De Securitas-wet komt slechts ten dele op tijd.

Het was geweten: de verjaringstermijnen van de strafvordering zijn te kort om misbruik van procedure én straffeloosheid te vermijden. Zelfs de wetswijziging van december 1993 bracht geen soelaas. Sindsdien loopt de verjaring van misdaden, die niet meer naar assisen maar naar de correctionele rechtbank worden verwezen, over twee termijnen van vijf in plaats van elk drie jaar.

Wie voor het gevaar van verjaring waarschuwde, werd echter niet gehoord. Noch in de commissie van experten onder leiding van de Luikse professor Michel Franchimont, noch in het parlement dat, op basis van hun commissieverslag, verondersteld werd de strafrechtspleging gedeeltelijk te verbeteren. Toen de wet daartoe op 2 oktober 1998 van kracht werd, betreurde professor Chris Van den Wyngaert (UIA) – vóór haar ontslag uit de commissie-Franchimont – publiekelijk “dat de wetgever het gebruik van dilatoire technieken aanmoedigt door een opeenstapeling van procedures te voorzien en tegelijk de uiterst verdachte-vriendelijke verjaringstermijnen onaangeroerd laat”. Zij herhaalde toen haar voorstel om “de verjaring in strafzaken gelijk te schakelen met die in burgerlijke zaken. Eens de vordering binnen de wettelijke termijn is ingesteld en de zaak in behandeling is genomen, moet zij kunnen afgehandeld worden”.

Precies één maand later werd bevestigd dat de veertien, die in Hasselt beticht worden van vier gewelddadige overvallen op Securitas-geldtransporten vandaag – tien jaar later – niet meer kunnen gevonnist worden omdat er voor de verjaring eind december 1998 toch geen definitieve gerechtelijke uitspraak meer kan komen.

Pers en politiek zagen dat wel even anders. Tegenover zes boze interpellanten zei justitieminister Tony Van Parys (CVP) op maandag 16 november alle steun toe aan het wetsvoorstel dat de verjaring in de Securitas-zaak verhindert. En hij laat ook onderzoeken of de betrokken magistraten gesanctioneerd moeten worden.

DE SCHULD VAN HET PARLEMENT

Begin 1997 al werd professor Van den Wyngaert gedeeltelijk bijgetreden door Kamerlid Geert Bourgeois (VU). En nu steunde ook Van Parys openlijk haar voorstel. De professor wil op zijn minst de chrono van de verjaring stilzetten zodra de vonnisrechter een zaak in behandeling neemt.

Bourgeois suggereerde nog om de misdaden, die – zoals de Securitas-overvallen – niet voor assisen maar voor de correctionele rechtbank worden gebracht, toch verder te onderwerpen aan de verjaringstermijnen van de misdaad (tweemaal tien jaar) en niet aan die van het wanbedrijf (tweemaal vijf jaar). En om zeker te spelen, herhaalde hij op 17 november nog een ander wetsvoorstel. Daarin wordt de verjaring geschorst indien de uitvoering van een Belgische gerechtelijke opdracht in het buitenland langer dan zes maanden aansleept. De VU’er werd bijgetreden door Marc Verwilghen (VLD), voorzitter van de Kamercommissie voor justitie.

Terwijl ook de Vlaamse fracties van de rooms-rode meerderheid – vooral Jo Vandeurzen (CVP) en Renaat Landuyt (SP) – meesleutelden aan een oplossing voor het verjaringsprobleem, gingen Franstalige commissieleden andermaal aan logorrhée lijden. Zij wilden de verlenging van de verjaringstermijnen slechts voor een beperkt aantal gecorrectionaliseerde misdaden toelaten en vermijden dat het principe van de verjaring al te zeer wordt uitgehold ten nadele van de verdachte. Omdat de Franstaligen, met Serge Moureaux (PS) op kop, bleven peroreren, werd de eindredactie van het wetsvoorstel – wat dan toch het parlementair werk bij uitstek is -, omwille van de sacrosancte regeringssamenhang toevertrouwd aan Patrick Duinslaeger, kabinetschef op Justitie. De regeringstekst zou dan op dinsdag 1 december als wetsvoorstel worden overgenomen, donderdag in plenaire goedgekeurd en als procedurewet onmiddellijk toegepast op de lopende zaken.

Alvast worden de veertien betichten in de Securitas-zaak op vrijdag 18 december voor de correctionele rechtbank in Hasselt verwacht. Die zal hen misschien wel schuldig verklaren, maar mogelijk niet straffen. Van Parys heeft immers in de Kamer zelf toegegeven dat er “meer dan de helft van de tijd verloren ging”, die nodig was om de zaak voor de rechtbank te brengen. Dit betekent dat de redelijke termijn tussen het opstarten van het onderzoek en het vonnis overschreden is. En dit wordt, krachtens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, steeds vaker door een nationale rechtbank gesanctioneerd met strafvermindering of uitsluiting van straf. Een veroordeling stelt de slachtoffers wel in staat hun schadevergoeding rechtstreeks van de strafrechter te bekomen.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content