Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De klaarte van Maria Gabriëlle raakt het duister van Ans Nys. De ouverture tot ‘Touch Me…’

De culturele centra van Strombeek, Sint-Niklaas en Roeselare werkten, samen met het metaalconstructiebedrijf Espeel uit Rumbeke, een tentoonstellings- en performancegebeuren uit. Het kreeg de verleidelijke titel Touch Me… mee. Strombeek beet de spits af met een duotentoonstelling van Maria Gabriëlle (41) en Ans Nys (27). Als de rest even touching wordt als de samenwerking tussen deze beide kunstenaars, dan verdient de wat ongebruikelijke organisatievorm navolging.

In de tot expositiezaal gepromoveerde, overgedimensioneerde doorgangsruimte van het CC Strombeek trekt de door de wol geverfde curator Luk Lambrecht aan de touwtjes. Zijn bijdrage aan het cultureel verband kan alvast niet meer stuk. Hij verkoos om de op het eerste gezicht totaal tegengestelde werelden van Gabriëlle en Nys aan elkaar te koppelen. Zij ontwikkelden intuïtief een visuele dialoog op basis van complementair kleurgebruik en een uitgebalanceerde compositie in de ruimte en het vlak.

Tot een ruimtelijk muzikaal akkoord komen, dat stond voorop bij Gabriëlle. Voor haar maken de architecturale context, en de veranderingen die ze erin aanbrengt, inherent deel uit van het kunstwerk zelf. Daarbij schuwt ze het woord ‘installatie’ niet. En hoewel ze geen penselen, verf of doek aanraakt, is ze in de eerste plaats bezig met schilderen. Ze doet dat rechtstreeks met het licht zelf. En in haar ruimteconcept vormen het organische en het constructivistische een vloeiend geheel.

Het witte licht uit een spot gaat door een met water gevuld, plexiglazen prisma. Door de straalbreking verschijnt een wit lichtvlak met een brede rand van regenboogkleuren op de verduisterde wand daartegenover. Op hetzelfde vlak boort een lichtstraal zich door een opening in de wand en een gespleten prisma: het kleurenspectrum en de witte lichtkleur waaruit dat spectrum ontstond, worden op een daarachter opgesteld, gebogen wandvlak ‘geschilderd’.

De bezoeker – of wandelaar, want Maria Gabriëlle maakte een landschap, een tuin, zegt ze – kan deze elementaire lichtkleurenpassage ervaren als een eerste louteringsbad na de harde, frontale openingsconfrontatie met twee grote cibachromefoto’s op aluminium. Ze zijn van Ans Nys. Naakte kinderen, het ene staand, het andere liggend. Ze zijn gefotografeerd in een benauwend licht. Ze hebben broze witte lichamen en zwarte, door merg en been dringende ogen. Het staande kind is vastgezet in een ondefinieerbaar, groezelig interieur. Het kind dat op de rug ligt, kleeft aan een pover bed van twijgen buiten.

DE OPWEKKING

Ze kregen een verflaag over zich heen. Rode bister, opengewreven en opzijgeveegd, aangekoekt en uitgevloeid. De fotolaag is de dimensie waarin de kinderen dood zijn; het rode smeersel is een wijze van fysieke opwekking, in pijn en lijden. Het ritueel was pas voltooid toen Ans Nys haar levende dode beelden tot harde cibachromes had laten uitvergroten en op aluminium had laten kleven: exposure en explosie van gekwetste intimiteit. De glanzende, gladde opperlaag als een glazen stolp eroverheen… ‘The Glass Jar’.

De kinderen, in hun beklemmend afwezige aanwezigheid, worden aangesproken door de kunstenaar in haar eigen handschrift: wie ben je, waar kom je vandaan, waar ga je naartoe, verschrikkellijk rood meisje? Een vreemd vertrouwd wezen waarin de aanspreker zich spiegelt. ‘Ik wou er mijn werkelijkheid, mijn schriftuur van maken. Ik moest dat lijf terugvinden. Ik wou ze weer aanwezig stellen, maar op een andere manier, scherper…zoals ik het in mijn herinneringen heb.’

Maria Gabriëlle verpleegt de gapende rode oogwond langsheen een lange witte klaagmuur, zo stellen we ons voor. In een opening in de wand heeft ze een blauw lichtend schrijntje gemaakt, waarin beelden van tere, artificiële rozenblaadjes achter gaas verschijnen. Een lange, kobaltblauwe verticale lijn op de muur markeert een grens in de ruimte, en dwingt tot een heroriëntatie. Een tweeledig, elementair natuurschilderij vormt een nieuw aandachtspunt: een kleine constellatie van zwarte spatjes op gekleurd en doorschijnend, losjes opgehangen papier, naast een onafgewerkte tekening met kleurpotlood van een bloem in wording.

‘Er is de spanning van de leegte, van hetgeen er niet is. Zoals in muziek de stilte heel intens kan zijn, zo kan in een installatie een lege plek, zogenaamd, heel vol zijn. Door de manier van ophangen, van de ruimte te bespelen (…) Ik gebruik mijn menselijke maat, mijn grootte, ik ben wat kleiner dan de gemiddelde mens. Alles moet in een menselijke verhouding zitten.’

Tijd voor een nieuwe verduistering: een passus uit het verzonken kinderlijdensverhaal van Ans Nys. Het verschil met de vorige is dat op het opgerichte kinderlijf in het sombere salon nu een ouder hoofd rust. O ongelukkige metamorfe wezens, wanneer ze in hun dubbel schijnbestaan, in schrift & beeld, zo hevig en tevergeefs aan de poorten van het werkelijke leven – de werkelijke hel? – kloppen. Waar zullen ze rust vinden?

Op het altaartje van Maria Gabriëlle, waar een gedroogd bloemetje in een bed van witte bakbloem rust? De rest van de muur is aan drie tekeningen van Ans Nys voorbehouden. Drie vrouwen, in verschillende poses, hun half doorschijnende lichamen in de bruinrode kleur van in water verdund bloed. Van één is het papieren lijf doormidden gescheurd, bij de twee andere is het helemaal doorkerfd met messteken. Maar uit de houding en de gezichtsuitdrukking van alledrie spreekt onaantastbaarheid. ‘Als je een grens overschrijdt, zowel van genot of van pijn, is er geen subject meer. Dan sta je daar echt compleet boven.’ De ‘Touch me’-fase hebben ze achter zich gelaten. Nu luidt het: ‘Noli me tangere’. ‘De figuur doet het zichzelf aan, hoor! De hel zit in haarzelf. Ze doet haar lichaam open, en kijk, voilà.’

In de slotpassage van de tentoonstelling wisselen Maria Gabriëlle en Ans Nys nog eens, in een nu stilaan vertrouwde repetitieve beweging, hun beider motieven uit. Op de grond staat een projector. Er zit maar één dia in de trommel, en hij wordt voortdurend blootgesteld aan het felle witte licht. Op de dia is een bloempje gekleefd, met één blaadje dat voortdurend wappert onder het blazen van de projector. Tegen deze aanhoudende licht- en luchtstroom is de dia met het bloempje op de duur niet bestand.

Aan het einde van dezelfde muur: drie met wijdopen ogen starende vrouwengezichten van Nys, die niet meer van deze wereld zijn. Niet meer van deze tijd. Als ze besef van troost hebben, dan enkel in de door Gabriëlle aangereikte zekerheid van het langzaam vergaan in licht en poeder.

‘Het doet een beetje zwijgen’, beamen ze, bij het begin van een lang gesprek. Het zwijgen vraagt om niet verzwegen te worden.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content