Erop wijzen dat op wereldvlak staten met een democratische bestuursvorm veruit in de minderheid zijn, is allicht een open deur intrappen.

Het recht van eenieder om mee het beleid van het land te bepalen, is vastgelegd in artikel 21 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Dat artikel stelt immers dat het staatsgezag gegrondvest moet zijn op de wil van de bevolking. Regelmatige, ernstige verkiezingen, via algemene en geheime stemming, zijn de enige wijze waarop de bevolking zich kan uiten. Bovendien heeft iedereen het recht om deel te nemen aan ’s lands regering, rechtstreeks of via vrij verkozen afgevaardigden.

In de meeste ontwikkelde landen zijn dit evidenties. De verschillende mogelijke visies op de invulling van de term “democratie” laten we hier terzijde.

Ook de noodzakelijke voorwaarden om die politieke rechten te kunnen uitoefenen, worden door de UVRM gewaarborgd: zo zijn ook de vrijheid van gedachte, van mening en meningsuiting en van vereniging opgenomen in artikel 21.

Het Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten (1966) herhaalt in artikel 25 de bepalingen geformuleerd in artikel 21 van de UVRM.

In 1968 werd in de Verklaring van Teheran nog eens beklemtoond dat de voornaamste doelstelling van de Verenigde Naties op het vlak van mensenrechten is het daadwerkelijk genot van de maximale vrijheid en waardigheid door elk individu. Om dit doel te bereiken, moet elk land in zijn wetgeving onder meer voorzien in het recht van eenieder om deel te nemen aan het politieke, economische, culturele en sociale leven van zijn land.

De Verklaring van Teheran stelt ook nogmaals expliciet dat de inferieure status van vrouwen in verschillende werelddelen strijdig is met de Universele Verklaring.

HET STEMRECHT VOOR MIGRANTEN

Het grootste probleem blijft de afdwingbaarheid van de in de VN-verdragen vastgelegde beginselen. De mogelijkheden om de mooie principes uit de UVRM, het Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten van de VN (BUPO) en andere verdragen, ook in de praktijk hard te maken, blijven zeer zwak.

Overigens wordt enerzijds door niet-democratische regimes de universaliteit van de mensenrechten voortdurend in vraag gesteld en wordt anderzijds vanuit de westerse wereld zeer selectief opgetreden naar ondemocratische regimes toe. Strategische en commerciële belangen wegen in de internationale betrekkingen doorgaans zwaarder door dan een oprechte bekommernis om het respecteren van de mensenrechten.

De in het UVRM vastgelegde beginselen, waren ook alle reeds in de Belgische grondwet voorzien. Een heikele kwestie blijft het stemrecht van immigranten. Het stemrecht is grondwettelijk voorbehouden voor Belgen. Nochtans heeft de Europese Unie haar lidstaten opgelegd om – op gemeentelijk vlak – de EU-onderdanen stemrecht toe te kennen. Het feit dat immigranten uit niet EU-lidstaten van dit recht verstoken blijven, houdt een scherpe vorm van discriminatie in. Aangezien het verlenen van stemrecht aan EU-burgers een grondwetswijziging noodzakelijk maakt, lijkt het evident om te opteren voor een “open” grondwetswijziging, dus een wijziging die het mogelijk maakt om ook aan niet EU-burgers onder zekere voorwaarden stemrecht toe te kennen.

Frans Geys, Liga voor Mensenrechten

Deze reeks is een gemeenschappelijk initiatief van de Liga voor Mensenrechten, Amnesty International Vlaanderen, Artsen zonder Grenzen, Oxfam-Solidariteit en de uitgever van Knack.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content