‘HET WESTEN STAAT NIET ZO VER ALS HET ZELF DENKT’

PAUS FRANCISCUS EN ARTURO SOSA 'Hij bewijst dat de Kerk de plaats van de vrouw ter harte neemt.' © Isopix

Sinds vorig najaar hebben de jezuïeten voor het eerst in hun geschiedenis géén Europeaan als leider. De dertigste opvolger van Ignatius van Loyola, die de orde stichtte in 1534, is de Venezolaan Arturo Sosa Abascal. Knack sprak met hem in Rome. ‘Geroepen zijn, is zoals verliefd zijn.’

‘Hij is een joviale, warmhartige man. Een echte gentleman-señor’, klonk het bij Johan Verschueren na de verkiezing van Arturo Sosa Abascal op 16 oktober 2016. De provinciale overste van de Nederlandse en Vlaamse jezuïeten voegde eraan toe: ‘Geen gezweef bij onze nieuwe algemene overste, maar: handen aan de ploeg.’ Dat zal nodig zijn: als herder van zijn meer dan zestienduizend ordegenoten wil Sosa de nieuwe wind kracht bijzetten die sinds de verkiezing van paus Franciscus, net zoals hij een Latijns-Amerikaanse jezuïet, door het Vaticaan waait.

Sosa ontvangt ons vlak bij dat Vaticaan, in het Romeinse hoofdkwartier van de Sociëteit van Jezus. Een medewerker leidt ons naar een van de honderdtien kamers van het bakstenen, soberheid ademende gebouw uit 1927. We krijgen er koffie noch water geserveerd – armoede is hier geen loze gelofte. Des te vlugger komen we ter zake.

Pater Sosa, was uw roeping als een bliksemschicht of eerder een kwestie van voortschrijdend inzicht?

ARTURO SOSA: Het tweede, zou ik zeggen. Het is zoals verliefd zijn: opeens ben je het, pas daarna kun je ’t proberen te verklaren. Maar dan blijkt telkens weer dat die verklaring diepe wortels heeft.

Van kindsbeen af voelde ik me aangetrokken tot het spirituele. Daarin heeft om te beginnen mijn familie een rol gespeeld. Ze was niet extreem religieus, maar het geloof in God was thuis wel sterk aanwezig. Mijn ouders moedigden me aan om open te staan voor al wat is, maar ze leerden me ook dat er meer is dan het oog kan zien. Toen ik vijf was, stuurden ze me naar het Colegio San Ignacio in Caracas, waar ik zou blijven tot mijn achttiende. Daar leerde ik de jezuïeten kennen, en te midden van de broeders vond ik mijn tweede thuis.

Van maandag tot zondag waren er activiteiten die los van het gewone curriculum stonden. Al toen ik een jaar of tien was, gingen we zieken bezoeken in de ziekenhuizen. Later trokken we naar de barrios om de armen te helpen en naar het platteland om de boeren een steuntje in de rug te geven. Elke week bespraken we de politieke en sociale situatie in ons land: de zoektocht naar democratie, de armoede.

Tijdens uw schooltijd vond, tussen oktober ’62 en december ’65, het Tweede Vaticaans Concilie plaats, bedoeld om de katholieke Kerk bij de tijd te brengen. Bereikte het nieuws daarvan ook het Colegio San Ignacio?

SOSA: Zeer zeker. We volgden het zoals je vandaag een tv-feuilleton zou volgen. De Kerk stond toen zwak in Venezuela, moet u weten, veel zwakker dan bijvoorbeeld in buurland Colombia. In de negentiende eeuw, onder het bewind van Antonio Guzmán Blanco, was ze vervolgd: eigendommen werden geconfisqueerd en geestelijken die tegen de haren van de president instreken, werden in de ban gedaan. Er was werk aan de winkel. In die bedding is mijn roeping ontstaan. De overtuiging dat ik vanuit mijn geloof – dat in God en dat in de ander – een verschil voor mijn landgenoten kon maken.

U sloeg een andere weg in dan uw vader, en toch viel de appel niet ver van de boom: ook Arturo Sosa senior, een econoom en jurist, heeft zijn leven ten dienste van zijn vaderland gesteld. Hij zou twee keer minister worden.

SOSA: Mijn vader was een man van de wereld. Hij nam me geregeld mee op zijn binnenlandse reizen, en heeft me zo mijn vaderland leren kennen. Net als hij wilde ik Venezuela helpen transformeren. Voor mij was de Sociëteit van Jezus daartoe de beste uitvalsbasis. In 1966 ben ik lid geworden.

