Jan Vercruysse krijgt de prijs Beeldende Kunst van de Vlaamse Gemeenschap. Hij spreekt over zijn werk en protesteert tegen de dreigende afschaffing van de kunsthalle in het PSK.

Jan Vercruysse: Het gaat in ieder geval over een relatie in spanning, tussen kunst en de wereld. Een spanning die al dan niet conflictueus kan zijn. En de contradictie – in de Franse betekenis, niet in de zin van tegenstelling, maar in de zin van conflictueuze contradicties – is een energiebron van kunst, vind ik. Kunst draagt contradicties in zich. Ten tweede kan je zeggen dat ik de idee van plaats voor en van kunst in mijn werken zelf op een negatieve manier verbeeld heb. Bijvoorbeeld de Atopies zijn negatieve werken: om positief te zijn, werkt het veel sterker wanneer je het negatief formuleert. De idee van plaats is meerlagig natuurlijk. Het is zeker niet in de concrete zin een plaats voor kunst, zoals je zou zeggen een museum. Het gaat niet daarover. Het is concreet in een theoretische en een filosofische zin. En wat mij betreft kom je dan aan een conflictueuze verhouding tussen kunst en de wereld, ja.

Maar dat blijkt niet apert, omdat uw kunst zo perfect geformuleerd is dat ze haar plaats afdwingt in de wereld, en op die plaats de wereld misschien zelfs niet nodig heeft. Het conflictueuze blijkt pas als men dieper op de werken ingaat?

Vercruysse: Ja. Die plaats in filosofische zin is intern conflictueus, niet onmiddellijk tegenover de wereld. Pas in de volgende stap kan je spreken over een spanningsrelatie met de wereld zelf.

Waaruit bestaat dat intern conflictueuze, algemeen?

Vercruysse: De beste formulering die ik ooit gelezen heb, is van Plato afkomstig, en aangehaald door Giorgio Agamben. ‘We moeten misschien nog leren ons de plaats in te denken, niet als iets ruimtelijks, maar als iets veel oorspronkelijkers dan de ruimte. Misschien, volgens de suggestie van Plato, als een zuiver verschil, voorzien alleszins van het vermogen om te maken dat wat niet is in zekere zin weze, en omgekeerd, dat wat is, in zekere zin, niet zij.’

Op het niveau van de perceptie van uw werk is dit vaak met dubbelzinnigheid verward.

Vercruysse: De beste perceptie komt aan dat spanningsmoment, besloten in die contradictie, en laat het vibreren. Ze zoekt niet onmiddellijk naar een oplossing, naar een duidelijk ja of nee. Met de vibratie kan je iets doen. Maar niet in de zin van ‘voor ik wegga, wil ik een antwoord’.

Vooreerst verschijnt het werk als een gesloten, onaantastbare bouw. Een compleet ameublement, waar zoveel interpretatoren al hun tanden op braken. Terwijl de eigenlijke inzet van het werk zich op het terrein van het onzichtbare bevindt. Waarom een zo duidelijke scheiding?

Vercruysse: Omdat ik vind dat kunst er concreet moet zijn. In de uitwerking van een kunstwerk moet er iets staan dat sterk is, waar je een fysieke confrontatie mee hebt. En met een onverbiddelijkheid en een weigerachtigheid, omdat in diezelfde wereld drievierde van alle andere dingen bedoeld is voor onmiddellijke consumptie en onmiddellijke toegang en onmiddellijke verleiding. En ik hoop dat door die sterke fysieke aanwezigheid, er iets gebeurt bij de toeschouwer. Ik wil hem niet op zijn ongemak stellen, maar het is toch goed dat hij in een eerste fase ongemakkelijk wordt.

De interne ordening van uw werken en van de groepen onderling lijkt dezelfde te zijn als die in de poëzie en de muziek. Is dat zo, en gebeurt dat bewust? Is een werk mislukt als het niet de strakheid heeft van een goed opgebouwd vers of een muziekpartituur?

