In ‘Der Brand’ vertelt de militaire historicus Jörg Friedrich voor het eerst wat voor vreselijke taferelen zich tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben afgespeeld op de verschroeide aarde van de gebombardeerde Duitse steden. Piet De Moor zocht de auteur op in Berlijn.

‘Der Brand’ door Jörg Friedrich. Propyläen Verlag, 592 blz., euro 25.

Begin 1945 telde de Duitse stad Dresden een miljoen inwoners, zeshonderdduizend ingezetenen en vierhonderdduizend vluchtelingen. Nadat op 13 en 14 februari de geallieerde armada een bommenregen op de Elbe-stad had gelost, verdampten 40.000 Duitsers in de vlammenzee. Twee jaar eerder, in de zomer van 1943, hadden de Britten Hamburg verpulverd. De uitwerking van de geallieerde bommentapijten op 160 Duitse steden en nog eens 850 kleinere plaatsen, bleef zo goed als onbeschreven. Maar op de grond verbrandden of stikten 600.000 Duitsers, van wie 80.000 kinderen.

Daarover heeft de Duitse militaire historicus Jörg Friedrich nu het meesterwerk Der Brand gepubliceerd. Nog voor het boek in de Duitse pers was gerecenseerd, slaakte de Britse pers een schreeuw van afgrijzen en beschuldigde Friedrich ervan dat hij van Winston Churchill, de bedwinger van Hitler, een oorlogsmisdadiger had gemaakt. Jörg Friedrich wijst die aantijging van de hand. Het is nooit bij hem opgekomen, aldus de auteur in zijn appartement in Berlijn, om het proces van Churchill te maken, aangezien Der Brand is voortgekomen uit het werk dat hij over de Eerste Wereldoorlog publiceerde. Friedrich: ‘De oorlog in de loopgraven van Vlaanderen en Frankrijk leek een eindeloze, een honderdjarige pendeloorlog te worden. De industriële naties die deze oorlog voerden, slaagden erin om hun legers met wapens en munitie te blijven bevoorraden. Maar intussen roeiden die legers elkaar uit. Deze vierjarige oorlog werd aangevoeld als een slachtpartij. Het idee vatte post dat zo’n conflict niets meer te maken had met dapperheid en strategisch genie.’

Hier neemt Friedrich de draad op van het verhaal dat hij in Der Brand vertelt: ‘Na 1918 werd erover nagedacht hoe de oorlog weer mobiel kon worden gemaakt. Daarin speelde het inzetten van vliegtuigen een belangrijke rol. Je overwon de frontlinie vanuit de lucht. Je vloog er overheen. Je viel de vijand aan op zijn meest gevoelige plek en trof hem waar volgens de strategen ook het centrum van zijn kracht lag: de industriële productie. De industriële productie bestaat uit drie elementen: fabrieken, machines en arbeiders. Het derde element is het zwakste. Werkhallen en machines kunnen gemakkelijker vervangen worden dan het leger van arbeiders. In Europa en Amerika werd een strategie geboren om de volgende oorlog met een nieuw en avant-gardistisch wapen vanuit de lucht te winnen. Die fase was afgesloten voor er van een Hitler in Europa ook maar sprake was. De wapens voor de luchtoorlog, de viermotorige bommenwerper, de spring- en brandbommen, werden ontwikkeld in een tijd waarin Engeland nog op een appeasement met Duitsland aanstuurde. Algemeen gesproken waren deze wapens al in de jaren dertig klaar.’

Maar de nieuwe strategie bleek niet te werken zoals men zich dat had voorgesteld. De strategen hadden er geen rekening mee gehouden dat de vlucht van de bommenwerpers gestopt kon worden. Ze hadden over het hoofd gezien dat tegen dit hoogtechnologisch agressiewapen een even doeltreffend verdedigingswapen ontworpen zou worden. Dat defensiewapen bestond uit de jachtvliegtuigen. Friedrich: ‘De eerste bommenwerpers waren erg lomp. Ze konden maar weinig springbommen laden, ze vlogen traag en laag en je kon er niet goed mee manoeuvreren. Voor het jachtvliegtuig was de bommenwerper een lompe eend, een afschietdoel dat al op de grond lag voor het zijn vracht op de stad kon afwerpen. Een bommenwerper was een erg kwetsbaar instrument en daarom had Joseph Goebbels geen ongelijk toen hij de Amerikaanse flying fortresses kenmerkte als fliegende Särge, vliegende doodkisten . Al bij het aanvliegen was de bommenwerper erg kwetsbaar. Hij had een tijdspanne van een half tot anderhalf uur om zijn loodzware bommen af te werpen.’