In die tijd startten de jezuïeten overal in Latijns-Amerika centra voor maatschappelijk onderzoek en actie op. In Venezuela ontstond zo, in ’68, het Centro Gumilla, waar ik als novice de bibliotheek heb helpen opzetten. Na mijn verplichte studie filosofie volgde een periode van apostolisch werk, de zogenoemde interstitie. Ik werd naar Barquisimeto gestuurd, in het westen van het land, waar we boerencoöperaties ondersteunden. Daar stond ik voor het eerst werkelijk met mijn voeten in de klei.

Begin jaren zeventig zou uw studie theologie u weer uit die klei trekken en – voor het eerst – naar Rome voeren. Een droom die in vervulling ging?

SOSA: Ik ben, dat moet ik toegeven, toch met enige tegenzin het vliegtuig opgestapt. In Latijns-Amerika schoten de maatschappelijke initiatieven als paddenstoelen uit de grond; liefst van al was ik dáár gebleven. Maar na mijn jaren in Italië was ik dankbaar: ik had er intens samengeleefd met jezuïeten uit tientallen verschillende landen, mijn wereld was weer groter geworden. Het sluitstuk van die periode, in 1977, was mijn priesterwijding.

Na mijn theologiestudie stortte ik me op de politieke wetenschappen aan de Universidad Central in Caracas, de grootste universiteit van het land; gaandeweg combineerde ik een doctoraatsstudie met een lesopdracht. En ik keerde terug naar het Centro Gumilla, waar ik van ’85 tot ’96 directeur was. Onze spreekbuis was het tijdschrift SIC – het Latijnse woord voor ‘ja’. In dat blad brachten we elke maand economische, sociale, politieke en culturele analyses over Venezuela.

U analyseerde niet alleen, toen president Hugo Chávez de mensenrechten met de voeten trad, uitte u ook openlijk kritiek. Hoe schat u de huidige politieke, economische en sociale crisis in onder Chávez’ opvolger Nicolás Maduro?

SOSA: De huidige crisis? Ze duurt al decennia, meneer Rodriguez. Een land dat maar blijft teren op de inkomsten van één door de overheid gecontroleerde natuurlijke bron – olie – kun je alleen maar een dictatuur noemen. De jezuïeten stimuleren de dialoog, wakkeren het middenveld aan, en pleiten voor een politieke in plaats van een gewelddadige oplossing. Dat is onze rol. En we proberen het burgerschap in ons land te versterken, want uiteindelijk zullen de Venezolanen zelf het woord moeten nemen. Daarin speelt ons onderwijs een cruciale rol.

Uit dat onderwijs put uw orde haar prestige. Vreest u voor een achteruitgang nu jezuïeten zelf almaar minder de dienst uitmaken op de door hen gestichte onderwijsinstellingen?

SOSA: Helemaal niet. Meer nog: zonder ons functioneren die instellingen vaak béter! Dat wij er minder zichtbaar zijn, is net een teken van vooruitgang. Toon me een school die alleen kan functioneren met een jezuïet aan het hoofd, en ik toon je een conservatieve school. Ja, de jezuïeten streven excellentie na, maar ze hebben er niet het monopolie op. Er zijn tenslotte meer bekwame onderwijzers en pedagogen dan er jezuïeten zijn. En vaak blinken ze meer uit dan wij, in meer domeinen. Als ze onze visie delen, waarom zouden we dan niet met hen samenwerken?

Het beste bewijs daarvan is Fe y Alegría, wat letterlijk ‘Geloof en Hoop’ betekent. Dat is een netwerk van lokale organisaties die de armsten onderwijzen, vooral op het platteland. Het is ontstaan in 1955, in Caracas, met de Chileense jezuïet José María Vélaz als roerganger. Vandaag spreidt het zich uit over Zuid- en Centraal-Amerika, Afrika en Europa, en werken er tienduizenden mensen voor. Liever zo’n enorme krachtenbundeling, waardoor je op één continent een miljoen jongens en meisjes bereikt, dan één college met duizend leerlingen en uitsluitend jezuïeten voor de klas. In mijn tijd als provinciale overste van de Venezolaanse jezuïeten, na 1996 en 2004, heb ik daar sterk in geïnvesteerd.

