In China wordt een grote partij poker gespeeld met het geld, de economie en de internationale politiek. Wie speelt en wint?

Nu was de Japanse yen al zo diep gezonken dat er meer dan 142 van in één Amerikaanse dollar gingen. Vele Europeanen en alle Aziaten lagen op de uitkijk naar wat de G7, de rijke landen in hun club, daaraan gingen doen. Een nieuw Plaza-akkoord, zoals de afspraak die indertijd de neergang van de dollar stopte? Of iets helemaal anders? Voorlopig doet de G7, origineel genoeg, dus helemaal niets, en de yen kan blijven zakken.

Maar als dat het geval was, ging het wel een gevaar voor de ganse regio betekenen. En niet alleen maar een economisch gevaar. Met name China heeft de Japanners al drie keer publiek gevraagd iets aan die wegzakkende yen te doen. En dat kunnen of dat willen ze niet.

De psychologische vraag is dan of Japan in die omstandigheden – volgens sommigen staat het land zelfs aan de rand van het bankroet – nog wel als de leidende natie in de regio kan worden beschouwd. Het is een regio waar Japan nog steeds niet erg populair is, en waar sommige landen geen tranen zouden laten als het die leidende rol kwijt was.

Ook al zou die rol dan naar China moeten gaan. Dat lijkt dezer dagen toch algemeen aanvaard te worden, niet het minst door China zelf. Daar is men hard aan het werk op diverse fronten.

De Chinese munt, de yuan of renminbi, is niet echt converteerbaar, zodat hij min of meer beschermd blijft tegen speculatieve operaties van buitenuit. En in Hongkong is de Hongkong dollar beschermd door zijn vaste verbinding met de Amerikaanse dollar. Hongkong zweert dus, ook bij negatieve groei van de economie, dat aan die vaste verbinding niet geraakt wordt. Peking heeft al twee keer met nadruk verklaard dat de yuan niet gedevalueerd wordt. Dat wordt door waarnemers uitgelegd als een strategie. Door zo de rol te spelen van verantwoordelijke en stabiliserende grootmacht op financieel vlak, zou het in de ogen van velen ook officieel de leidende pool van Oost-Azië worden.

De vraag is dan of Peking die strategie kan volhouden. De Chinese economie moet het in grote mate hebben van de export van Chinese – arbeidsintensieve – producten naar de landen rondom, en te midden van de Oost-Aziatische financiële crisis maakt een relatief te sterke yuan die producten te duur. Daar staat tegenover dat China door de zwakte van de yen goedkoper Japanse machines en spitstechnologie kan invoeren. Bovendien speelt de interne Chinese keuken een moeilijk te overschatten rol. Het is meer dan waarschijnlijk dat de hele strategie van Peking – niet alleen die met betrekking op de yuan – staat of valt met het lukken van de economische gok van China’s modieuze nieuwe premier Zhu Rongji. Mislukt die, en moet Peking de yuan devalueren, dan zou dat een nieuwe spiraal van muntverzakkingen in de hele regio in gang kunnen zetten. Over mogelijke gevolgen van die crisis op sociaal en zelfs militair vlak, worden nu al seminaries gepland.

CHINA MAG GEWOON CHINA HETEN

Maar Zhu Rongji en president Jiang Zemin zitten niet alleen om geld verlegen. Zij beheren een reusachtig land dat een gigantische morele en politieke ineenstorting moet te boven komen. Zij willen dat land het internationale aanzien bezorgen dat het in hun ogen verdient, mede door het lid te doen worden van de World Trade Organisation, wat een heel symbolische erkenning zou zijn van de afgelegde weg in de richting van de mondiale markteconomie.

Om die erkenning mogelijk te maken, is de Amerikaanse zegen onontbeerlijk. Volgende week, 24 juni, begint VS-president Bill Clinton een officieel bezoek aan de Chinese Volksrepubliek. Zijn eerste bezoek, en het eerste bezoek van een VS-president sinds het bloedbad op het Tiananmen-plein in juni 1989. Het zal, wat de Amerikanen betreft, een bezoek in mineur worden, omdat Clinton erg aangevallen wordt door zijn Congres en zijn Republikeinse oppositie. Ook op zijn China-politiek: dat gaat dan van de aantijgingen over Chinees geld in de Democratische verkiezingscampagne, over laksheid inzake dissidenten en Chinese inbreuken op de mensenrechten in het algemeen, tot aan hete hangijzers als de kwesties van Tibet en Taiwan. Met name Taiwan heeft al zeven keer om garanties gevraagd dat het bij deze gelegenheid door Clinton niet met de dalai lama in één bundel ingepakt en verkocht zal worden.

Taipei maakt zich zorgen over de Amerikaans-Chinese toenadering. Want Jiang Zemin zou zich hebben laten ontvallen dat Chinees taalgebruik over de herovering van Taiwan en dergelijke in feite voorbijgestreefd was, en alleen nog maar bestond omdat bepaalde kameraden dat graag hoorden. Jiang, menen waarnemers te weten, zou heel graag het Taiwan-probleem oplossen voor hij in 2002 als president het veld moet ruimen. Wat Deng Xiaoping niet voor elkaar kreeg zou hij, Jiang, dan wèl geregeld hebben. En Deng zou voorgoed dood en begraven zijn.

