Er ligt een grote afstand tussen wat politici en media bovenaan op de agenda zetten en wat de bevolking als belangrijk ervaart. Dat schrijven Jos Bouveroux, hoofdredacteur van de VRT-Nieuwsdienst, en Luc Huyse, emeritus hoogleraar en publicist, in Het onvoltooide land. Over bouwterrein België en het politieke metselwerk dat nooit af is, maakten beide auteurs ook een gelijknamige vierdelige tv-reeks die op 26 april van start gaat op Canvas.

I n de perceptie van vele politici en journalisten telt de federale agenda altijd maar meer dossiers met een communautaire dimensie. Het lijkt wel alsof Vlamingen en Frans- taligen het over zowat alles oneens zijn. Voorbeelden zijn te vinden in de kwestie van de uitbreiding van gesloten instellingen voor delinquente jongeren, de regularisering van mensen zonder papieren, het beleid ten aanzien van het Congo van Kabila, het ontwikkelingsbeleid, de proefvelden van genetisch gewijzigde populieren. Er zullen objectieve meningsverschillen zijn, maar tegelijkertijd is de communautaire verpakking vaak minstens gedeeltelijk het product van tactiek en strategie. Die emballage kan dienen als glijmiddel in de besluitvorming van regering en parlement. Al enige tijd is de federale machinerie immers zo afgesteld dat een knelpunt met communautaire inslag sneller opgemerkt wordt en hoger op de agenda komt te staan.

Toch is er absoluut geen sprake van communautaire koorts in brede lagen van de bevolking. De opwinding lijkt beperkt tot de Wetstraat en enkele belendende percelen – de binnenlandredacties van de kranten en van de audiovisuele media inbegrepen. Er is gezegd dat dit de eerste publieksloze crisis van het regime kan worden. Dat verandert de vraag naar het verdere verloop ervan. Vroeger waren er altijd politici die in de luwte bleven. Ze werden bewust op de reservebank gezet om op het gepaste moment, als het echt begon te spannen, een compromis te zoeken en te vinden. De onderhandelaars die in 1958 de godsvrede hebben voorbereid, waren in de schoolstrijd zelf niet prominent in beeld geweest. Vandaag zit er bitter weinig politiek volk op de reservebank. Zo ontbreekt de humus die je nodig hebt om laagje per laagje tot een compromis te komen. En de burgers zijn opvallend passief.

Een nieuwe kloof

De geringe betrokkenheid van de bevolking vermindert uiteraard de kans op explosieve toestanden. Dat zou de verbouwing van België moeten vergemakkelijken. Tegelijk rijst er echter een probleem dat de geloofwaardigheid van het politieke bestel op sluipende wijze kan aantasten. Er ontstaat een verwijdering tussen burgers en politici die veel breder is dan de spreekwoordelijke kloof waarover al langer gepraat wordt.

Een aantal cijfers wijst in die richting. Ze zijn afkomstig uit de publicaties van het Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO, K.U. Leuven) en de Pole Interuniversitaire Opinion publique et Politique (UCL). Beide instituten behoren tot de Europese top. Zij werken al vele jaren nauw samen. Hun uitermate betrouwbare enquêtes en peilingen bevatten dezelfde vragen zodat een vergelijking van opinies in de beide taalgroepen perfect mogelijk is.

In hun postelectoraal verkiezingsonderzoek van 2007 is aan een representatieve groep van mannen en vrouwen gevraagd welk thema hen het meest heeft geleid bij het uitbrengen van hun stem. Zij konden kiezen uit een elftal beleidsrelevante topics. De kwestie van de staatshervorming was er een van. In Vlaanderen kwam dat dossier op de negende plaats. Voor iets meer dan 5 procent van de kiezers lag daar de belangrijkste beweegreden voor hun partijkeuze. Aan Waalse kant stond het thema op nummer acht, met net geen 2 procent supporters. In beide regio’s zijn het sociaaleconomische kwesties die in het stemlokaal de doorslag hebben gegeven. De onderzoekers wijzen er ook op dat de lage score voor het probleem van de staatshervorming sinds de vroegste enquête (1991) een constant gegeven is. Er ligt dus een grote afstand tussen wat politici en media al geruime tijd vooraan op de agenda zetten en wat de bevolking als belangrijk ervaart.

Dat wordt bevestigd in ander onderzoek van ISPO en PIOP (2007). Aan kiezers is gevraagd op welk beleidsniveau werkloosheid, immigratie, milieu, criminaliteit en gezondheidszorg het best behandeld worden. Is dat op gewestelijk, federaal of Europees vlak? Het eerste wat in de resultaten opvalt, is de beperkte keuze voor het regionaal niveau. Dat ligt in Vlaanderen tussen de 9 procent (immigratie) en de 27 procent (werkloosheid). In Wallonië zijn er gelijksoortige cijfers, respectievelijk 6 procent en 22 procent. Het onderzoek legde dezelfde vraag voor aan een steekproef van federale parlementsleden. Aan Waalse kant lopen de voorkeuren in grote mate parallel met wat de kiezers denken. In Vlaanderen is dat absoluut niet het geval. De voorkeur van de parlementsleden voor het regionaal niveau varieert van 15 procent (immigratie) over 24 procent (criminaliteit), 33 procent (milieu) en 57 procent (gezondheidszorg) tot 62 procent (werkloosheid).

