De Hongaar Imre Kertész schreef een roman over een schrijver die een roman schrijft. Zoiets kan alleen een echte schrijver.

In 1973, na tien jaar zwoegen, voltooit de Hongaar Imre Kertész zijn roman Onbepaald door het lot, waarin hij door de ogen van een nietsvermoedende 15-jarige joodse jongen zijn ervaringen in Auschwitz en Birkenau vertelt. De quasi naïeve toon die hij aanslaat, strookt echter niet met de gruwelverhalen over de vernietigingskampen, oordeelt de uitgever. Hij wijst het boek af. Deze weigering is een van de centrale thema’s van Kertész’ roman Het fiasco.

Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste staat een oude schrijver dagenlang voor zijn archiefkast te mijmeren op zoek naar inspiratie voor een nieuwe roman. Zijn stuurloze gedachtegang wordt weergegeven door een verteller die intussen op een maniakale manier de bescheiden woning inventariseert, waarin de oude man zich afzondert. Contacten met de wereld heeft hij enkel via zijn uit werkende vrouw en zijn moeder. Wat buiten gebeurt, zint hem geenszins. De wereld, meent hij, kan je beter leren kennen vanuit een gevangeniscel dan door te reizen. Wel gaat hij af en toe op de heuvels rond Buda kuieren, maar ook bij deze “denkwandelingen” blijft hij door het schrijven geobsedeerd.

Een concrete aanzet voor een nieuw boek vindt hij echter niet. Ten einde raad diept hij uit zijn archief een tekst op die hij in augustus 1973 schreef, vlak na de afwijzing van zijn roman. In deze lange bespiegeling blikt hij terug op zijn jeugd en zijn leven in de kampen. Ook over zijn schrijverschap heeft hij het, van het moeizame ontstaan van zijn boek tot zijn verslagenheid nadien. Door te schrijven, heeft hij zijn levendige herinneringen aan het kampleven ondergeschikt gemaakt aan een kunstige formulering en zijn “onzegbare waarheid over de kampen tot tekens verdampt”. En laat zijn roman nu net op grond van esthetische en ethische criteria geweigerd worden. Hoe hard die afwijzing ook aankomt, toch bezegelt ze het bestaan van zijn boek: je kan iets enkel verwerpen als het bestaat. Het blijft niettemin een fiasco. Om niet in die mislukking te blijven steken, schrijft hij verder, ook al omdat dit zijn enige manier is om te leven en wraak te nemen op een wereld die hem getekend heeft, én om een zekere – denkbeeldige – macht te krijgen op de werkelijkheid.

Tussen zijn notities vindt hij uiteindelijk een idee voor een nieuwe roman, die het tweede deel vormt van Het fiasco en dezelfde titel meekrijgt. Hij laat er Köves in optreden, een jongere dubbelganger van zichzelf die evenwel een andere levensloop toebedeeld krijgt. Na de weigering van zijn boek keert Köves de literatuur de rug toe om helemaal opnieuw te beginnen. Hij vertrekt naar het buitenland maar komt mysterieus genoeg opnieuw in Boedapest terecht, dat hem tegelijk vertrouwd en toch vreemd voorkomt. Door zijn ogen ontstaat langzamerhand een ijzingwekkend universum dat, hoewel het nooit expliciet wordt genoemd, met het communistische schrikbewind samenvalt. Niet alleen de vervallen gebouwen, het kafkaiaans bureaucratisch apparaat, de soldaten in het straatbeeld verwijzen daarnaar, maar ook het angstklimaat waarin de mensen leven. Ze hangen af van een onzichtbare macht die zich slechts door willekeur en straf doet gelden. Onder het mom de mensen te vervolmaken, dwingt ze hen in de meest absurde situaties en ontneemt hun elk beslissingsrecht. Wie die hogere instantie niet wil dienen, wordt naar het platteland gedeporteerd of belandt in de cel.

