Tien jaar terug lag de sociaal-democratie op apegapen. Vandaag regeert ze over Europa. Wat zal de linkerzijde met die macht aanvangen?

Het einde van een politieke generatie? Niet voor Fred Erdman. Nu pas ontdekt hij de vertrouwelijke apartjes met zijn buitenlandse collega’s, de betere hotels en de internationale media, kortom de grote politiek. Zopas nam hij in Wenen voor het eerst in zijn carrière deel aan een Europese top van socialistische leiders. Die koesterden zich in het licht en de warmte van de macht.

Sinds Gerhard Schröder de Duitse verkiezingen won, is de sociaal-democratie baas in Europa. Negen van de vijftien regeringsleiders behoren tot de politieke familie van Erdman en in dertien regeringen zit rood mee, zoniet alleen aan tafel. Ook in de Unie heeft links het voor het zeggen: in het Europees parlement vormen ze de sterkste fractie en in de Commissie bevinden ze zich in een dominante positie.

De arbeidersklasse van weleer boerde goed en bezit nu een dikke portefeuille vol eerste ministers en riant gehonoreerde mandaten. De SP-voorzitter hoopt dat ook de gewone man er binnenkort beter van wordt. “We hebben geen alibi meer en evenmin een excuus. Als we willen, kunnen we het sociaal Europa realiseren. We kunnen ons niet meer achter Margaret Thatcher verstoppen.”

In nauwelijks achttien maanden veranderde de Europese Unie grondig van kleur. De rechterzijde geraakte steeds meer in de verdrukking. Eerst werd John Major weggestemd, dan Alain Juppé en nu Helmut Kohl. De drie grote Unie-landen, waarzonder niets kan beslist worden, zijn nu voor vele jaren in handen van de sociaal-democratie.

Toen het Oost-Europees communisme tien jaar geleden als een vieze pudding in elkaar zakte en het Westen de neoliberale waarheden omarmde, voorspelde meer dan één Mark Eyskens het einde van het socialisme. Maar vandaag floreren Tony Blair, Lionel Jospin, Schröder en de vroegere vakbondsleider Wim Kok.

MEER DAN EEN VLAG EN EEN LIED

Om aan de macht te komen, zwoeren ze dure eden en nog meer dogma’s af en kieperden zowat alles overboord wat hun voorgangers hadden heilig verklaard. Ze privatiseerden en dereguleerden dat het een lieve lust was, knipten de vleugels van de bonden, slankten de staat af en knuffelden de managers en hun vrije markt. Toch bleven ze zich sociaal-democraat noemen, de Internationale zingen en elkaar ontmoeten op podia met een rode achtergrond en dito roos. Hoewel ze steeds meer naar het centrum of die neue Mitte opschoven, in hun verkiezingstoespraken vooral in vaagheid grossierden en hun programma’s niet zelden contradictorisch zijn, heeft hun electoraal succes toch een gemeenschappelijke noemer. Ze kregen het vertrouwen omdat de bevolking eindelijk komaf wil maken met de werkloosheid. Al de rest is bijzaak. Schröder, die een neus heeft voor stemmingen, beseft dat. “Als de werkloosheid op het einde van de legislatuur niet is overwonnen, zijn we mislukt.”

Deze week zakken de regeringsleiders van de Vijftien voor een informele top af naar het Oostenrijkse Pörtschach. Ze zullen er twee dagen diep nadenken hoe ze Europa dichter bij de burger kunnen brengen en minder bureaucratisch maken. Oude koek natuurlijk, maar Jacques Chirac en vooral Kohl, de vader van het idee, hadden daar in juni in Cardiff een punt van gemaakt. De andere regeringsleiders wilden de stemming toen niet verknallen, gunden Kohl zijn pleziertje en stemden zonder enthousiasme met de Oostenrijkse retraite in.

Het ziet er niet naar uit dat daar veel over subsidiariteit gepraat zal worden. De belangrijkste promotor van het gesprek geeft immers forfait. Voor Kohl, die pas twee dagen later, op 27 oktober, het kanselierschap neerlegt, hoeft het allemaal niet meer. Schröder komt wel en zal deze eerste kennismaking benutten om handjes te schudden en het achterste van zijn tong niet te laten zien. Niemand kan hem euvel duiden dat hij zich nog niet wil verbranden aan de vele, hete dossiers.