U was rector van de Katholieke Universiteit van Táchira, aan de grens met Colombia, toen Rome riep: in 2008 werd u algemeen raadgever van Adolfo Nicolás, uw voorganger als algemeen overste. Dat was een duobaan met een Vlaming, Mark Rotsaert.

SOSA: Inderdaad. Nieuw was dat we pater Rotsaert en ik daarvoor niet moesten verhuizen: het volstond dat we elk jaar drie keer naar Italië gingen om deel te nemen aan de algemene raad van de jezuïeten. Ik had sinds 1983 al drie algemene congregaties bijgewoond – beraadslagingen die plaatsvinden als het hoofd van de Sociëteit overleden is, als hij terugtreedt of er in belangrijke dossiers actie nodig is – maar het raadgeverschap was mijn eerste kennismaking met het wereldwijde bestuur van de orde.

Nu, in 2014 kwam er dan toch een verhuizing van. (lacht) Dat jaar kreeg ik in Rome de interprovinciale huizen van de jezuïeten onder mijn hoede.

Toen die opdracht u bereikte, via mail, liep u niet over van enthousiasme. ‘Ik ben ingetreden om te doen wat van me gevraagd wordt, niet wat ik wil’, schreef u terug.

SOSA: De interprovinciale huizen zijn organisaties die de katholieke Kerk aan de jezuïeten heeft toegekend. Onder meer de Pauselijke Universiteit Gregoriana, het Pauselijk Bijbelinstituut en de Vaticaanse Sterrenwacht behoren tot die huizen. Er zijn alles samen vierhonderd jezuïeten aan de slag. ‘Die verantwoordelijkheid gaat mijn bekwaamheid te boven’, dacht ik. Het viel me ook zwaar om mijn moeder achter te laten, die toen al negentig was – ons contact verloopt overwegend via Skype. Maar de plicht riep, en voor de tweede keer ben ik in Rome komen wonen.

Was u even verrast toen de zesendertigste algemene congregatie u in oktober vorig jaar tot algemeen overste verkoos?

SOSA: O ja. Mijn verkiezing heeft me totaal overvallen – het was tenslotte niet alsof ik campagne had gevoerd. Ik denk dat mijn ordegenoten in mijn verhaal een verdienstelijke, creatieve poging zagen om te doen wat de orde van me vroeg, en dat ze apprecieerden hoeveel belang ik altijd heb gehecht aan samenwerking: die waarde zit in het hart van het jezuïetenleven.

Ik heb mijn nieuwe opdracht nederig en dankbaar aanvaard. Ze is niet min: de algemene overste moet de eenheid bewaren in een wereldwijde en diverse organisatie. Dat ik de eerste niet-Europeaan in deze functie ben, bewijst hoezeer onze orde dat internationale karakter en die diversiteit omarmt. Ik zal veel hulp nodig hebben, maar die zal ik ook krijgen. De Heilige Geest, die mijn broeders aanspoorde om voor mij te kiezen, zal ook mijn gids zijn.

Wat zal uw inhoudelijke prioriteit zijn als overste?

SOSA: De strijd tegen armoede, ongelijkheid en onderdrukking.

Wat betekent armoede voor u?

SOSA: Het is een van onze geloften, maar het is daarom nog geen deugd, geen na te streven ideaal. Het is eerder een kwestie van geloofwaardigheid. Pas als je zelf sober leeft, kun je in contact komen met de mensen die niet vrijwillig, maar door sociale onrechtvaardigheid arm zijn.

Rijkdom is overigens net zozeer een vorm van onderdrukking als armoede. Voor je ’t weet raak je verslaafd aan wat je hebt, en kun je de hunker naar wat je niet hebt niet meer afschudden.

Naast de drie geloften die in alle congregaties worden afgelegd – gehoorzaamheid, armoede, kuisheid – doen jezuïeten er nog een vierde: gehoorzaamheid aan de paus. Hoe vult u die in?

SOSA: Onze orde beschouwt de paus al bijna vijfhonderd jaar als haar herder omdat ze gelooft in zijn visie op de wereld. Niemand weet beter dan hij hoe wij de belangen van de Kerk kunnen dienen. Wat hij ons vraagt, voeren wij uit.

Paus Franciscus is eerste jezuïet op de Heilige Stoel. Maakt dat voor u een verschil?

