De telecommunicatie bedient zich van nieuwe technologieën én van een bijbehorend vaktaaltje. Wie dat jargon niet beheerst, is verloren. Vandaar: het essentiële telecom-lexicon.

ADSL: staat voor Asymmetric Digital Subscriber Line, een technologie die snellere internetconnecties garandeert via de koperen telefoonlijn. De winst situeert zich vooral in het binnenhalen van internetpagina’s en minder in het versturen van data (vandaar de aanduiding ‘asymmetrisch’). De ADSL-dienst van Belgacom heet Turboline.

Bandbreedte: staat voor de hoeveelheid data die in één tijdseenheid (bijvoorbeeld seconde) kunnen verstuurd worden. Hoe hoger de bandbreedte van een telecomnetwerk, hoe meer data van punt a naar punt b zoeven. De term breedband wordt voorbehouden aan netwerken die snelheden halen van verschillende megabit per seconde (Mbps).

Bit: de eenheid van geheugencapaciteit, uitgedrukt via een 0 of 1 (binair nummeringssysteem). Een byte is gelijk aan acht opeenvolgende bits. De snelheid van gegevensdoorvoer via internet wordt aangeduid in bits per seconde (bps).

Bluetooth: de codenaam van een nieuwe technologie die de communicatie tussen mobilofoons of draagbare computers moet optimaliseren en goedkoper maken. Het concept: de draagbare toestellen worden met elkaar verbonden via korte en kost-arme radiogolven, die niet gebonden zijn aan de verschillende mobilofoniestandaarden. Dat maakt dat je met één toestel in de hele wereld kan bellen. Zowel spraak (telefonie) als data kunnen via Bluetooth worden verstuurd.

Carrier selection: via deze dienst kan de gebruiker zelf zijn operator kiezen, meer bepaald door een getal van vier cijfers in te drukken voor het eigenlijke telefoonnummer. Mobistar probeert via haar 1595-dienst zo een stuk van het Belgacom-telefoonverkeer over te nemen.

DCS 1800: standaard voor de behandeling van mobilofonieverkeer, verschillend van de bij ons bekende gsm-standaard ( global system for mobile communication). Orange heeft de 1800-standaard in België ingevoerd, Proximus en Mobistar doen het met gsm. Grote verschil: het DCS-telefoonverkeer gaat langs de 1800 MHz-band, gsm maakt gebruik van de 900 MHz-band. Een ‘gsm-toestel’ van Orange is dus niet echt een gsm, maar behoort tot een andere klasse mobilofoons.

DECT: staat voor Digital Enhanced Cordless Telecommunications (aanvankelijk stond de ‘E’ voor ‘European’), een pan-Europese standaard voor de gegevensdigitalisering bij draadloze telefoons ( handsets). Een DECT-telefoon maakt gebruik van radiofrequenties tussen 1880 en 1930 MHz. Een speciale beveiliging zorgt ervoor dat de kanalen elkaar nooit overlappen en er dus geen mogelijkheid is tot afluisteren van een gesprek.

Dual band: staat voor mobilofoons die zowel op 900 MHz als op 1800 MHz werken. Op die manier hoef je geen nieuw toestel te kopen als je overschakelt van een Orange- naar een Proximus- of Mobistar-abonnenemt, of omgekeerd. Met zogenaamde tribandtoestellen, die ook de 1900 MHz-standaard ondersteunen, kan je over de hele wereld bellen.

Geostationaire satelliet: een satelliet die op een hoogte van 36.000 kilometer mee met de aarde draait en dus lijkt stil te hangen (vandaar ‘geostationair’). De hoogvlieger ‘ziet’ iets meer dan 42 procent van de aardbol, wat betekent dat er in theorie niet meer dan drie stuks nodig zijn om een wereldomvattend communicatiesysteem op te zetten. De satelliet wordt gebruikt voor de behandeling van telefoonverkeer, maar ook internettoegang is mogelijk. De energietoevoer op 36.000 kilometer hoogte gebeurt via zonnestralen.

GPS: staat voor global positioning system, een technologie waarbij de locatie van een persoon of object kan worden bepaald via een satelliet. De bekendste toepassing: de GPS-navigatiesystemen in de wagen. Een antenne in de auto pikt signalen op die worden uitgezonden door satellieten, die signalen worden vervolgens verwerkt door de navigatiecomputer en dan weergegeven op een digitale wegenkaart.