Over één dossier zal hij zich wel moeten uitspreken: de bedreigde Europese economische groei. Veel vlugger dan verwacht kan centrumlinks recepten aanbieden. Niet om de wereld te veranderen, zoals hun politieke grootvaders droomden, maar wel om in de wereld van de global markets overeind te blijven. Paradoxaal genoeg biedt die sluimerende crisis voor de Europese linkerzijde een uitgelezen kans om af te rekenen met twee decennia neoliberalisme en enkele follies van de vrije markt. De Europese sociaal-democratie kan aantonen dat ze voor meer staat dan een vlag, een lied en retoriek.

Premier Jean-Luc Dehaene maakte zich tot dusver nauwelijks druk over de opmars van modern links. Met kennis van zaken merkte hij op dat het ideologisch etiket voor eerste ministers doorgaans bijkomstig is. Op de eerste plaats verdedigen ze het nationaal belang en, zo signaleerde hij herhaaldelijk, Blair en Major hebben meer met elkaar gemeen dan ze willen toegeven.

EEN HANDICAP VOOR DEHAENE

De feiten gaven Dehaene de afgelopen maanden gelijk. In de Europese cenakels stellen alle regeringen, ongeacht hun ideologische bloedgroep, het eigenbelang voorop. Zeker als het over geld gaat. Onder impuls van de conservatieve Duitser Theo Waigel en het liberale boegbeeld uit Nederland, Frits Bolkestein, eisten de twee landen dat ze voortaan minder moeten betalen voor de Unie. Kok is het daar roerend mee eens en dreigde al met een veto als Nederland geen genoegdoening krijgt. Schröder, die over veel met Waigel publiek van mening verschilt, volgt hem wel over de EU-bijdragen. Als er Duitse centen op het spel staan, tellen de partijpolitieke scheidingslijnen niet meer.

Met vele dossiers, waarin de Unie de volgende maanden haar tanden zet, zijn miljardenbedragen gemoeid. Dat is onder meer het geval met de Agenda 2000 die, door besparingen in het landbouwbeleid en in de hulp aan de achtergebleven regio’s, de weg naar de uitbreiding moet effenen. Deze materie leent zich niet tot ideologische frontvorming en zal Dehaene, als eenzame christen-democraat in de raad, vast niet in grote verlegenheid kunnen brengen. Als er nationale voordelen uit te puren vallen, rijdt iedereen voor zich en sluit met om het even wie akkoorden of deals.

Sinds het Verdrag van Amsterdam, in juni vorig jaar, draait de Unie aan een traag tempo. Lastige beslissingen worden systematisch uitgesteld, omdat ze de ratificatie van het nieuwe verdrag kunnen hypothekeren. Vooral in Frankrijk ligt het moeilijk. President Chirac wordt door de achterban onder druk gezet om, zoals met Maastricht in 1993, een referendum te organiseren. Tot de lente van volgend jaar – dan pas kan het Frans parlement de verdragstekst goedkeuren -, zal de Unie op automatische piloot vliegen en weinig ondernemen dat de Franse volksvertegenwoordiging kan verstoren. Dat dreigt ook het moeilijke debat over de financiële middelen van de Unie – een discussie die de Franse boeren met argusogen volgen – te vertragen. Het is vrijwel uitgesloten dat de regeringsleiders er nog deze legislatuur uit geraken. In het bijzonder de Duitse top in de lente van volgend jaar riskeert op een flop uit te draaien. Pas na de verkiezingen in juni komt er opnieuw vaart in de Unie, en dan nog wordt het omzichtig manoeuvreren.

Ook de Europese commissie en haar voorzitter worden volgend jaar vervangen. Hoewel Jacques Santer zichzelf graag wil opvolgen, maakt hij weinig kans. De bleke Santer kon slechts weinigen overtuigen. In ruime kring wordt voor een sterkere en een meer bevlogen figuur gepleit. Geen Jacques Delors, maar wel een sociaal-democraat. De linkerzijde is aan de beurt en het zal stevige argumenten vragen om haar te beletten haar machtspositie ook op die manier te verzilveren.