‘Het aantal springbommen dat van Engeland over een lange afstand naar Hannover of Berlijn gedragen kon worden, was erg gering. Het aantal te bombarderen Duitse steden was daarentegen erg groot. Slechts een gering aantal bommenwerpers kwam met zijn kleine maar zware bommenvracht tot aan het doel. Al deze feiten bleken tijdens de eerste maanden van de luchtoorlog – daarvoor was nooit zo’n oorlog gevoerd – van mei 1940 tot einde 1941. De doeltreffendheid van de springbom was gering. De explosieve effecten waren absoluut niet geschikt om de industriële capaciteit van steden als Essen, Dortmund, Hannover, Augsburg of Berlijn ook maar een beetje in het gedrang te brengen. De Duitse industrie leed er niet echt onder. De schade werd meteen hersteld, de productielijnen bleven intact. Daarom grepen de Britten naar een ander luchtwapen dat de eigenschap moest hebben zijn vernietigende kracht vanuit zichzelf te vermenigvuldigen. Dat waren de lichte bommen die in korte tijd konden afgeworpen worden. Zo ontstond de idee om brandaanvallen te ontketenen en om steden met brandbommen te bestoken. De Britse bommenvloot vermengde voortaan spring- en brandbommen in een verhouding van één op drie. De brandbommen waren zo klein en licht dat er tijdens één aanval honderdduizenden afgeworpen konden worden. Daarom waren ze zo doeltreffend. Mijn thuisstad Essen is in maart 1945 met een miljoen brandbommen aangevallen. Zelfs nadat ze waren afgeworpen, leken ze relatief onschuldig. Ze verwekten gedurende twaalf minuten een steekvlam en dan doofden ze. Je kon ze neutraliseren met een schop zand. Eigenlijk waren deze brandbommen alleen maar lonten. Maar doordat ze in groten getale werden afgeworpen op brandbare steden, kon je er niets tegen beginnen.’

ONDER DE AARDE

De steden waarop de bommen afgeworpen werden, vormden volgens Friedrich het echte wapen tegen de Duitse burgerbevolking. In Der Brand beschrijft hij hoe het brandende huis dat in lichterlaaie staat het echte wapen is, en niet de bom die de brand veroorzaakt heeft. Het echte wapen is de ontvlambaarheid van een huis, van een huizenrij, van de ene huizenrij die met haar brandende balken de tegenoverliggende rij aansteekt. Het gaat om de brandbaarheid van een kwartier en van een stadskern. Als een centrum wordt bestookt, kun je alleen nog onder de aarde leven of in speciale bunkers die bewapend zijn met muren van twee meter staalbeton. Alleen daar kan het naakte leven nog voor een tijd gerekt worden.

Friedrich: ‘Er moest een zo groot mogelijke chaos, paniek en vertwijfeling uitbreken. Er mocht geen plaats meer zijn om te slapen, geen dak boven het hoofd, geen stoel om op te zitten, geen kom om in te koken. De materiële vernietiging van de steden in het Ruhrgebied moest de inwoners en vooral de arbeiders zo murw maken dat de maatschappij uiteenviel en er anarchie uitbrak. Uiteindelijk moest de productie van goederen waarmee de oorlog kon worden voortgezet, verhinderd worden. Dat was de logica van de luchtoorlog. Het onderscheid van burgerlijke en militaire doelen, waaraan de Britten tot op de dag van vandaag koppig blijven vasthouden, bestond niet meer.’

De Britten hadden natuurlijk gelijk toen ze beweerden dat de Duitsers begonnen waren. Toen Hitler in 1939 Polen binnenviel, liet hij Warschau bombarderen. Acht maanden later was Rotterdam aan de beurt. Na de Duitse brandaanvallen op Londen en op Coventry werd in Engeland de roep om vergelding almaar luider. Friedrich: ‘De Duitse aanval op Coventry werd door de Britse bommenchef Arthur Harris zorgvuldig bestudeerd. Harris beschouwde de Duitse aanval op Coventry als een innovatie op het gebied van de luchtoorlogvoering. Het duurde tot maart 1942 voor de Britten het brandbomwapen in al zijn dodelijke rijpheid systematisch gingen gebruiken om Duitse steden te bestoken. De Britse brandstrategen, die vooral brandweeringe- nieurs waren, hebben de bouwkundige structuur van de Duitse steden nauwkeurig bestudeerd. Interessant waren binnensteden met een ruimtelijke ordening die nog uit de Middeleeuwen stamde: een kathedraal, een marktplein en daaromheen, ringvormig, de stegen. Er kon geen brandweer door die straatjes wanneer er kraters in geslagen waren. Op een brede Berlijnse boulevard kan een brandweerwagen wel nog manoeuvreren. Berlijn brandde niet, Pforzheim wel. Voor de Britse bombardementen kwamen de oude, historische Duitse steden zoals Würzburg, Hildesheim, Paderborn, Bonn, Keulen in aanmerking.’

