In januari 1922 werd Walther Rathenau Duits minister van Buitenlandse Zaken. Amper zes maanden later werd hij door rechtse extremisten in Berlijn vermoord.

Pas op rijpere leeftijd begon Walther Rathenau aan een politieke carrière. Voor het geld hoefde het niet, want zijn vader was de stichter van het AEG-concern en zelf stond hij bekend als succesrijk ondernemer en grootindustrieel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte hij nauw betrokken bij de grondstoffenbevoorrading van Duitsland en nadien werd hij als adviseur ingeschakeld bij de vredesonderhandelingen.

Rathenau, die vlekkeloos Frans, Engels en Italiaans sprak, was ook publicist en zo leerde hij Stefan Zweig kennen. “Als je met hem praatte, voelde je je tegelijkertijd dom, gebrekkig ontwikkeld, onzeker en verward tegenover zijn alles helder overziende zakelijkheid. Hij redeneerde zo precies en snel zoals ik het nooit bij iemand anders meemaakte.”

Rathenau was een jood. Hoewel hij en zijn ouders tot de Berlijnse high society behoorden en zelfs aan het hof van de keizer werden ontvangen, revolteerde hij tegen de talrijke discriminaties. Hij stond erop om zijn legerdienst bij de zware cavalerie ( Pasewalker Kürassiere) te doen, terwijl die alleen “blonde Duitsers” rekruteerde en hij het als jood hooguit tot onderofficier kon brengen. Rathenau bezocht nooit een synagoog en weigerde dat een rabbijn bij de begrafenis van zijn vader een lijkrede uitsprak. Hij stond de volledige integratie van de joden voor en was het volledig oneens met de zionisten van Theodor Herzl. Rathenau wilde bovenal een goede Duitser zijn. Zijn pleidooi voor volledige assimilatie publiceerde hij ooit in een pamflet dat de titel “Luister naar Israël” meekreeg. De eerste zin ervan luidde: “Eerst en vooral wil ik dat men weet dat ik jood ben.” De tekst lokte zowel bij joden als antisemieten verontwaardigde reacties uit en Rathenau zag zich verplicht de publicatie uit de handel te nemen. “Zelden”, zo schreef Zweig, “heb ik de tragiek van de joodse mens sterker gevoeld dan in zijn persoon.”

Voor de rechts-radicalen bleek Rathenau een gedroomde schietschijf. Hij was jood, ongehuwd en allicht homoseksueel, flirtte met socialistische ideeën en streefde een verzoeningspolitiek met de overwinnaars na. Bovendien zocht hij contact met de Sovjet-Unie. Dat leidde tot het verdrag van Rapallo, waar hij met de Sovjets een handelsverdrag afsloot en diplomatieke betrekkingen aanknoopte. Bovendien ging in het Westen het gerucht dat er ook afspraken tussen het Rode Leger en de Reichswehr waren afgesloten. “Rapallo” werd een schrikbeeld in de internationale politiek: het communistische Rusland en het anticommunistische Duitsland konden bondgenoten worden. Uiterst rechts in Duitsland bestempelde Rapallo als een joods complot en doorzeefde Rathenau met kogels.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content