De aanduiding van de commissievoorzitter is canapéwerk voor de leden van de Europese raad. In 1994 klaarde Kohl, de regeringsleider met de langste staat van dienst, die klus. Hij wees Ruud Lubbers af, schoof vervolgens Dehaene naar voren en stelde, na het Britse veto tegen Dehaene, Santer voor. Met Kohl weg en de christen-democratie in de minderheid, heeft de Belgische premier nog weinig in de pap te brokken. Dat hij de grootste anciënniteit heeft, verschaft hem nog enig prestige. Daartegenover staat dat hij het nu zonder het geprivilegieerde contact met het Duitse kanselierschap moet stellen; een ernstige handicap voor wie op de Europese besluitvorming wil wegen.

KOERSCORRECTIE OF ZELFS REVANCHE

De partijpolitieke en ideologische netwerken spelen ook in de grote financiële en sociaal-economische beleidskeuzes. De Franse premier Jospin durfde vorige week de onderhandelingen over het Multilateraal akkoord over investeringen (MAI) opblazen, omdat hij op veel begrip van de nieuwe Duitse coalitie kon rekenen. Vanuit haar Europese observatiepost bevestigde fractieleider Magda Aelvoet: “Voor de Duitse groenen is het MAI onaanvaardbaar en Schröder heeft zich daarbij neergelegd.”

Een deel van de linkerzijde heeft het nooit gepikt dat een essentieel luik van het Witboek van Delors niet werd uitgevoerd. De zogenaamde economische regering die een tegengewicht voor de Europese centrale bank moest vormen, kwam er niet en ook tegen de grote infrastructuurwerken werd hardnekkig obstructie gepleegd. De Duitse conservatieven wilden er niet van weten en kregen de ministers van Financiën aan hun kant. Die Ecofin-raad verzette zich systematisch tegen elke poging tot bijsturing van de harde monetaire aanpak. Zelfs een fiscale harmonisatie vond geen genade. Meer dan eens veroorloofde Ecofin het zich om beslissingen van de regeringsleiders uit te hollen of ongedaan te maken.

Nu de drie grootste EU-landen een sociaal-democraat op Financiën hebben, komt er vrijwel zeker een koerscorrectie, zoniet een revanche. De socialistische ministers van Financiën legden zopas de laatste hand aan een rapport over de noodzakelijke economische hervormingen binnen de Unie. In de eerste zin van het document is het al prijs. “We stellen ons tot doel om de economische groei en de tewerkstelling te herstellen.” Onschuldig? Inderdaad, maar niet voor ministers van Financiën. Voor Waigel en zijn conservatieve collega’s klinkt dit bijna als ketterij. Zij vinden dat ministers van Financiën zich alleen over prijsstabiliteit moeten bekommeren, en dat al de rest daarvan een afgeleide is.

De krachtlijnen van het document stonden al op papier voor de beurzen hun opdonder kregen en de Duitse sociaal-democraten de verkiezingen wonnen. Dus bleef de inbreng van Oscar Lafontaine, de SPD-voorzitter en vrijwel zeker minister van Financiën in het kabinet-Schröder, veeleer beperkt. Maar hoewel hij nog niet in functie is, bestond Lafontaine het al om de Duitse centrale bank te kapittelen. De rentevoeten waren te hoog en dat remde de groei, zeker als de dollar voortdurend terrein verloor. Verder bepleitte hij een grotere luister- en dialoogbereidheid van de bank. Lafontaines bedenkingen ontlokten al verontrustende commentaren over de bedreigde onafhankelijkheid van de Bundesbank.

Ook het socialistische Ecofin-document noemt een goede dialoog met de Europees centrale bank een noodzakelijke voorwaarde voor een betere coördinatie van monetair beleid en werkgelegenheid. Nog iets dat Waigel moeilijk kan pruimen. De crisis geeft de linkerzijde en Lafontaine de kans om thema’s aan te kaarten en initiatieven te nemen, waarvoor ze in normale omstandigheden jaren moeten lobbyen. Zelfs Henry Kissinger, allesbehalve een socialist maar bij momenten wel lucide, beseft dat er iets bijzonders aan de hand is. “De ongecontroleerde globalisatie uit de jaren negentig kan tot een revolte tegen de vrijheid van de financiële markten leiden. Was het laisser faire van het negentiende-eeuwse kapitalisme niet de wieg van het marxisme?”

PAUL GOOSSENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content