Vercruysse: Het zijn vooreerst permanent en op hetzelfde ogenblik twee dingen. Er is de ordening van een partituur, die is altijd aanwezig. Maar er is ook het zeer spontane en associatieve moment waarin je aan beelden komt. Hoe kom je aan een beeld? Niet door strenge logica. Een partituur, dat zijn rechte lijnen. De noten zelf, dat is inspiratie. Er is tussen haakjes een steeds terugkerend misverstand: aangezien de partituur zo streng is en meestal zo duidelijk aanwezig, komt men niet meer toe aan de noten. Terwijl ik zelf weet: zo creëer je niets. Het is geen algebra. En tussen een eerste inspiratiebeeld en de uiteindelijke realisering, laat ik het beeld op bepaalde partituurlijnen vallen, ja. Het is geen chaos. Ik test mijn ideeën en mijn beelden zelf aan een interne coherentie. Voor wat het moet uitdragen, moet het kloppen. Die combinatie van twee is schijnbaar tegenstrijdig: een zeer grote poëtische vrijheid en een streng regime. Ik heb dat zeer sterk, maar ik heb nooit door zo te werken of door te verwijzen naar muziek of door muziek te citeren, een stelling willen poneren over de nauwe symbiose, noch over parallellen.

Waarom is de verbondenheid tussen uw werken zo sterk?

Vercruysse: De samenhang tussen de verschillende groepen is steeds thematisch. De overgang van de ene thematische groep naar de volgende gebeurt intuïtief. En achteraf, door die werken te maken, en door er lang over na te denken, lijkt de structuur veel coherenter en logischer dan in aanvang. En ze is het dan ook.

Men kan zich niet voorstellen dat de ‘Chambres’ uit de jaren tachtig – die bijna autarke, zeer conflictueuze ruimten binnen andere ruimten – op het einde van het proces gekomen zouden zijn, en dat er eerst de elegante ‘Paroles’ [‘Letto’], uit de jaren negentig, zouden zijn geweest.

Vercruysse: Bijvoorbeeld, de eerste groep werken zijn de portretwerken, Portretten van de Kunstenaar. En in een eerste intuïtief denken, nota’s en schetsen maken, ben ik toen aan de Kamers begonnen, om veel van de inhoud van de Portretwerken in drie dimensies te brengen, en op fysiekere wijze in de wereld. Terwijl ik nog aan de Kamers bezig was, had ik het idee en voelde ook de fysieke en de theoretische noodzaak om die Kamers onmiddellijk weer af te breken. En toen begon ik aan de Atopies, visueel opgebouwd als reststukken van een wereld die niemand gezien heeft. Dat zijn mijn eerste drie stappen. Dan heb je nog de Eventails. Die zijn de sculpturale uitwerking van elementen die zeer sterk in de Portretwerken zitten. Ze betreffen meer specifiek de toegankelijkheid van een kunstwerk, fysiek ook: barrières, sokkels die voor een lege lijst staan.

Vanuit de klassieke zin voor maat en proporties in uw werk, zou men zo bij het utopische kunnen uitkomen. Waarom kwam u integendeel bij de ‘Atopie’ uit?

Vercruysse: Omdat ik het idee van Utopie in de kunst, of een utopische functie van kunst, het slechtste idee vind dat de mensheid ooit gehad heeft. Kunst is niet een verbeelding van een gelukzalige of een betere toestand.

Van daar naar uw ‘Atopies’ is nog een hele weg.

Vercruysse: De A is absoluut een negatieve a. Ik heb de Atopies Atopie genoemd, met opzet tegen de U van utopie, als een niet-plaats. Omdat kunst die contradictie en dat conflict in de wereld moet brengen en in stand houden, en niet beelden moet maken voor een anders zijn, waar het beter zou zijn. (We zijn niet moralistisch bezig.)

Hoe bewust is uw uitwerking van de affiniteit met taal?

Vercruysse: Iets grammaticaal opbouwen of afbreken, met de grammatica spelen, doe je letterlijk in taal. Maar je kan het ook visueel doen, volgens hetzelfde principe. Door een komma weg te laten of een komma te verplaatsen of een rustpunt, kan je een grammatica, een logica suggereren. Is het grammatica of is het logica? Soms vallen die samen, soms kun je die uit elkaar halen. Dat kun je ook visueel. Een stilleven opbouwen, of een portret met attributen, kan je ook een interne logica geven die je als beeldspraak grammaticaal kunt noemen: je kan komma’s weglaten of er zetten waar er geen moeten staan, of ze weglaten waar de taalgebruiker verwacht dat er een zou staan. En dat gebeurt spontaan, in de mate dat het spontaan kan gebeuren. Maar ik bedoel daar niet een stelling mee over de parallellen tussen taal en visuele uitbeeldingen. Er is een parallel, maar ik thematiseer die niet. En zo zijn er ook parallellen met de taal van de muziek. De functie van de contrapunt… Het zijn steeds technieken en concepten die spelen met de logica, en die het gevoel van een contradictie of van een spanning kunnen versterken, die ik graag gebruik. Ik doe het bewust, maar niet met opzet.

