Een zedenstudie over de wufte praktijken aan het hof van Lodewijk XIV.

Het volstond niet adellijk te zijn om te mogen dienen aan het hof van de Franse koning, talenten waren ook gevraagd. Claude, de vader van de geniale stilist en kroniekschrijver Saint-Simon, was het gelukt als page de beschermeling van Lodewijk XIII te worden omdat hij de jachthoorn kon blazen zonder erin te kwijlen, een vaardigheid van onschatbare waarde in de ogen van de toenmalige vorst. Dat Franse hof oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op de aristocratie die stond te dringen om een onderkomen in Versailles te vinden. Natuurlijk, de feitelijke macht werd uitgeoefend door de koning en zijn regering. Maar er was voor de adel geen geschiktere plek om de machthebbers te beïnvloeden dan een permanent verblijf in het paleis waar de koning resideerde.

Het leven aan het Franse hof van de Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie beschrijft dat somptueuze machtscentrum door de alziende ogen van Saint-Simon (1675-1715), die juist omdat hijzelf van lagere adel was zo geobsedeerd was door elk symptoom dat afbreuk deed aan de rol van de aristocratie. Het is niet verkeerd Saint-Simon een adellijke purist te noemen die bijna een halve eeuw voor de Franse Revolutie het naderende einde en de ondergang van de Franse monarchie voorspelde door zijn analyse van de verzwakking van de aristocratie onder de regeringen van Lodewijk XIV en XV.

Voor Saint-Simon had de adellijke titel een haast religieuze betekenis van uitverkorenheid. Dat dreef hem in de armen van de jansenisten die door de herroeping van het Edict van Nantes (1685) en later door de vernietiging van het bolwerk Port-Royal (1709) het onderspit moesten delven tegen de jezuïeten, de meesters van de vorstenhoven die als biechtvaders van de koning een grote invloed uitoefenden op onder meer de benoemingen van de bisschoppen. De opstelling van Saint-Simon heeft, achteraf gezien, iets schizofreens, want zijn voorkeur voor het jansenisme was in feite onverzoenbaar met zijn behoudsgezind pleidooi voor de zuiverheid van de adellijke afstamming. In dat opzicht had Lodewijk XIV een betere neus. De koning gaf zelfs de voorkeur aan atheïsten boven jansenisten omdat deze laatsten volgens de vorst leden waren van een republikeinse partij in de kerk en in de staat.

Saint-Simon staat met één been in het ancien régime, met het andere in de moderne tijd. De kroniekschrijver kan er zich vreselijk over opwinden als de rangorde van fauteuils, stoelen en taboeretten, kortom de zitposities in de omgeving van de koning, niet worden gerespecteerd. Hij stelt zich op als een man van eer die groot belang hecht aan de materiële symbolen van de macht.

Een verkeerd gebaar in de nabijheid van de koning kan noodlottig zijn. Dat ervoer bijvoorbeeld de geestelijke Le Camus, die het bestond om de rode hoed die zijn benoeming tot kardinaal bezegelde, eigenhandig op het hoofd te plaatsen. De koning was woedend over die inbreuk op zijn privilege dat een symbool was van wederzijdse afhankelijkheid en verbande de kardinaal voor de rest van zijn leven naar het bisdom Grenoble.

HANG NAAR ZUIVERHEID

Toch is Saint-Simon geen marionet aan het koninklijke hof. Zijn obsessie met de zuiverheid van de adellijke lijn maakt hem tot een onverbiddelijke vijand van de koninklijke bastaards die Lodewijk XIV schaamteloos laat huwen met prinsessen van den bloede, al strekt die veroordeling zich veel verder uit dan alleen maar het terrein van het Franse hof. De kroniekschrijver heeft het over “het riool van de Europese wellust” met betrekking tot de bastaarden van alle vorsten van het continent en niet alleen die van Lodewijk XIV. Het bestaan van bastaards wordt door de hoveling in fecalische termen veroordeeld. Zijn vreugde is groot wanneer bastaards (wat in het Engels “klootzak” betekent) kinderloos uitsterven zodat de “lijn” uitdooft.

Ladurie heeft vermeden om Saint-Simons adellijke puritanisme, dat niets anders is dan de sublimatie van zijn eigen uitverkoren rol van aristocraat en de daaraan gekoppelde zelfachting, te duiden in freudiaanse termen. Maar elke smet op het adellijke blazoen doet Saint-Simon schuimbekken van woede.

Vandaar ook zijn huiver voor alles wat van aard is om de zuivere sfeer te besmetten, gaande van (homo)seksualiteit tot het gebruik van tabak. De hang naar zuiverheid moet geplaatst worden in de sacrale sfeer, want uiteindelijk is de vorst ook een soort plaatsvervanger van God. Zo zijn de “geneeskundige dagen” of de laxeerdagen waaraan Lodewijk XIV zich elke maand onderwerpt een religieus ritueel geworden aan het hof. Het purgeren van de koning wordt gevolgd door een mis en door een bezoek van de koninklijke familie aan de op zijn bed liggende koning.

Het leven aan het Franse hof is een zedenstudie. Het vertelt het verhaal van hooggeplaatste mensen die natuurlijk niet opgewassen zijn tegen de morele codes die ze verondersteld worden na te leven. Het is een vertelling van intriges, geroddel en kabaal die woekeren achter de schone schijn van het Versailles waar de Zonnekoning in volle glorie schittert. In die zin is het hofleven ook de afspiegeling van een vermaak dat in Versailles erg populair was, namelijk van de indirecte werking van een aantal ballen op elkaar, kortom van het biljart. Een zekere Chamillart blonk zo uit in deze sport dat hij de kans kreeg om een briljante loopbaan als minister te beginnen.

Emmanuel Le Roy Ladurie, “Het leven aan het Franse hof”, Bert Bakker, Amsterdam, 337 blz., 798 fr.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content