SOSA: Nee. Ik zal niet ontkennen dat we het een prettige wetenschap vinden, maar in de praktijk verandert dat niets. Dat hij net zoals ik uit Latijns-Amerika komt, is evenmin een factor.

Ik ken paus Franciscus al sinds begin jaren tachtig. We hebben altijd een hartelijk, vruchtbaar contact gehad. Hij is boven alles een toegankelijk man. En hij is de eerste paus die de beslissing van het Tweede Vaticaans Concilie om de Kerk open te stellen voor de wereld serieus neemt. Naar buiten toe benoemt hij problemen en zoekt hij actief naar oplossingen. Ook in het Vaticaan is er al veel veranderd. Franciscus spreekt nooit alsof hij het laatste woord heeft. Hij animeert de gesprekken net, en zijn bereidheid tot luisteren is groot.

De algemene overste van de jezuïeten wordt van oudsher ‘de zwarte paus’ genoemd, omdat hij in die kleur gekleed gaat: bent u gesteld op die bijnaam?

SOSA: Niet bepaald, nee. De term ‘paus’ wordt gebruikt omdat wij de enige congregatie zijn waarvan de algemene overste in principe, net zoals de echte paus, voor het leven gekozen is. Die keuze gaat terug tot Ignatius van Loyola. Onze stichter vond dat andere congregaties te veel tijd en energie verloren door hun regelmatige verkiezingen. In de zestiende eeuw leefden mensen natuurlijk niet zo lang als nu, waardoor de oversten van de jezuïeten minder lang aan de macht bleven.

Er zijn wel controlemechanismen ingebouwd, hoor. Als een algemene overste om gezondheidsredenen zijn taak niet meer naar behoren kan uitvoeren, mag hij zijn functie bijvoorbeeld neerleggen. Functioneert hij niet meer goed zonder zich daarvan bewust te zijn, dan kunnen vier afgevaardigden van de algemene congregatie dat officieel bevestigen, zodat hij kan worden vervangen.

Met paus Franciscus benoemt de Kerk de problemen en zoekt ze naar oplossingen, zegt u. Kan de Kerk, of kan religie, ook een antwoord bieden op bijvoorbeeld de opkomst van populistische leiders, die wereldwijd onrust en onzekerheid veroorzaakt?

SOSA: Dat zou zeer gevaarlijk zijn! Religie heeft een andere rol. Ze kan ervoor zorgen dat mensen in zichzelf en in anderen geloven, ze kan een bron van zelfvertrouwen en solidariteit zijn. Maar om een maatschappelijke consensus te bereiken, moeten we op de politiek rekenen. Politiek is nog altijd het beste wat de mensheid heeft uitgevonden om conflicten in kaart te brengen en op te lossen.

Vindt u het dan geen goede zaak dat paus Franciscus bemiddelt in het conflict tussen regering en oppositie in Venezuela?

SOSA: Ik vind het riskant. De Kerk kan de partijen wel samenbrengen, maar een oplossing opleggen kan ze niet: die sleutel hebben alleen de politici in handen.

Politieke en religieuze projecten mag je niet vermengen. Doe je dat toch, dan riskeert het algauw uit de hand te lopen. Waarom is de Islamitische Staat zo gevaarlijk? Omdat die terreurbeweging van religie een machtsinstrument heeft gemaakt. Als er morgen lieden zouden opstaan die een soortgelijke ‘Katholieke Staat’ zouden oprichten, zou ik dat even erg vinden. Ik geloof niet dat, in het stadium waarin de mensheid zich nu bevindt, confessionele staten nog enige betekenis kunnen hebben.

Toch wordt in religie nog vaak de oorzaak van allerlei maatschappelijk onheil gezocht.

SOSA: Die beschuldiging is niet nieuw, hè? In het vroege marxisme werd al beweerd dat religie de mens onderdrukte en hem ‘buiten de werkelijkheid’ hield. Maar in de Bijbel of de Koran zul je daar geen spoor van terugvinden. Daarin gaat het telkens weer om dezelfde menselijke waarden, en om de vraag hoe je die kunt realiseren. De manier waarop bijvoorbeeld de Jesuit Refugee Service, die ook in België actief is, de vluchtelingen uit het Midden-Oosten probeert op te vangen, samen met iedereen die ons een helpende hand wil bieden, of het nu katholieken, protestanten of moslims zijn, spreekt toch boekdelen? Of neem Laudato Si’, de milieu-encycliek van paus Franciscus uit 2015: die heeft hij aan de hele wereld gericht, niet alleen aan de katholieken. Hij had het over ‘ons gemeenschappelijke huis’ en legde de link tussen de schreeuw van Moeder Aarde en de schreeuw van de armen. Daarmee maakte hij zijn titel van Summus Pontifex – ‘Hoogste Bruggenbouwer’ – meer dan waar.