Kabel: wordt tegenwoordig niet alleen gebruikt voor de ontvangst van televisieprogramma’s, maar ook voor internettoegang. De kabel heeft immers een veel hogere capaciteit dan de traditionele koperen telefoonlijn (verhouding 100/1). Bijkomend voordeel: het gebruik van de kabel wordt niet per uur of minuut aangerekend, zodat je internetconnectie de hele dag kan blijven aanstaan. Dat de internetdiensten van kabeloperatoren Telenet en UPC vaak niet de maximumsnelheid halen, heeft te maken met overbelasting van het netwerk.

Interconnectie: het overschakelen van één vaste operator (Belgacom) naar een andere. Dat vereist wel dat de verschillende netwerken van de operatoren met elkaar verbonden zijn. De interconnectietarieven die de operatoren elkaar aanrekenen voor de overname van gesprekken of internetverkeer, zorgen al een hele tijd voor onderlinge onenigheid.

ISDN: staat voor Integrated Services Digital Network, een telefoondienst die het bestaande analoge netwerk opwaardeert tot een digitaal netwerk. Vooral in lokale netwerken scoort ISDN beduidend beter dan de traditionele verbinding, met snelheden tot 128 kilobit per seconde (Kbps) tegen 33,6 Kbps via de gewone telefoonlijn.

Local loop: de laatste schakel in een telefoonnetwerk, van een lokale centrale naar de eindgebruiker thuis. Die local loop, het meest werkintensieve en kostelijke stuk van het netwerk, maakt het voorwerp uit van een langdurig dispuut tussen de verschillende operatoren. Belgacom weigert het beheer ervan uit handen te geven, de anderen opperen dat de local loop is aangelegd met het geld van de belastingbetaler en dus niet het eigendom is van de historische monopoliehouder.

Modem: afkorting van modulator-demodulator. Een toestel dus dat tekst of andere data omzet in digitale signalen die via het telefoonnetwerk kunnen worden verstuurd, en omgekeerd. De huidige generatie modems laten datatransmissie toe van 56 kilobit per seconde (in de praktijk: 33,6 Kbps), twee jaar geleden was de gangbare snelheid nog 28,8 Kbps. Met een ISDN-modem haal je 64 Kbps.

Nummeroverdraagbaarheid: de mogelijkheid om het oude telefoonnummer te behouden wanneer je overstapt naar een andere operator. Niet te verwarren met: de mogelijkheid om je nummer te behouden als je verhuist naar een andere telefoonzone, want dat kan (voorlopig) niet. Nummeroverdraagbaarheid is vanaf dit jaar wettelijk voorzien.

Roaming: mobiel bellen naar een zone die niet door de eigen operator bediend wordt. Zeg maar: gsm’en naar het buitenland. In de roaming-overeenkomsten tussen mobilofonie-operatoren wordt bepaald hoeveel de gebruiker betaalt als hij in het buitenland met zijn mobiel toestel belt of wordt opgebeld. Proximus en Mobistar hebben elk met meer dan tachtig landen zulke overeenkomsten, Orange haalt geleidelijk aan zijn achterstand op. Belangrijk om weten: als je in het buitenland wordt opgebeld door iemand uit België, betaal je zelf voor de internationale verbinding. De redenering daarachter is: de beller weet niet dat jij je in het buitenland bevindt en hoeft dus niet op te draaien voor de hoge gesprekskosten.

SIM: staat voor Subscriber Identity Module, oftewel de kaart die dient om de mobilofoon te personaliseren. De SIM-kaart bevat een code die gekoppeld is aan het oproepnummer. Dat betekent dat je bij de aankoop van een nieuw toestel geen nieuw nummer hoeft aan te vragen, het volstaat om de kaart te verhuizen van het oude naar het nieuwe apparaat.

WAP: staat voor Wireless Application Protocol en verwijst naar de manier waarop internetinformatie toegankelijk wordt gemaakt voor mobilofoons. Zo’n protocol is onder andere nodig omdat je nooit volledige pagina’s kan binnenhalen op je mobilofoon, vanwege het te kleine schermpje. Vandaag zijn de toepassingen van WAP nog heel beperkt, mede als gevolg van de povere gsm-datatransmissie (9,6 kilobit per seconde), maar daar wordt aan gewerkt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content