Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, maar Brussel kan binnenkort een van de grootste schandes uit zijn geschiedenis uitwissen. Over vijf jaar komt het huishoudelijke afvalwater immers niet langer ongefilterd in de Zenne terecht.

Waar mensen samenkomen, ontstaat afval. Wat ze in de Middeleeuwen nog gewoon op straat of in de goot kieperden, belandde wat later in de plaatselijke rivier. Die transporteerde de rotzooi, waardoor het afvalwater werd. De open riool was geboren. Zo ging het toch in Brussel met de Zenne. Met in 1866 een choleraplaag tot gevolg. De toenmalige liberale burgemeester, Jules Anspach, zag het probleem in en gaf de opdracht de stadsriool te overwelven. De viezigheid bleef wel in de verborgen rivier stromen, maar de stank verdween grotendeels en regelmatige overstromingen waren sindsdien verleden tijd.

Brussel is ondertussen tot het kloppende hart van Europa uitgegroeid en telt vandaag bijna een miljoen inwoners. Tegelijkertijd is de stad, samen met Milaan, een van de laatste steden binnen de Unie die nog niet over een volledig eigen waterzuiveringssysteem beschikken. Er bestaat nochtans sinds 1991 een Europese richtlijn die dat gebiedt. Tot nu toe komen echter alleen de riolen in het zuidwesten van de stad in een zuiveringsstation uit, en dat nog maar sinds 1999 – een jaar na de feitelijke deadline van Europa. De capaciteit van dat station wordt op dit moment trouwens nog maar voor zeventig percent benut.

Begin deze maand werd het startschot gegeven voor een ambitieus project, dat tegen 2006 het rioolwater van de rest van Brussel zal zuiveren. Op de linkeroever van het kanaal Brussel-Willebroek komt een gloednieuwe collector van ongeveer zes kilometer lang. Op het einde van die pijp zal een ultramodern waterzuiveringsstation gebouwd worden, waar het afvalwater van in totaal vijftien Brusselse gemeenten naartoe zal stromen. Ook zeven Vlaamse gemeenten sturen hun afvalwater naar Brussel-Noord, wat het Vlaams Gewest ertoe noopte voor vijftien procent in de kosten tussen te komen.

Ramses Van Ryssen, scheikundig ingenieur en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel, bestudeert al jaren de zuiverheid van de waterlopen in de hoofdstad. Hij beklemtoont dat het zowel technologisch als budgettair geen makkelijke opdracht is om de waterzuivering van een stad als Brussel te laten slagen. Van Ryssen: ‘Ten eerste zal het project tijdens de komende jaren tien procent van de jaarlijkse begroting van het hele Gewest opslokken. En ten tweede moet het technisch heel goed in elkaar zitten voor je een veelal verouderd buizennetwerk van dergelijke omvang op één station kunt aansluiten. Afhankelijk van het weer kunnen er ook grote verschillen in debiet optreden. Een installatie die op sommige ogenblikken één en op andere tien kubieke meter water moet verwerken, dient daar technisch op voorbereid te zijn, wat geen makkelijke klus is. Dat het zo lang geduurd heeft, is dus gedeeltelijk aan een zekere complexiteit te wijten, maar ligt evenzeer aan de trage politieke besluitvorming in het verleden.’ Onder druk van de Europese Commissie moest het nu sneller gaan. Te veel trots van de huidige politieke generatie is dus ongepast.

GEEN SLOOPHAMERS

De Aquiris-groep, die instaat voor de realisatie van de werken, gaat prat op de technologische trukendoos die ze zal opentrekken. Zowel bij de bouw van de collector als bij de werking van het station worden grotendeels nieuwe technieken aangewend. De tunnel- en doorperstechniek, waarmee de collector ondergronds wordt aangelegd, zou slechts een minieme overlast mogen veroorzaken. Geen verkeershinder, geen sloophamers en weinig lawaai, zo wordt beloofd. De pijp zal bovendien behoorlijk diep zitten, tussen de acht en de achttien meter onder het maaiveld. Daardoor zullen er ook ondergronds geen constructies in de weg zitten.

Het station zelf zal uit vier delen bestaan. In het eerste gedeelte wordt het water voorbehandeld en chemisch ontgeurd. Vervolgens komt de eigenlijke biologische behandeling, waarna het slib van het propere water gescheiden wordt. Het meest in het oog springende procédé vindt in het derde segment van de site plaats. Daar gaan de mensen van Aquiris het slib zo bewerken dat het volume ervan met ten minste 85 procent afneemt. Dat doen ze door middel van natte oxidatie, een techniek waarbij vloeibare zuurstof onder een druk van 45 bar en een temperatuur van 235 graden Celsius in het slib wordt gespoten. De zuurstof hecht zich onder die omstandigheden aan de moeilijk afbreekbare biologische bestanddelen. Het hele proces duurt minimum vijftien minuten en maximum twee uur. Wat dan overblijft, zijn onschadelijke of makkelijk af te breken gassen en vloeistoffen. Het residu in vaste toestand, nog slechts een fractie van het oorspronkelijke volume, is inert geworden, loogt niet uit en kan bijgevolg in de bouw worden gebruikt.

Jaarlijks zou er zo’n vierduizend ton van dit residu afgevoerd moeten worden. De ecologische benadering is dan ook een van de voordelen van het Aquiris-concept. Een even groot pluspunt is de prijs, die scherper is dan bij de concurrenten. Ook de beperkte geur- en verkeershinder voor de omgeving en het feit dat het geplande complex slechts tweederde van het beschikbare terrein in beslag zal nemen, werden bij de Brusselse overheid positief onthaald. De overblijvende ruimte kan daardoor in de toekomst eventueel nog voor andere projecten aangewend worden, zoals een onderzoekscentrum of een kantorencomplex.

GEEN WONDEREN

Aan Vlaamse kant wordt hoopvol naar de komst van het zuiveringsstation uitgekeken. De ongehinderde lozing van het Brusselse afvalwater is namelijk een van de voornaamste vervuilingsbronnen van de Zenne, die via Dijle en Rupel uiteindelijk in de Schelde uitmondt.

Van Ryssen: ‘Wat de precieze impact van de zuivering op de waterkwaliteit van de Zenne zal zijn, is op dit moment moeilijk in te schatten. Je mag niet vergeten dat de waterloop al vervuild is als hij Brussel binnenstroomt. Aangezien er geen specifieke zuivering van het Zennewater gebeurt, zullen er dus geen wonderen geschieden. Wie stroomafwaarts van Brussel al vissen heeft zien zwemmen, komt nog wat vroeg met zijn optimisme. Voorbij Brussel stromen er immers ook nog enkele sterk vervuilde kleine waterlopen in de Zenne. Wat mij bovendien nog verontrust, is dat er ter hoogte van het nieuwe station een ecologisch stresspunt ontstaat. Door de grootschaligheid van het project bestaat het gevaar dat er op dat punt bij de minste hapering een enorme catastrofe kan ontstaan. Een kleine panne kan nog opgevangen worden. Maar als die bijvoorbeeld drie uur zou duren, moeten de sluizen wel even worden opengezet. De Zenne, die daar op tien meter haar debiet zowat verdubbeld ziet, krijgt dan vervuiling te slikken die al het moeizaam opgebouwde biologische leven in één klap kan wegvagen. Een degelijk ecologisch effectenrapport had dit kunnen voorkomen, maar daar zal gezien de situatie niet genoeg tijd en geld meer voor geweest zijn.’ Een understatement dat kan tellen.

Gerry Meeuwssen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content