DE WARMTE VAN EEN VROUW

In deze wereld doolt Köves onbegrijpend rond. Algauw wordt hij gedwongen in het systeem mee te draaien: hij moet om duistere redenen allerlei baantjes aannemen. Van zijn vrijheid beroofd, aanvaardt hij gelaten alles wat hem overkomt “als een goed georganiseerde keten van gebeurtenissen die al lang geleden is vastgelegd”. Enkel op zijn seksualiteit heeft het schrikbewind geen greep. Zijn verlangen gaat echter meer naar de “warmte van een vrouw”, dan naar haar persoon. Een relatie wil hij bovendien niet aangaan, omdat al wat planmatig is hem afschuw inboezemt. Wel sluit hij vriendschap met twee schrijvers. De eerste, Sziklai, heeft de zwakke plekken van het machtsapparaat door en bekleedt mede door zijn gewiekstheid een belangrijke functie. Hij neemt Köves onder zijn hoede, maar helpt hem niet verder in het ontraadselen van het systeem. Bij de tweede schrijver, die anders dan de meeste mensen niet met wedervragen op zijn vragen reageert, meent Köves uitsluitsel te vinden. In filosofische en morele bewoordingen hangt Berg een beeld op van het nazisme en het communisme.

De schuldvraag omtrent de Shoah laat hij door de beul beantwoorden : hij bekent zijn misdaden, maar wijst tegelijk iedere mens aan als potentiële massamoordenaar omdat het kwaad in de menselijke aard is ingebakken en enkel gunstige omstandigheden behoeft om zich te ontplooien. “In een wereldorde waar moord een gemeenplaats is, wordt men niet uit revolutionaire overtuiging een moordenaar maar uit dienstijver.” Ook in het communistische systeem is dienstvaardigheid geboden: wie zich verzet, maakt zich schuldig en valt onherroepelijk in ongenade, zoals Köves aan den lijve heeft mogen ondervinden. Met dit wereldbeeld neemt hij geen genoegen. Elke planmatigheid wijst hij af: hij kan er het leven met zijn kansen en toevalligheden niet in terugvinden.

Als het regime begint te wankelen en overal op straat borden met “wij willen leven” verschijnen, weigert hij evenwel zich bij de massa aan te sluiten. Hij kiest opnieuw voor het schrijven van de enig mogelijke roman. Of liever, de oude schrijver die de touwtjes van het verhaal in handen heeft, verplicht hem tot die keuze, terwijl hij op zijn beurt door Kertész tot dezelfde beslissing gedwongen wordt. Dit “droste-effect” werkt de auteur tot in de kleinste details uit, zodat de lezer in Het fiasco als in een magistraal opgebouwd spiegelpaleis rondloopt. Deze structuur is geen leeg spel. Ze illustreert perfect Kertész problematiek: “Het is mijn morele plicht om steeds opnieuw dezelfde roman te doorleven en te schrijven.” Schrijven is voor hem een innerlijke noodzaak om zich van het “gewicht van het leven los te maken”, maar ook een ethische dwang om te getuigen van de gruwels van de twintigste eeuw. Die Sisyfusarbeid gaat met eenzaamheid en kwelling gepaard, maar heeft voor de auteur ook een bevrijdende kracht: “Het is zijn manier om te kiezen, te strijden en de beperkingen van de noodzaak te overwinnen.” Als Köves opnieuw aan zijn roman begint, verlangt hij ernaar een boek te schrijven “dat zich langzaam van het leven losmaakt, als een ijskristal dat iedereen op kan rapen en het vervolgens als een wonderlijke creatie van de natuur aan iemand anders doorgeeft”. Zo’n glinsterend ijskristal is Het fiasco.

Imre Kertész, “Het Fiasco”, Van Gennep/Van Halewyck, Amsterdam/Leuven, 381 blz., 998 fr.

Agnès Van Emelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content