De Europese elektronicareuzen Siemens en Philips slanken af. De aandeelhouders willen opbrengst.

De aandelen van het Nederlandse Philips en het Duitse Siemens waren een tijdje geleden nog serieus op de sukkel, maar nu floreren ze weer op de beurs. Met goede winstverwachtingen heeft dat niks te maken. Integendeel, beide Europese elektronicareuzen lanceren alleen maar sombere winstwaarschuwingen. Wél kondigden de twee concerns kort na mekaar nooit eerder vertoonde herstructureringsprogramma’s aan, waarbij ze vele tientallen fabrieken overboord gooien met, samen, rond de honderdduizend medewerkers. Welnu, zo’n duidelijk productenpakket en klaar afgelijnd activiteitenprogramma weten de beleggers wel te waarderen. Op de beurs wordt deze amputatie van de beide groepen alvast op applaus getracteerd.

Zo gaat dat nu eenmaal met de nieuwe beurscultuur van corporate governance en shareholder value. Jürgen Schrempp van de onaantastbaar geachte Duitse degelijkheid Daimler-Benz deed het trucje al voor. Nadat alles was afgestoten wat niet tot de kernactiviteiten van de groep behoorde, keerden de beleggers terug. Het maakte de fusie met het Amerikaanse Chrysler mogelijk. “Saneringen zijn een onderdeel van de hedendaagse bedrijfsvoering”, doceert Philips’ topman Cor Boonstra. De Nederlanders zijn daar al bijna tien jaar mee bezig, met als gevolg dat hun groep nu 800 miljard frank waard is, terwijl het Duitse Siemens met een omzet die 80 procent hoger ligt, maar 1000 miljard frank weegt. Bestuursvoorzitter Heinrich von Pierer van Siemens heeft bij Philips een goed voorbeeld gevonden.

Niet dat Siemens er de voorbije jaren op los leefde. Enkele tienduizenden arbeidsplaatsen sneuvelden voor het credo “productiviteit omhoog en kosten omlaag”. Maar de rendabiliteit van het door ingenieurs overwoekerde conglomeraat – Von Pierer is de eerste topman met een juristen- en economistendiploma (en een eredoctoraat van Leuven) – blijft rond de tien procent klotsen, terwijl vijftien procent de doelstelling is. De traditionele aandeelhouders als de banken, het personeel en de familie Siemens tillen daar niet zwaar aan. De institutionele beleggers en de honderdduizenden kleine aandeelhouders des te meer. Zij genieten niet van een “schoon bedrijf”, voor hen telt de snelle opbrengst. Voor hen is nu de tijd van de terugbetaling gekomen, tegenvallende winststijgingen veroorzaken nervositeit.

Bij de parel van de naoorlogse Duitse industrie gaat het nu dus echt serieus beginnen. Het herstructureringsplan weekt vijfhonderd van de tweeduizend bedrijfsonderdelen uit het concern los. De geldvretende chipsfabrieken gaan eruit – dat deed Philips al eerder; geheugenchips verkeren wereldwijd in crisis. De componentenfabrieken worden te koop aangeboden of gaan naar de beurs. Met die operaties zijn 60.000 werknemers gemoeid, goed voor vijftien procent van het totaal en 360 miljard frank omzet of een zevende van Siemens’ wereldproductie.

Tot de geviseerde bedrijven behoort een van de twee Siemens-fabrieken in Oostkamp, met 950 werknemers. Als het zover komt, verwacht Siemens België een probleemloze overname van de rendabele fabriek. Siemens Atea, ADB en Osram blijven hun gang gaan, bij Siemens Nixdorf kan het schudden, maar dat was daar de jongste jaren ook al zo. Duitse topmanagers zijn anders en zeker Heinrich Von Pierer. De geliefkoosde businessman van de voormalige kanselier Helmuth Kohl kan het nu best met diens socialistische opvolger Gerhard Schröder vinden: van sluitingen of ontslagen is bij heel die gigantische herstructuering geen sprake. Siemens verwierf niet voor niets de reputatie van een nationaal tewerkstellingsbureau.