Het katholicisme zorgt voor bruggen, niet voor breuklijnen. Alleen fanatici sluiten zich op in hun geloof – en dwingen anderen om hetzelfde te doen.

Welke richting zou u onze samenleving het liefste zien uitgaan?

SOSA: In de richting van een interculturele samenleving. Daarin komen culturen naast elkaar voor én beïnvloeden ze elkaar, door intensief contact. Daarvoor kiezen, betekent niet dat je je identiteit opgeeft. Integendeel: je versterkt ze. Dat is waar het katholicisme voor staat. En dat staat in schril contrast met de globalisering, die een vorm van destructie is: iedereen spreekt dezelfde taal, iedereen gedraagt zich hetzelfde, koopt dezelfde kleren in dezelfde winkels, bekijkt dezelfde tv-programma’s enzovoort. Globalisering leidt tot een ‘platte’ wereld, interculturaliteit tot een veelkleurige polyeder, om de term van paus Franciscus te gebruiken. In die interculturaliteit zie ik, net zoals hij, een antwoord op veel problemen waarmee onze samenleving kampt. Vandaag zijn veel instellingen wel multinationaal, maar zijn ze ook intercultureel? Ik vrees van niet.

Met uw permissie leg ik u tot slot nog twee hete hangijzers voor. De eerste: hoe kijkt u naar een ethische kwestie als abortus? Paus Franciscus heeft beslist dat priesters vergiffenis mogen schenken aan vrouwen die daarvoor hebben gekozen. ‘Maar’, zei hij, ‘het blijft wel een zware zonde.’

SOSA: De Kerk verdedigt het menselijke leven vanaf het prille begin, wanneer een zaadcel en een eicel samensmelten. Dat onschuldige leven beëindigen, door hoeveel wanhoop die keuze ook gedreven wordt, staat haaks op het respect dat we ervoor moeten opbrengen. ‘Gods genade kan alle zonden wegvegen’, zei de paus toen hij zijn beslissing aankondigde. Daarmee wilde hij tegen alle priesters zeggen: hou niet alleen ons algemene standpunt voor ogen, maar kijk ook naar de omstandigheden. Naar de vrouw die in de fout gegaan is en daar spijt van heeft. Die manier om abortus en andere morele vraagstukken te beoordelen, typeert de jezuïeten.

En dan is er de rol van de vrouw in de Kerk. Sluit u, net zoals de paus, uit dat vrouwen ooit priester zullen kunnen worden?

SOSA: Ik waag me liever niet aan voorspellingen. Laat ik het zo stellen: vandaag heeft de vrouw een andere rol in de Kerk dan honderd jaar geleden, en over honderd jaar zal die rol ongetwijfeld verder geëvolueerd zijn. Dat de paus een commissie heeft opgericht om het diaconaat voor vrouwen te onderzoeken, is al een stap in de goede richting. Het bewijst dat de Kerk dat thema ter harte neemt.

Onlangs las ik in de Italiaanse kranten dat vrouwen gemiddeld minder verdienen dan mannen met dezelfde functie. Weet u dat zoiets in Venezuela ondenkbaar is? Waarmee ik maar wil zeggen dat het Westen niet altijd zo ver staat als het van zichzelf denkt, ook als het om vrouwenrechten gaat. En dat, hoe je het ook draait of keert, vooruitgang een traag, bochtig parcours blijft. Dat is in de Kerk niet anders.

Door ERNESTO RODRIGUEZ AMARI

‘RIJKDOM IS NET ZOZEER een vorm van onderdrukking als armoede.’

‘EEN SCHOOL die alleen kan functioneren met een jezuïet aan het hoofd, is een conservatieve school.’

‘DE IS HEEFT VAN religie een machtsinstrument gemaakt. Als morgen een “Katholieke Staat” zou ontstaan, zou ik dat even erg vinden.’

‘GLOBALISERING is een vorm van destructie: iedereen koopt dezelfde kleren in dezelfde winkels, bekijkt dezelfde tv-programma’s. Dat leidt tot een “platte” wereld.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content