Vroeger had je openbare terechtstellingen. Tegenwoordig is er uitlachtelevisie. Vroeger was er sprake van een onderdrukte en onwetende massa, onder de knoet van onderpastoor en jonker; nu, na 60 jaar intense democratisering, weten talrijke medeburgers blijkbaar niet hoe ze gezag moeten uitoefenen over hun kleuters en hun goudvissen, hoe ze een huis enigszins bewoonbaar moeten houden of dat er een verschil is tussen een kredietkaart en klinkende munt. Onderpastoors en jonkers zijn met succes vervangen door opiniemakers, televisiemakers en deskundigen. Ooit beleefde men zijn cultuurschokken dankzij documentaires over koppensnellers in Papoea-Nieuw-Guinea en liedlijnen over het Australische continent, nu kijk ik met een gevoel van hulpeloze vervreemding naar Help, mijn man is een klusser. Vervolgens sla ik een weekblad open en doemt de meest ergerlijke zin in het Nederlands voor me op. Liefde is een werkwoord. Lezer, kent u dat sonnet van Christoffel Plantijn, Le bonheur de ce monde? Het levert het recept voor geluk, en de goede man zal wel gelijk hebben, maar de gedachte dat alles geregeld, doorgrond en gedefinieerd is, dat iemand bezig is me vanaf de leerstoel te vertellen waar het in het leven om draait en dat er nooit meer iets te ontdekken valt, deprimeert als geen andere. Geen wonder dat Rimbaud ervandoor ging om in wapens en slaven te handelen; een weg die, volgens wat men in de kranten leest over Afrika, nog steeds wijd open ligt. Liefde is een werkwoord? Werken we met zijn allen nog niet hard genoeg soms? Hoe verfrissend zou het zijn om iemand tegen de stroom in te horen denken. Ah, Anna Bijns. Pittig en pinnig. Haar antihuwelijksgedichten, haar antigedichten tout court, doen me soms lachen. Omdat ze zo wonderlijk direct klinkt, zelfs in de meest gekunstelde dichtvormen, en dat is nu eenmaal het kenmerk van een goede schrijver.

Proper meyskens worden wel leelycke vrouwen,

erm danten, erm slooren, & dats duer het houwen.

En dan is ze plotseling weer als een schaepken dat voor den wolff is vluchtende. Geen tijdgenoot van Anna Bijns, al die vermoeiend vernuftige en opschepperige rederijkers, sprankelde zoals zij. ‘Frits van Oostrom’, vertelde de beste historicus die ik ken, ‘vindt Anna Bijns de beste schrijver van de zestiende eeuw.’ Wel, misschien schrijft Frits van Oostrom dan binnenkort een dik boek over Anna, zoals hij dat over Jacob van Maerlant deed. Wanneer ik door de Antwerpse Keizerstraat wandel, probeer ik me voor te stellen hoe ze daar woonde, in het kleinste huisje van die rijke buurt. Een huisje met twee kamers op het de begane grond, een zolder waar ze onder de pannen sliep, en een tuin. De archivaris Jos Van den Branden heeft wat details over haar leven gepubliceerd. Helaas is er niets meer te achterhalen over de kinderen die ze haar hele leven onderwees. Waren dat de rijke kinderen van de Keizerstraat of kinderen van elders, uit de Nieuwstad misschien zelfs? Ze genoot wel respect, men noemde haar de Brabantse Sappho (met dien verstande dat ‘de Lesbische Sappho ondeugden onderwees, de Brabantse deugden’), maar geen enkele jongere Antwerpse schrijver van toen heeft ooit vermeld dat hij een oud-leerling van Anna Bijns was. De jongens moesten uiteraard later Latijn leren, de meisjes stroomden misschien door naar het chique, groten-deels Franstalige internaat van Peter Heyns en zijn vrouw, De Lauwerboom in de Muntstraat. Er hangt een gedenkplaat, niet ver van de Sint-Jacobskerk, en daarop prijkt Anna’s portret, een zestiende-eeuwse cartoon waarop ze haar tong uitsteekt. Ook dat brengt me in een goed humeur. Weerspannige kinderen zijn niet per se interessant, weerspannige volwassenen des te meer.

Leen Huet is schrijfster en bekijkt details in historisch perspectief.

door Leen Huet

Hoe verfrissend zou het zijn om iemand tegen de stroom in te horen denken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content