Servië is inmiddels economisch dood, maar de hele Balkan deelt in het leed. De internationale gemeenschap en vooral Europa werken aan een megapro- gramma voor de wederopbouw. Natuurlijk halen de economie en de werkge- legenheid in de Europese Unie daar voordeel uit.

Het klinkt even ongeloofwaardig als de verhalen van oud-strijders: in de jaren zestig en zeventig snelden progressieve figuren uit Europa naar Joegoslavië om daar het zelfbestuur van de arbeiders te bestuderen. De Belgische socialistische vakbondsleider Georges Debunne, bijvoorbeeld, vond er de inspiratie voor zijn arbeiderscontrole. En ook het ACV flirtte met ideeën over zelfbestuur. In naam van het Joegoslavisch sociaal model werd maarschalk Josip Tito veel vergeven.

Voltooid verleden tijd. Sedert de socialistische bankier Slobodan Milosovic tien jaar geleden tot president van Joegoslavië opklom, installeerde zich in Servië een merkwaardige combinatie van nomenclatuur- en maffiakapitalisme. Voormalige communisten en avonturiers zonder scrupules hebben het land leeggemolken. Wat al een economisch rampgebied was, heeft de Navo nu gebombardeerd tot het Noord-Korea van Europa. Als gevolg van de etnische zuivering is Kosovo humanitair en economisch een savanne.

De schokken van de bombardementen doen alleszins de Europese economie niet trillen. Volgens de studiedienst van de Bank Brussel Lambert valt de invloed van de oorlog in Kosovo op de internationale economie minimaal uit. De landen die direct of indirect te lijden hebben onder de verstoring van hun handelsbetrekkingen met Servië, wegen economisch niet zwaar. Wel daalde in april het vertrouwen van de Europese consument. Ook de Belgische gezinnen verwachten een verslechtering van de economie, en meer werkloosheid. Dat pessimisme zou een gevolg zijn van de oorlog in Servië.

Daarentegen herstelt zich het vertrouwen van de industriëlen. Boudewijn Velghe, directeur economie bij het Verbond van Belgische Ondernemingen, kreeg nog geen paniekerig bedrijf aan zijn telefoon. Er doen zich afgeleide problemen voor, omdat de doorvoer in het Balkan-knooppunt over de weg en in de lucht onderbroken is. Maar over Servië zelf lopen geen klachten binnen. Op enkele onbekende kleintjes na zijn er geen Belgen actief. Na de opeenvolgende perioden van embargo’s en andere economische sancties is de buitenlandse economische aanwezigheid er grotendeels opgedroogd. Weliswaar hieven de Verenigde Naties na het akkoord van Dayton in 1995 de internationale sancties tegen het regime van Belgrado op. Maar sedert verleden zomer is het de Europese ondernemingen ronduit verboden in Servië te investeren, als vergelding voor het geweld in Kosovo. De buitenlandse financiële tegoeden van Joegoslavië liggen al lang geblokkeerd.

DE DINAR IS WAARDELOOS

De economische toestand van “romp-Joegoslavië” was trouwens al voor de Navo-actie verre van aantrekkelijk. De economische afgang van het land begon samen met de eerste kreten voor onafhankelijkheid in Slovenië en Kroatië. Nadat ook Macedonië en Bosnië-Herzegovina zich afscheidden, verschrompelde Groot-Joegoslavië tot de republieken Servië – met de vroegere autonome provincies Kosovo en Vojvodina – en Montenegro. Een onevenwichtige federatie: Servië telt tien miljoen inwoners, Montenegro 650.000. Maar de kleine partner biedt Belgrado wel de strategische toegang tot de zee.

Toen de vredesonderhandelingen in het Franse Rambouillet mislukten, lag Servië er al geruime tijd bij als een economisch rampgebied. Hoe zijn economische balans er nu uitziet, valt niet met zekerheid te beschrijven. De staatsadministratie heeft nog de oude gewoonte uit de tijd van de apparatsjiks om de statistieken op te smukken. Geen internationale autoriteit die ze nog op hun betrouwbaarheid controleert. Voorts kan niemand de omvang van de groeiende zwarte, overlevings- en regelrechte maffia-economie ramen.

De Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties denkt dat het bruto binnenlands product van Joegoslavië rond de 450 miljard frank schommelt. Met een ongeveer gelijk bevolkingsaantal draait België 9000 miljard frank. In de oorlogen in Kroatië en Bosnië heeft Belgrado zijn staatsreserves verschoten. De buitenlandse schuld is dan ook gigantisch. In die mate dat China, de belangrijkste olieleverancier, de leveringen stopzette wegens achterstallige betalingen. Dat kan na het ongelukkig platbombarderen van zijn ambassade in Belgrado nu wel veranderen. Ook Rusland, zelf in hoge geldnood, draaide de aardgaskraan dicht wegens het uitblijven van de betalingen. In Joegoslavië springt de inflatie de pan uit. Het prijsniveau zou met 30 procent per jaar stijgen, wat nog bescheiden is met de inflatie van 9000 procent in 1992. Niettemin, op wisselmarkten is de dinar waardeloos. De drukpers levert ze met grote hoeveelheden af om het staatsapparaat te betalen en de meest dringende sociale onrust te temperen. Zakelijk aangelegde Serviërs verkiezen natuurlijk de valuta van de vijanden, Duitse marken en dollars vooral.

DE GAARKEUKENS STAAN ER ALLANG

In tegenstelling tot Kroatië en Slovenië heeft Servië de staatseconomie slechts minimaal geprivatiseerd. Van de grote overheidsbedrijven is enkel het geval van de telefoonmaatschappij bekend, die voor de helft is verkocht aan Italiaanse en Griekse privé-groepen. De miljarden werden in het vooruitzicht van verkiezingen meteen uitgegeven voor de betaling van achterstallige lonen en pensioenen. Van alle voormalige Centraal- en Oost-Europese landen staat Servië het verst van de vrijemarkteconomie af.

Tussen 1991 en 1995 zijn 350.000 Serviërs tussen 25 en 40 jaar geëmigreerd, van wie 1500 wetenschappers. Veertien sociologen van het Centrum voor Beleidsstudies in Belgrado hingen nog in januari aan de alarmbel: de belangrijkste problemen van het land zijn de algemene verarming – de gaarkeukens van het Rode Kruis zijn inderdaad al lang populair in de Joegoslavische steden – , de werkloosheid, de dalende levensstandaard, de veroudering van de bevolking en de hoge misdaadcijfers. De veertien ontwaarden geen spoor van een beleid om met die problemen af te rekenen. Over Kosovo hadden ze weinig te vertellen, over die regio konden ze geen cijfers verzamelen. Maar volgens de sociologen was de armoede er duidelijk nog veel groter dan in de rest van het land.

Momenteel ligt de economie van Joegoslavië zo goed als volledig stil. Sedert de Navo alle intern en extern transport verlamde en tal van bedrijven vernielde, verloren een half miljoen mensen hun werk. Bovenop de 50 procent van de beroepsbevolking die al werkloos was. De industriële activiteit bedraagt minder dan een derde van die van de jaren zeventig. Alleen de landbouw blijft relatief goed boeren, in granen en maïs vooral.

Joegoslavië is geen lid van de Verenigde Naties, maar staat internationaal ook economisch en financieel geïsoleerd. Als enig ex-communistisch land behoort het niet tot de familie van de Oost-Europabank (BERD) in Londen. En het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank hebben Belgrado uitgesloten.

DE GRENZEN LIGGEN DICHT BIJ MEKAAR

Het economisch puin blijft niet tot Servië beperkt. In de Balkan liggen de landsgrenzen dicht bij mekaar en hangen de economieën aaneen. De fall-out van de crisis treft de dichte en de minder dichte buren. Dat is in dramatische proporties het geval voor Albanië en Macedonië, die een lange grens met Kosovo delen. Honderdduizenden etnisch-Albanese vluchtelingen ontredderen de organisatie en de financiën van de beide landen. Administratief-juridisch en economisch golden ze voordien zelfs in Oost-Europa al als verre achterkomers. Albanië is nog altijd niet hersteld van de totale ineenstorting als gevolg van de hysterie met de ponzi, het rampzalig piramidespel dat het overgrote deel van de bevolking verarmde en een kleine minderheid tot superrijken promoveerde. En de intense handel, die Macedonië met Servië voert – een vijfde van zijn export – is zo goed als stilgevallen.

Bosnië poogt met 150 miljard frank westerse hulp zijn landbouw, infrastructuur en handel weer op te bouwen. Het onderhoudt quasi geen economische relaties meer met Joegoslavië. Kroatië ruimt het puin op, maar vreest nu een ramp in zijn toeristenindustrie, normaal goed voor twintig procent van zijn buitenlands inkomen. Een gegronde vrees: toeristen worden niet aangezogen door landen die aan een oorlogsgebied grenzen. Van alle landen van het voormalig Groot-Joegoslavië stelt Slovenië het nog het beste. Het heeft het grootste inkomen van de hele Balkan-regio.