Wat is de conclusie? Zowel Vlamingen als Walen laten zich in hun kiesgedrag niet of nauwelijks beïnvloeden door het debat over de hervorming van de staat. Zij zijn niet geraakt door het thema dat de politieke klasse al jaren in de greep heeft. Hier gaapt een kloof. Bovendien kiest in beide landsgedeelten slechts een opvallende minderheid voor het gewestelijk beleidsniveau bij de aanpak van vijf belangrijke probleemgebieden. In het zuiden van het land lijken de meningen van burgers en politici op dat punt weinig te verschillen. In Vlaanderen daarentegen nemen de politici een veel regiogerichter positie in dan hun kiezers.

Een gepassioneerde elite, een passieve bevolking

Een politieke klasse die, vooral in Vlaanderen, in de ban is van het communautaire en een kiezerskorps dat niet volgt. Toch wel een probleem, niet?

1. In de levensloop van ‘de kwestie’ zijn de impulsen zeer lange tijd vanuit ‘het midden’ van de samenleving gekomen. In de tweede helft van de negentiende eeuw waren het Vlaamse burgers die taaleisen gingen stellen, hoofdzakelijk via culturele organisaties. Zij wilden hogerop en de officiële achterstelling van het Vlaams maakte dat onmogelijk. Ook tot ver in de twintigste eeuw wortelde zowel de Vlaamse als de Waalse beweging in het verenigingsleven, het onderwijs en de journalistiek. Van daaruit stuurden zij signalen naar de overheid. Nu en dan, zoals in de jaren twintig van de vorige eeuw, opereerden kortstondig politieke partijen die de taalproblematiek rechtstreeks in het parlement brachten. Zij bewerkten de traditionele formaties waardoor de wetgeving geleidelijk werd aangepast. Maar telkens weer verdwenen zij en de communautaire kwestie naar de achtergrond, omdat levensbeschouwelijke of sociaaleconomische problemen volop voorrang kregen. Het waren de organisaties van het maatschappelijke midden, de bewegingen, die dan de problematiek in bewaring namen. De communautaire radicalisering van een groot gedeelte van de politieke klasse heeft daar een einde aan gemaakt. Sindsdien verloopt de sturing helemaal vanuit de top, vanuit de Wetstraat en de hoofdkwartieren van de partijen. Het hele dossier wordt nu beheerd door partijpolitieke experts, zodat het gedeeltelijk uit het zicht is verdwenen.

2. Natuurlijk, de belangstelling van de bevolking voor de communautaire problematiek is nooit groot geweest. Het is en blijft een technisch dossier, zeker in vergelijking met problemen als werkloosheid, pensioenen, immigratie of criminaliteit. Maar de moeilijkheidsgraad is de laatste dertig jaar sterk toegenomen. Aan de ene kant omdat de opeenvolgende staatshervormingen een zware juridische en dus nauwelijks toegankelijke component hebben. Maar sommige politici hebben die complexiteit ook gemanipuleerd. Er is een passage in de memoires van Wilfried Martens waarin hij dat eerlijk toegeeft: ‘Jean-Luc Dehaene beweerde altijd dat sommige problemen slechts met ingewikkelde teksten, die door weinigen worden begrepen, kunnen worden opgelost. Een inhoudelijk zo gevaarlijk dossier als de financiering van de deelgebieden verwijlt al lange tijd (…) in een wonderbaarlijke rust. Dat is mee te danken aan het feit dat praktisch niemand de onderliggende mechanismen kent.’

3. Wat voorafgaat, volstaat niet om te begrijpen waarom, in ieder geval in Vlaanderen, vele politici niet (willen) beseffen dat de burgers hen niet volgen in hun fixatie op het communautaire. In een bespreking van de al vermelde enquêtes van ISPO en PIOP schreef Marc Reynebeau in De Standaard (14 juni 2008): ‘Zo rijst de vraag of de toppolitici, zeker zij die nu al een jaar betrokken zijn in de slopende onderhandelingen met de Franstalige partijen, niet beginnen te lijden aan een bunkermentaliteit. Worden zij daardoor misleid door percepties, die niet stroken met wat echt leeft bij de bevolking?’ Bewustzijnsvernauwing is inderdaad niet uitzonderlijk in dergelijke omstandigheden. Een andere vraag is of deze aandoening niet evenzeer de journalisten van de politieke redacties treft. Misschien kan men van een ‘Wetstraatsyndroom’ spreken?

Een paar bladzijden geleden schreef ik dat deze kloof tussen bevolking en politiek een probleem is dat de geloofwaardigheid van het bestel op sluipende wijze kan aantasten. Als de politieke agenda en de publieksagenda te ver uit elkaar groeien, ontstaat er een democratisch deficit dat niet zonder gevolgen kan blijven. Momenteel ontsnapt dit risico aan de aandacht van de meeste politici en Wetstraatjournalisten. Toch is dit een cruciaal element in de zoektocht naar een nieuwe gedaante voor België en zijn gewesten.

JOS BOUVEROUX & LUC HUYSE, HET ONVOLTOOIDE LAND, LEUVEN, VAN HALEWYCK, 214 BLZ., 18,90 euro.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content