In de mate dat u met een abstract idioom werkt, is het alleszins minder toevallig dan bij kunst die alledaagse beelden reproduceert. Is het nochtans even doorvoeld als cerebraal?

Vercruysse: Het is toch zeer passioneel. Hoe streng het ook overkomt.

Als contradictie kan dat tellen.

Vercruysse: Het is duidelijk dat ik steeds een afstand wil. Waardoor altijd die misverstanden ontstaan dat het koel, beredeneerd, berekend, geometrisch, mathematisch en logisch is. Terwijl je met die elementen op zichzelf geen kunstwerk maakt. De brandende passie is er steeds bij, anders kom je tot niets.

Wat doen die werken met ons? Ze zijn bij voorkeur reflectief. De grondfiguur daarvoor is de Melancholia. Niet in pathologische termen. Ik denk aan uw ‘Tombeaux’. Geven ze niet de klare definitie van iets ondoorgrondelijk dieps en duisters?

Vercruysse: Als we het erover eens zijn dat het niet over nostalgie gaat, en niet over zwartgalligheid. Ik vind niet dat mijn werk zwart is.

Iets dieps en duisters, zoals je naar de bodem van de zee zou peilen.

Vercruysse: Ja, als je bedoelt het donkere van de zeebodem. Maar het donkere van het zwarte gat, neen.

De reflectie beduidt: de mens kent zijn bestemming niet.

Vercruysse: Het verschil tussen jou en mij nu op het ogenblik, is dat jij met de Tombeaux aan de finale eindconclusie komt. En ik niet, of nog niet. Want er is iets positiefs aan die Tombeaux-werken. Ik omschrijf ze als plaatsen voor het geheugen. Het geheugen als menselijke faculteit. Een van de meest noodzakelijke faculteiten en mogelijkheden die er zijn. Ik maak een ‘plaats voor het geheugen’ en laat de invulling open. Het begrip melancholie wordt oeverloos misbruikt. Niet alleen in mijn werk. Ik ben het meestal oneens met de interpretatie van dat begrip. De meest precieze is een bewustzijn, in bijbelse termen: eerst is er verlies, en dan pas de wereld. Dat bewustzijn is een melancholisch bewustzijn. Waardoor het dus ook nooit nostalgisch kan zijn. In verband met die werken wordt steeds gezegd dat ze nostalgisch, reactionair zijn. Geen seconde nostalgie, ik zou niet weten naar wat.

Er is ook een open, organische kant aan uw werk. Daarin speelt de figuur van Eros een centrale rol. Moeten we ons begrip van plaats dan niet verbreden tot de plaats waar men zich van zijn menselijke verlangens en beperkingen bewust wordt? Eros komt al heel vroeg in uw werk voor.

Vercruysse: Ja, maar waar staat hij? Waar staat hij voor? Je hebt de klassieke tegenstelling Eros en Thanatos. Daar staat Eros aan de kant van het leven. Ik werk in een driehoek kunst, leven en dood. Die al de werken vanaf het begin overkoepelt. Een intens en wezenlijk conflict tussen kunst en leven. In die driehoek staat kunst aan de kant van de dood. In fundamentele spanning met het leven. Misschien zou ik vandaag kunnen zeggen: dat is precies Eros, dat Eros reeds Thanatos in zich draagt.

Eros in de klassieke betekenis is in de eerste plaats werkzaam in de verleiding met het woord. Dat hij zo manifest aanwezig is in uw ‘Paroles’ is daar niet mee in tegenstrijd.

Vercruysse: Eros is meerzijdig, want Eros is atopisch, veel meer dan utopisch. Hij is een conflictfiguur, begeerte is conflictueus. Hij staat in de Paroles, hoewel vriendelijker bedoeld dan in mijn eerste werken, nog steeds niet aan de kant van het leven. Het gaat om een spanning die even gewelddadig blijft. Het is geen Amor.

Introduceert u in de ‘Paroles’ de retoriek – met als basisbeeld de ‘Monumenten voor filosofen en schrijvers’- als de noodzaak tot spreken om stilte af te dwingen?

Vercruysse: De stilte wordt geplaatst. Die Paroles-werken plaatsen stilte. Ze imponeren stilte. Maar niet met de bedoeling dat iedereen zou moeten zwijgen. Er wordt geen zwijgplicht opgelegd. Tussen zwijgen en stilte is er toch een verschil?