Het bestoken van de Duitse steden werd door de Britse strategen moral bombing genoemd. De Duitse bevolking moest door een bommenregen murw worden gemaakt, wat zou uitlopen op een opstand tegen de nazibonzen in Berlijn. Maar die rekening ging niet op. De constellatie was ook hachelijk voor de Britse krijgsheren die hun piloten niet openlijk durfden te zeggen waar het eigenlijk op stond. Friedrich: ‘Aan de Britse piloten werd niet gezegd dat ze het centrum van de stad Düsseldorf zouden bombarderen, maar wel een staalgieterij. Maar in de verslagen die de piloten na hun terugkeer schreven, vermeldden ze toch dat de hele stad in vlammen stond. Dat ze tijdens hun retourvlucht nog boven Holland de weerschijn van de vlammen boven het Ruhrgebied zagen flikkeren. Dat de hemel in reusachtige rookwolken was gehuld. Dat de thermische golven van de hete lucht het hele vliegtuig dooreenschudden. Bij hun volgende vlucht was het doel alweer een staalgieterij of een pantserfabriek in zeg maar Augsburg of Neurenberg. Dat was de code die aan de aanval zijn beschaafde vorm gaf. Die code diende alleen om de vreselijke waarheid verdraaglijker te maken. Dat is misschien de reden waarom de uitwerking van de brandbomoorlogvoering in de geschiedschrijving zo onvolmaakt is beschreven.’

Dat de Duitse bevolking door de brandbommen niet murw werd gemaakt en dat de moral bombing dus niet het effect sorteerde dat ervan werd verwacht, moesten uiteindelijk ook de geallieerden inzien die er op den duur niet onderuit kwamen om de landoperatie uit te voeren om vanuit het westen Duitsland te veroveren. Friedrich: ‘Duitsland werd verslagen nadat zijn hele territorium meter voor meter bezet werd. Duitsland stortte niet in omdat de Duitse troepen geen conditie meer hadden of omdat de arbeiders geen munitie meer produceerden. Duitsland capituleerde ook niet omdat de burgerbevolking niet meer bereid was zich met duizenden in de steden te laten afslachten of verbranden. De voornaamste handicap van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog was niet een tekort aan pantsers, vliegtuigen of kanonnen, maar de oppervlakte van het reusachtige landfront die voor het Duitse leger onbeheersbaar was geworden. Op dat front ontbrak het meer aan mutsen dan aan machinegeweren.’

DUITSE WEERSTAND

Er zijn talrijke redenen aan te voeren waarom de geallieerden ook Duitse steden gingen bombarderen die helemaal geen industrie hadden. Zelfs de Britse krijgsheer Winston Churchill had zijn mening uit de Eerste Wereldoorlog herzien dat onbeschutte steden geen prooi mochten zijn. Churchill: ‘Het is gewoon een vraag van de mode, die hier even snel verandert als lange en korte vrouwenjurken.’ Kort voor de wapenstilstand werden middelgrote Duitse steden als Freiburg, Heilbronn, Neurenberg, Hildesheim, Mainz, Paderborn, Maagdenburg, Halberstadt, Worms, Chemnitz, Trier, Potsdam, Dantzig en Pforzheim in de as gelegd. Was het wel nodig, wenselijk en gerechtvaardigd de Duitse burgerbevolking zo te bestoken op een moment dat de oorlog duidelijk in het voordeel van de geallieerden was beslecht?

Friedrich: ‘Ondanks de massieve tactische ondersteuning van de geallieerde grondinvasie vanuit de lucht was het weerstandsvermogen van de Duitsers zo onverwacht heftig en bloedig voor het invasieleger dat een ongekende bitterheid en vertwijfeling in de militaire staven van de Britten en Amerikanen de kop opstak. Het kostte deze legers een tijdspanne van september 1944 tot maart 1945 om van Aken tot aan de Rijn op te rukken. Ze rukten moeizaam op tegen een Duits leger dat zijn voornaamste vechtstandplaats in Rusland had en dat vier jaar oorlog achter de rug had. Dat gedecimeerde en uitgeputte Duitse leger bracht het westerse invasieleger een verlies van een half miljoen manschappen toe. Dat half miljoen was in de ogen van de westerse geallieerden zinloos gevallen, omdat het Duitse rijk in deze strijd geen enkele militaire kans meer had.’

