak, qua instrumentenbouw, besnaring enzovoort.

Een woord dat u vaak laat vallen is spiritualiteit. Vindt u dat je Bachs werk ook inhoudelijk moet beleven om hem correct te interpreteren?

KUIJKEN: Mijn ouders waren atheïst. Via mijn vrouw en andere belangrijke ontmoetingen ben ik wel tot het christendom toegetreden. Vandaag weet ik niet echt of ik mezelf wel gelovig zou noemen, maar ik heb inderdaad diep respect voor spiritualiteit, van welke geloofsovertuiging of levensfilosofie ze ook komt. Daarover hebben mijn vrouw Marleen en ik trouwens een boek geschreven, Op de Jakobsweg. De titel laat vermoeden dat het over een pelgrimage gaat, maar het gaat vooral om een spirituele reis.

Sinds een jaar of vijf nemen we dagelijks tijd voor een korte zenmeditatie: een moment om je hoofd helemaal leeg te maken en in contact te komen met je centrum van rust. Dat leert je dingen te relativeren, maar ook om alles als één betekenisvol geheel te beleven. Sinds we dat doen, heb ik nog meer de neiging om in de muziek alle uiterlijkheden die weggelaten kunnen worden ook te laten vallen. Vandaar mijn keuze om de cantates, en straks ook de Mattheuspassie, te brengen met de kleine bezetting die Bach ook zelf hanteerde: één stem per partij, dus vier zangers (of acht bij dubbelkorige werken) met de bijbehorende kleinere orkestbezetting.

Alle tonale muziek, ook Bach dus, draait om dissonanten die een oplossing krijgen. Het is als een reis door pijnlijke, soms moeilijke ervaringen die uiteindelijk leidt tot een zekere berusting én verrijking. Bach blijft een mysterie: hij gebruikt dezelfde muziektaal als zijn tijdgenoten, en toch zit er iets bijzonders in dat we vandaag onmiddellijk herkennen en dat vanuit een zeldzame diepte komt.

GRATIS DOWNLOAD, 3 exclusieve tracks met onuitgegeven werk van Sigiswald Kuijken op www.knack.be/acties

DOOR PETER VANDEWEERDT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content