Daarom, hoort men, is Peking de gesprekken met Taiwan weer gaan aanzwengelen – de “Cross-Straits-Talks” die al drie jaar stil lagen -, en doet het Taipei voorstellen die erg moeilijk te weigeren zijn. Zelfs over de vlag en de naam van de staat zou te praten vallen: “één China” hoeft niet noodzakelijk de “Chinese Volksrepubliek” te heten. Dat zou gewoon “China” kunnen zijn.

In feite komt het hierop neer. Taiwan kan alles krijgen wat het wil inzake autonomie, garanties en wat niet al, op voorwaarde dat het zijn aanspraken op soevereiniteit opgeeft. De eigen diplomatie, vertegenwoordiging in het buitenland, lidmaatschap van de Verenigde Naties, militaire capaciteiten om zich te verdedigen tegen een China waar het een deel van zou zijn. Hereniging met het Chinese moederland dus, volgens een aangepaste “Eén-land-twee-systemen-notie”, nu die in Hongkong zo goed blijkt te werken.

EEN VERGIFTIGD GESCHENK

Het klinkt zeer mooi, zolang men niet gaat kijken naar wat het voor Taiwan zou betekenen. Dat zou namelijk alles moeten inslikken wat het de afgelopen jaren heeft staan verkondigen, en alle buurlanden zouden dat dan nog zeer redelijk vinden ook. Taiwan zou immers zijn veel geloofde democratie mogen houden, zijn economische autonomie, en het zou volop de handel kunnen drijven met het Vasteland waar het nu nog slechts van kan dromen. Het klinkt zelfs zo mooi, vooral dan voor de bondgenoten van Taiwan die eigenlijk maar wat graag van de geregeld terugkerende diplomatieke herrie met de Volksrepubliek verlost zouden zijn, dat het voor Taipei wel een beetje op een vergiftigd geschenk lijkt. Neemt het dit niet aan, dat zal het in de ogen van, bijvoorbeeld, veel Amerikanen onredelijk en ontoegeeflijk beginnen te lijken. En als Jiang Zemin dan de volgende keer weer langskomt met nóg een beter voorstel, zal men dat helemaal niet meer kunnen weigeren. In die zin voelt Taiwan zich stilaan als een vis die verdronken wordt.

In Hongkong heeft China zich het afgelopen jaar zo correct aan zijn contract gehouden, dat zelfs de meest argwanende figuren daar geen kwaad woord over Peking meer laten horen. De Democraten hebben er de verkiezingen gewonnen op 24 mei, en Peking heeft daar met geen woord over gerept. Wie nu slecht nieuws kwijt wil in Hongkong, heeft het over de economische crisis. Met de verjaardag van het bloedbad van 1989 werd in Hongkong een grootscheepse betoging georganiseerd, in protest, tegen de manier waarop Peking met mensenrechten en dissidenten omgaat. Die betoging was toegelaten door Peking.

Zo geeft Peking tekens aan de buitenwereld en aan de eigen bevolking. Zhu Rongji, de economische eerste minister die het land moet hervormen, en achter hem Jiang Zemin, de opvolger van Deng, die aan zichzelf verplicht is de politiek te hervormen, lijken er alles op te verwedden dat ze in de Chinese Volksrepubliek de grote ommekeer naar de markteconomie kunnen teweegbrengen, die hun internationale partners van hen vragen.

Zhu houdt conferentie na conferentie en loopt cenakels af, om zijn boodschap te verkondigen. Over de grote staatsconcerns die privé moeten, over failliete staatsbedrijven die dicht moeten, over de economische groei van acht procent die gehaald moet worden. Zhu rekent, in een land waar de reële werkloosheidscijfers door onafhankelijke waarnemers op meer dan twintig procent geschat worden, op miljoenen bijkomende werklozen in de komende paar jaar. Voor die werklozen heeft hij een sociaal vangnet nodig. Werklozensteun die ten dele door de staat, ten dele door de bedrijven betaald moet worden. Arbeidsbureaus om de nieuwe werklozen aan banen te helpen – wetende dat die banen niet in het staatscircuit gevonden zullen worden. Een minimumloon. Met een groei van minder dan acht procent, heeft hij laten berekenen, kan hij dat alles wel vergeten. Dat loopt de Chinese premier aan de partijkaders, de generaals, de regeringsbonzen uit te leggen. Dat hij dat nodig heeft. Dat het land, als het dat niet krijgt, naar de sociale explosie gaat. Dat hij in dat geval zal moeten devalueren en de crisis ook internationaal in het wit van de ogen zien. Dat hij dan zijn baan kwijt zal zijn, maar hij niet alleen: zij ook. Allemaal.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content