Wat onderscheidt op dit punt een kunstenaar van een monnik?

Vercruysse: Er is in ieder geval dit verschil dat de kunstenaar nog de behoefte heeft om zich uit te drukken in de wereld en erin plaats te nemen, en dat de monnik het volledig verinnerlijkt.

Zoals ook in de eerste fotowerken wordt in de ‘Paroles’ iets voorgespeeld. Het gegeven wordt getheatraliseerd.

Vercruysse: Als we het een met het andere verbinden, komen we in ‘Les Paroles’ aan het theater van de stilte. Of je kan ook zeggen: van het ingehouden zwijgen.

Tegelijk neemt u als kunstenaar, bewust van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, het woord op het publieke forum. Waarom?

Vercruysse: Soms moet hij letterlijk tussenbeide komen en ingrijpen wanneer het geweld te erg wordt.

Zoals nu met het manifest dat u samen met zeventien andere belangrijke Belgische kunstenaars opgesteld heeft? Het protesteert tegen de dreigende afschaffing van de kunsthalle in het PSK in Brussel. Hoe erg is dat verlies?

Vercruysse: Een besloten, geheim comité overweegt om een instelling in Brussel die als kunsthalle functioneerde, af te schaffen. Er zijn twee redenen om actie te voeren. De belangrijkste is dat er geen kunsthalle meer is in Brussel. Kunsthalle betekent een plaats waar met en door levende kunstenaars tentoonstellingen gemaakt worden. Indien die afschaffing doorgaat, is er in Brussel op officieel niveau geen enkele plaats meer voor hedendaagse kunst.

De tweede reden voor de actie heeft te maken met de totaal negentiende-eeuwse, autoritaire wijze waarop dat gebeurt, in een gesloten comité met managers die hun bekwaamheid bewezen hebben op industrieel en financieel gebied in België. Plots moeten ze een zieke instelling saneren, en een van hun voorstellen is om iets af te schaffen. Namelijk de werking van de Vereniging voor Tentoonstellingen als kunsthalle.

Vanzelfsprekend wil iedereen een museum van hedendaagse kunst in Brussel, maar dat is hier niet de discussie. Een kunsthalle is namelijk een werkmodel en staat niet tegenover, maar naast een museum. Die kunsthalle in het Paleis was federaal. Een van de grote redenen waarom die instelling en het PSK voortdurend ziek waren, was omdat de twee gemeenschappen niet in staat waren om daar samen te werken. Ze maken er dan maar een NV van. Maar zonder enige oplossing voor te leggen, wat plastische kunst betreft.

Daarom die actie?

Vercruysse: Ja. Een ander punt is dat het toch totaal niet kan dat er in België, in Vlaanderen, in onze hedendaagse maatschappijen, geen geld zou te vinden zijn voor een instelling voor hedendaagse kunst. Dat is een nefaste evolutie die twintig jaar geleden begonnen is en nu meer en meer culmineert in de merkwaardige filosofie, de neoliberalisering die in heel Europa veld wint, en alle oude West-Europese en socialiserende ideeën opheft. Op zichzelf is dat het probleempunt niet. Misschien moet dat wel. Maar zo wordt ook kunst plots in de handen van de privésector geduwd, aangezien de overheid geen geld meer wil geven aan tentoonstellingen voor kunst in het algemeen, en voor hedendaagse kunst in het bijzonder.

De privésector, marktgevoelig en economisch denkend, beschouwt kunst als een al dan niet veredelde publiciteit voor haar eigen activiteiten. Wat wil iemand die een publiciteitscampagne opzet voor zijn bedrijf? Hij wil weerklank en veel succes. Dat leidt tot een keuze van tentoonstellingen die vooraf reeds dat commercieel succes en die weerklank zullen garanderen. Dat zal maken dat jonge kunst en niet-wereldberoemde namen geen plaats meer zullen hebben om tentoon te stellen. Daar moeten we tegen blijven vechten, door te pogen een mentaliteitsverandering op gang te brengen, zodat de overheid samen met de privésector wél fundamentele fondsen samenbrengt.

Een gevecht voor een vooraf verloren zaak?

Vercruysse: Een noodzakelijk gevecht voor een absoluut niet verloren zaak.

Jan Braet

‘Aangezien de partituur zo streng is, komt men veelal niet meer toe aan de noten.’

‘Het kan toch niet dat er in Vlaanderen geen geld te vinden zou zijn voor een instelling voor hedendaagse kunst.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content