‘Hoeveel doden zou dit Duitse leger nog bij de geallieerden maken voor het capituleerde? De Duitsers weerden zich onvoorwaardelijk. Ze zetten kinderen en oude mensen in die het terrein van dorp tot dorp en van straat tot straat verdedigden. Voor de Britten en de Amerikanen, die niet aan de landoorlog gewend waren, was dit moeilijk te verteren. Op deze onbegrijpelijke ervaring reageerden ze erg emotioneel. Ze dachten dat er in het karakter van het Duitse volk iets lag wat de beschaving bespaard moest blijven: een oorlogsmentaliteit, een vechtlust die bereid was alles te vernietigen, ook zichzelf. Ik kan me de buitengewone vernietigingswoede van de geallieerden tegen middelgrote Duitse steden als Würzburg en Pforzheim alleen maar voorstellen vanuit dit trauma, vanuit hun ervaring dat ze vochten tegen Duitsers die niet langer streden om te winnen, maar om te sterven. Daarom doelden de geallieerde luchtbombardementen uiteindelijk op de Duitsers als volk, als bewoners van Duitse steden, als volk van Hitler, als vrienden van de barbarij, van de oncultuur en de dood. Daarom werden tussen januari 1945 en mei 1945 elke dag meer dan duizend Duitse burgers in de bommenregen gedood, en wel op het ogenblik dat de geallieerde grondinvasie in de richting van de Rijn al volop aan de gang was.’

Zoals gezegd zijn de taferelen die het gevolg waren van de geallieerde luchtoorlog tegen de Duitse steden nauwelijks beschreven, niet door de slachtoffers aan de grond en ook niet door de aanvallers in de lucht. Na de nederlaag was dit onderwerp voor de Duitsers taboe. Friedrich: ‘Toen ik mijn boek begon te schrijven, vond ik het vreemd dat er bijna geen literatuur over de brandoorlog bestond. Nochtans hebben dertig miljoen Duitsers ervaren dat hun steden werden verbrand. Dat kan je nalezen in de Britse tabellen die informatie geven over de afgeworpen munitie.’

Friedrichs boek Der Brand vult niet alleen een historische leemte op, achter de afstandelijke toon en stijl voel je ook de ingehouden emoties van de auteur zinderen. De zinnen zijn mager, knokig, bijna koud. Friedrich hanteert een gietijzeren, bijna vuurvaste stijl die het onderwerp recht laat wedervaren.

Friedrich: ‘De toon was een probleem. Ik probeerde me in te leven. Bij een bomaanval hebben patiënten die op de vijfde verdieping van een ziekenhuis liggen een groter probleem dan de patiënten van het gelijkvloers. Mobiliteit kon beslissen over leven en dood. Wat doe je met de gevangenen die in een Duitse stad in hun cellen opgesloten zitten? Voor hen is het een zaak van leven of dood of de deuren door de cipiers geopend worden. De sterken vertrappelen de zwakken. In de stad wordt de bunker gesloten zodra de bommen vallen. Wie niet binnen is, is aan de bommen uitgeleverd. Vaak lagen voor de deuren van de bunkers na een aanval hopen lijken.’

‘Die werkelijkheid kun je niet oproepen met de klassieke middelen van de militaire geschiedschrijving. Je kunt ze niet beschrijven in de taal van de vertellende literatuur, die te kleurrijk en te mooi is. Je hebt de nuchterheid van een kroniek nodig. Een gouden snede van niet te veel en niet te weinig. De vreselijkheid van de gebeurtenissen moet met de meest economische middelen worden voorgesteld om de tragedie niet door de pracht van de beschrijvende middelen te omhullen. Daarom is de toon van een enorme betekenis, want via de toon ervaart de lezer de gebeurtenissen. Ik vertel zo zuinig en waarheidsgetrouw mogelijk. Hier en daar is me dat werkelijk gelukt. De rest zijn compromissen.’

