In Mexico-Stad graven archeologen naar het eigen pre-Colombiaanse verleden. Hier lagen immers de heilige plaatsen van de Azteken.

Hernando Cortes had al een lange tocht achter de rug toen hij in de herfst van 1519 de stad Tenochtitlan bereikte. Met vijfhonderd soldaten en veertien kanonnen was hij van Cuba vertrokken. Nu stond hij 2240 meter boven de zeespiegel en keek stomverbaasd naar de stad die in het midden van het meer lag.

‘Een kwart miljoen mensen woont hier’, schreef hij aan zijn koning Karel V, en ‘op de markt kunnen 60.000 mensen samenkomen’. Het was een stad even mooi als Venetië, schreven tijdgenoten. Er waren kanalen waarop slanke boten voeren, een enorm tempelcomplex, prachtige lanen en bomen. De mensen waren gekleed in bonte gewaden van cactusvezels en katoen, en ze droegen sieraden van jade of goud door hun neus. De stad was rijk, de omgeving was vruchtbaar en de bevolking goed geschoold.

Cortes werd hoffelijk ontvangen door keizer Montezuma die een groene ve- renmantel droeg over met parels en goud bestikte kleren. Het enige dat hij wellicht kon begrijpen was de staatsordening: een onaantastbare keizer die samen met de erfelijke adel – zo’n tien procent van de bevolking – goed leefde op de rug van de boeren. Die leefden in grootfamilies samen, kweekten kalkoenen en aten kleine honden, die ze ’s nachts ook als warmwaterkruik gebruikten.

Maar verder was het een land en een volk dat totaal verschillend was van alles wat de Spanjaard vertrouwd voorkwam. De Azteken kenden geen wiel en geen ijzer, maar ze bouwden prachtige tempelcomplexen en hadden schitterende gouden en zilveren maskers en juwelen. Ze betaalden met cacaobonen, maar kenden een belastingsysteem dat perfect werkte. Ze leverden ons woorden als avocado, chili, tomaat, cacao en chocolade. Ze kenden papier, maar hun schrift bestond uit gestileerde tekeningen. Dat tenminste is ons overgeleverd, zij het via de zogenaamde Codices, geschilderde boeken door Azteekse kunstenaars gemaakt voor de Spaanse overheersers.

Cortes had het hart bereikt van het rijk der Mexica, zoals de bewoners zichzelf noemden. Het was het laatste en sterkste rijk van een cultuur die begonnen was in 1600 v. C. Maar cultuur interesseerde de Spanjaarden niet, wél het goud en zilver, en de edelstenen. ‘Als hongerige zwijnen woelden ze alles om op zoek naar goud’, schreef de franciscaan Bernardino de Sahagun in die tijd afkeurend. En dat klopt ook: scheepsladingen vol kostbaarheden gingen naar Spanje, dat geld nodig had om zijn wereldrijk te beheersen en uit te breiden.

En waarom niet? Als de Spaanse overheersers de verhalen mochten geloven, hadden ze in Mexico een einde gemaakt aan een schrikbewind dat leefde van onderdrukking en mensenoffers. Missionarissen, de enigen die de moeite namen om de geschiedenis van de inwoners te leren, spraken over folteringen, kannibalisme en stromen mensenbloed. De boekdrukkunst bracht de gruwelijke verhalen Europa rond. Eén kritische stem verhief zich: Bartolomeo de las Casas, die de verhalen afdeed als alibi om de indianen beter te kunnen uitbuiten. Hij werd de man die de indianen van de slavenarbeid redde en ervoor pleitte om Afrikanen in te zetten.

NOBELE WILDE

Het verhaal van ‘de redder der indianen’ werd opnieuw opgerakeld in de Verlichting, toen Jean-Jacques Rousseau met zijn ‘nobele wilde’ een val zette waarmee de kritiek op de kolonisatie gestileerd werd. In de 19e eeuw werden missionarissen afgeschilderd als onbetrouwbare getuigen en de Codices als vleierij, gedicteerd door de Spanjaarden.

Dat politiek correcte debat is nu door de wetenschap voorgoed tot zwijgen gebracht. Archeologische vondsten bewijzen dat de gruwelverhalen uit de Codices kloppen: een schrijn waar 240 schedels uit de pleisterkalk steken. Zestig menselijke schedels vlakbij de hoofdpiramide. In de kapel van de regengod Tlaloc lagen 42 skeletten van kinderen. Hoe ze stierven, moet nog worden onderzocht. Maar dat het om rituele mensenoffers gaat, daar is iedereen het over eens.