Alle buurlanden delen in het economisch leed, meldt de Economische Commissie van de Verenigde Naties. Het doodarme Roemenië in de eerste plaats. Bulgarije, aan de zuid-oostgrens, dat er net leek in te slagen met de steun van het IMF en de Wereldbank zijn financiën op de maffia en de misdaad te heroveren, verliest zijn hoop op economische stabiliteit. De helft van de Bulgaarse export gaat naar Europa, maar de uitvoerwegen liggen nu geblokkeerd, onder meer door de bombardementen op de Donaubruggen in Joegoslavië. Zelfs Hongarije, nota bene Europa’s beste leerling, beeft.

Het ziet ernaar uit dat de westerse investeringen in die landen vertragen. Zonder buitenlands geld voor de privatisering van staatsbedrijven zal de overschakeling van hun plan- naar markteconomie stokken. Van hun voormalige economische paraplu hoeven zij geen beschutting meer te verwachten: Rusland zit zelf op de knieën. Zelfs Navo-partner en EU-land Griekenland, met een onderdrukte historische sympathie voor Servië, ziet het noodweer naderen. De toeristen laten de tempels en stranden stilaan links liggen, de belangrijkste bedrijfstak van de Grieken raakt op de sukkel.

DENKEN AAN EEN HANDELSBLOK

Het staat vast dat het Westen na de oorlog een soort Marshall-plan voor de Balkan opzet, naar het voorbeeld en de gelijkenis van het enorme Amerikaanse investeringsprogramma dat Europa er na de Tweede Wereldoorlog weer bovenop hielp – en dat Duitsland zelfs tot een industriële grootmacht bevorderde.

Europa wil in de wederopbouw en de stabilisering van de regio een voortrekkersrol spelen. De vijftien ministers van Financiën van de Unie zoeken wegen voor een financiering en hebben tegen het einde van de maand concrete plannen klaar. De nieuwe voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi raamt de Europese kost op 200 miljard frank gedurende enkele jaren. Griekenland krijgt in het regionaal economisch herstel een belangrijke rol te spelen. Als beloning voor de trouw zou het versneld, met enige soepelheid in het hanteren van de Maastricht-normen, tot de eurozone mogen toetreden. Duitsland, waar kanselier Gerhard Schröder van een Balkanconferentie droomt, en Groot-Brittannië zouden er niets op tegen hebben dat sommige perifere landen, zoals Hongarije, op korte termijn tot de Europese Unie toetreden. Het kan de stabiliteit van de regio alleen maar ten goede komen. Alvast zal Europa zijn relaties met de Balkanlanden opwaarderen.

Met de financiële hulp die de industriële wereld straks de Balkan toeschuift, is behoorlijk wat eigenbelang gemoeid. De zorg om de politieke stabiliteit op Europa’s flank, in de eerste plaats. Joegoslavië als een economische invalide en de omliggende landen in economische nood blijven een bron van politieke risico’s in deze chaotische regio. Maar ook economisch heeft Europa er enkel bij te winnen dat de Balkan niet als een Bronx aan zijn achterdeur blijft liggen.

Honderden miljarden investeringen zullen nodig zijn om de burgerlijke en industriële infrastructuur en de economie van Servië weer recht te zetten en om het door de vluchtelingenstroom ontredderde Albanië en Macedonië opnieuw op weg te helpen – overigens, voor de oplossing van dit vluchtelingenprobleem blijft het zowel humanitair als economisch voorlopig koffiedik kijken. Voor de uitvoering van hun Servië-plan mikken ze in het Westen op de nu noodlijdende stedelijke middenklasse en de verdeelde en zwakke vakbeweging in Joegoslavië. Het ontmantelen van de maffia-economie vormt daarbij niet de minste van de uitdagingen.

De meest vooruitziende politici dromen al – zij het nog schuchter – van het samenbrengen van de Balkanlanden in een grote vrijhandelsgemeenschap, met betrouwbare buren als Hongarije, Griekenland en zelfs Italië. Zonder een hechte structuur, die zowel de politieke democratie als de economische groei stimuleert, blijft Europa’s zuid-oosthoek een kruitvat. Een handelsblok kan een eind maken aan de grote cultuurhistorische tegenstelling tussen streken die eeuwenlang tot de Habsburgse dan wel de Turks-Ottomaanse invloedssfeer behoorden.

Cynisch genoeg zal de Europese Unie zelf ten volle van de internationale steun genieten. In strijd met de gangbare economische doctrines is een Marshall-plan puur Keynesianisme: overheidsinvesteringen die de economie en de werkgelegenheid stimuleren. Voor de Europese ondernemingen gaat de Balkan straks open als een enorm nieuw wingewest. Zegt VBO-directeur Boudewijn Velghe: “Wij moeten ons dringend voorbereiden om met de Belgische ondernemingen mee te spelen in de Europese consortia die aan de wederopbouw van Joegoslavië werken.”

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content