‘Er is een scène van een aanval op Darmstadt. Het gaat over de berging van meer dan 10.000 lijken in deze stad van 100.000 inwoners. Verwanten trokken met emmers op om de resten van hun familieleden samen te sprokkelen. Ze liepen met die emmers naar de kerkhoven. Er waren kinderen die in deze emmers de resten van hun ouders droegen en er waren kinderen die overal rondzwierven om die resten te vinden. De steden puilden uit van kleine kinderen die wanhopig naar hun ouders zochten. Ik vertel over twee kinderen die overal in de stad zwierven. Ze hadden uren rondgelopen, maar hun ouders niet gevonden. “We zijn al overal geweest”, zeggen ze op den duur. Die zin openbaart in zijn kinderlijke eenvoud zoveel leed, dat je als verteller machteloos staat.’

VERDRINGING

De geschiedschrijving over de luchtoorlog hield op precies op het ogenblik dat de bommen uit de geallieerde vliegtuigen werden gedropt, meent Friedrich. Daarom is er een witte plek in de beschrijving van die luchtoorlog, die een eenmalige ervaring is geweest. Bij de geallieerden ontstond die verdringing waarschijnlijk uit schaamte over de wanverhouding tussen het goede doel en de afschuwelijke middelen, meent Jörg Friedrich: ‘Alle waarden die de huidige westerse wereld bepalen – vredelievendheid, goede nabuurschap, welvaart, het geluksstreven van de burgers, de materiële rijkdom – zijn omkeringen van de waarden van de Hitlerstaat. De Hitlerstaat moest ondergaan opdat deze westerse waarden zich zouden kunnen ontplooien. Het was niet alleen een oorlog van wapens, maar ook van de superioriteit van systemen, van de waardevoorstellingen van de winnaar, van de onwaarde van de verliezer met zijn agressieve, elitaire en autocratische trekken. Het was een oorlog van de goeden tegen de slechten. De Hitlerstaat was de antichrist die moest ondergaan. De beschaving kon alleen overeind blijven op het graf van de nazi-orde. Tot vandaag zijn de denkpatronen over de internationale orde gegrondvest op deze principes. Sedert de godsdienstoorlogen was het middeleeuwse patroon van de rechtvaardige oorlog voor de eerste keer in de Europese statenwereld teruggekeerd.’

‘De Tweede Wereldoorlog was een moderne en rechtvaardige oorlog, een oorlog van de beschaving tegen de barbarij. Maar onder dit bizarre patroon van de oorlog als een rechtvaardige oorlog, lijdt de rechtvaardige verweerder onder de onrechtvaardigheid van zijn middelen. Je kunt niet meer zeggen dat het doel de middelen heiligt, want de middelen zijn in de geïndustrialiseerde oorlog van zo’n flagrante bestialiteit dat zelfs de heiligheid van het doel de bacteriologische of nucleaire middelen niet meer vermag te heiligen. Die sfeer van de bestialiteit die samengaat met de rechtvaardige zaak is in de geschiedschrijving verdrongen. Vandaar wellicht dat zo weinigen verslag uitbrachten over wat de bommen aanrichtten nadat ze het vliegtuig verlaten hadden. Daar begint juist mijn verhaal. Dat is de reden en wellicht het bestaansrecht van mijn boek.’

Dat het voorlopig definitieve boek over de gevolgen van de geallieerde luchtoorlog tegen de Duitse steden geschreven werd door een Duitser, biedt natuurlijk ook een verklaring voor de commotie die Friedrichs boek veroorzaakt heeft. De schrijver heeft daar een eigen mening over: ‘Het zou veel zinvoller geweest zijn indien een Australiër dit boek geschreven had. Een Duitser heeft natuurlijk een motief. Op mijn boek zijn commentaren verschenen van Egypte tot Brazilië, van Australië tot Pakistan. Dat heeft me verrast. Ik hoopte natuurlijk wel dat mijn boek in Duitsland een diepe indruk zou maken. Maar ik heb nooit gedacht dat de Tweede Wereldoorlog in de herinnering van bijna alle staten in de wereld nog altijd zo’n constituerende rol zou spelen. De rare beschuldigingen tegen mijn persoon in Groot-Brittannië zijn ontstaan bij mensen die mijn boek niet kenden of niet gelezen hebben. Hun agressieve gevoelens zijn niet door het boek, maar door het thema opgewekt. Hoe dan ook, de emoties over de Tweede Wereldoorlog zitten nog vlak onder de huid.’

Piet de Moor

Tussen januari 1945 en mei 1945 werden elke dag meer dan duizend burgers in de bommenregen gedood.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content