HET STAAT IN DE KRANT

Het Philips-personeel reageert “verrast, onthutst en razend” op de aangekondigde herstructurering van de Nederlandse multinational. Cor Boonstra is ook de fijnzinnigste mens niet. In plaats van een en ander uit te leggen op de Europese ondernemingsraad, doet hij dat langs de neus weg in de Financial Times. In een haastige brief aan het personeel liet hij nadien wel weten dat het programma niet bedoeld is om het aantal werknemers in te krimpen. Maar weinigen geloven dat nog. Philips, dat nu voor negen miljard frank wereldwijd de reclameslogan “Let’s make things better” zingt, heeft de vaste gewoonte de dingen uit te voeren die het eerst had ontkend.

En de plannen van de Fries Boonstra klinken onheilspellend. In de komende vier jaar gaat het Nederlandse elektronicaconcern wereldwijd een derde van zijn fabrieken sluiten. Het huidig aantal van 244 fabrieken moet verminderen tot 160, maximum 170. Zo’n 40.000 tot 50.000 werknemers staan op het spel. Een echte verrassing is de ingreep niet. Bij het recente nieuws van de forse winstdaling zei de chief executive officer de verlieslatende activiteiten eruit te zullen gooien.

In de jaren zeventig telde Philips 416.000 medewerkers in 380 fabrieken over de hele wereld. Maar tegen 1990 was de reus, badend in zelfvoldaanheid, al dicht bij de grond genaderd. De reddingsoperatie Centurion van Jan Timmer was bloederig. Zijn opvolger Boonstra corrigeerde vervolgens de correcties, en deed dat zo emotieloos dat hij zelfs een symbool als de ontspanningsgroep Polygram van de hand deed, weliswaar voor heel veel geld. Op de inventaris van Philips staan nu nog 244 fabrieken met 260.000 werknemers.

Op het hoofdkwartier van de Nederlands groep, zopas weggehaald van de geboortegrond in Eindhoven naar Amsterdam, heet het dat meer productiecapaciteit is opgebouwd dan nodig. Waarop criticasters antwoorden dat de verkoop zwakker loopt dan er productie voor is gepland. De vergelijking met concurrent Sony is hallucinant. De Japanner heeft wereldwijd slechts 70 fabrieken. Hij is dan ook pas na de oorlog gestart, terwijl Philips al in de jaren twintig en dertig de internationale toer opging, met her en der fabriekjes. Op 28 plaatsen in de wereld produceert de groep beeldbuizen. Een bundeling van de productie valt voor het concern niet te vermijden. Veel van de fabrieken werken met vaak verouderde technologie, hebben zwakke resultaten en kennen onvoldoende groei. Dat is té riskant voor een bedrijf dat een stabiel beursaandeel wil zijn.

De nieuwe operatie-Boonstra richt zich alweer in de eerste plaats op de onderdelenafdelingen. De groep gaat fabrieken verkopen om er dan de belangrijkste klant van te worden. Philips stapt daarmee in de Sony-filosofie: producten ontwerpen en ze commercialiseren. Ze produceren kunnen anderen goedkoper doen. Een kwart van de productie, vooral radio’s, cd-spelers en walkmans wordt al buitenhuis in mekaar gezet, en dat moet verder groeien.

Wat het sluitingsplan voor België kan betekenen, weet Philips België ook niet. Op acht jaar daalde het aantal werknemers van 14.000 tot 8500 en die daling duurt voort. Brussel, Hasselt, Leuven en Turnhout kennen groei. De fabriek van luidsprekers voor autoradio’s in Dendermonde is verleden jaar geherstructureerd, maar is daarom nog niet noodzakelijk in een definitieve plooi gevallen. De halfgeleidersfabriek in Anderlecht ligt quasi stil en gaat tegen het einde van het jaar dicht. Voor de componentenfabrieken van Roeselare en Evere, met respectievelijk 976 en 323 werknemers, is een intentieverklaring voor overname en behoud van de werkgelegenheid getekend met het Amerikaanse investeringsfonds Compass Partners International. De fabriek van Lommel, waar 550 mensen plastieken en metalen onderdelen produceren, staat te koop.

In Nederland hadden de vakbonden volgend commentaar klaar: winstmaximalisatie, shareholdersvalue en het wegsnijden van overcapaciteit is voor Philips business as usual, maar wat wil Boonstra in de 21ste eeuw overhouden? Het antwoord op die vraag laat op zich wachten. Nog even.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content