Alleen: een verklaring is er niet. De bronnen zijn schaars: de Codices zijn vrijwel de enige geschreven bronnen die overbleven. De godenbeelden zijn stukgeslagen. De conquistadores gruwden van de offerdiensten die ze als eregasten mochten bijwonen. Toen ze Tenochtitlan eindelijk in handen hadden, bliezen ze de tempels op.

We weten ondertussen wel dat de Azteken bedreven wiskundigen en astronomen waren. Ze konden ingewikkelde chirurgische ingrepen uitvoeren, er zijn zelfs bewijzen dat ze oogoperaties kenden. Hun maatschappelijke ordening wijst op verfijning, net als hun kunst. Hun wetten waren eerlijk en corruptie werd strenger bestraft bij rijken dan bij armen. Alle kinderen gingen naar school. En met dezelfde vlijmscherpe messen waarmee ze levens redden, sneden ze kinderen de nek af.

Natuurlijk zijn de Azteken niet de enigen die mensenoffers brachten. Als een farao stierf, volgden zijn dienaren hem in de dood. De keizer van China nam zijn halve hofhouding mee in het graf. Ook de joden kenden mensoffers. De aartsvader Abraham twijfelde toen hij zijn zoon moest offeren en Jahweh nam genoegen met een ram. Het eerste teken dat de ruilhandel met de goden ook zonder mensen kon. Overal: paarden en soldaten uit klei in Chinese keizergraven, miniatuurfiguurtjes in Egyptische piramides tot Jezus Christus die nog enkel brood en wijn als offergave had.

Die evolutie is bij de Azteken niet te merken. Integendeel: het lijkt erop dat hun bloeddorst steeds groter werd. Want niet de mensenoffers op zich, maar het aantal slachtoffers vormen het raadsel van de Azteken.

Er zijn al veel verklaringen gegeven, de ene al komischer dan de andere. De Azteken, zo meldden geleerden in alle ernst, moordden onder invloed van drugs. Daar groeit immers de halluci- nogene Teonanacatl-paddestoel. Hij ziet eruit als een sombrero en wordt tot tien centimeter hoog. In de jaren ’60 de droom van alle hippies.

Ze dronken zich eerst moed in, zeiden anderen. De Codices geven inderdaad beelden van mannen die pulque, gegist agavensap, drinken tot ze zwijmelen.

Nog mooier is de Amerikaanse theorie dat het kannibalisme ontstond uit proteïnegebrek. Een volk dat zich louter met groenten voedde en geen geiten, schapen of varkens kende, moest toch ergens eiwitten vandaan halen.

Etnologen vermoeden dat het klimaat meespeelde. De streek is aardbevingsgebied en er zijn ook nog vulkanen. Orkanen teisteren de kusten, het hoogland kent periodes van droogte afgewisseld met enorme regenbuien. In zo’n schrikaanjagend klimaat willen mensen goed staan met de goden. Offers liggen dan voor de hand.

Anderen zeggen dat de Azteken de offers afkeken van de rijken die ze overwonnen. Heel Midden-Amerika kende mensenoffers. In Chichen Itza gooiden de Mayapriesters mensen in een diep meer. In Teotihuacan, wellicht de mooiste metropolis van heel Oud-Amerika, werden 126 ritueel begraven en geofferde mensen ontdekt.

Maar zelfs dan blijft de vraag waarom zoveel mensen werden geofferd. En of er inderdaad mensenvlees werd gegeten.

VETROKKEN IN AZTLAN

Ligt de verklaring in de geschiedenis van het volk zelf? Waar de Azteken oorspronkelijk vandaan kwamen, is niet bekend. In de oude Codices schreven zij zelf dat ze afkomstig waren van ‘Aztlan’, vandaar de naam Azteken. Dat land zou, zo vermoeden historici, in Noord-Amerika liggen. De Azteekse gewoonte om mensen aan houten hekken vast te binden en dan met pijlen te doorboren, werd enkel door de Pawnees in Nebraska gebruikt.

Wat wel bekend is, is dat het nomadenvolk zich rond 1200 n. C. in beweging zette. Naar schatting tienduizend mensen kwamen aan het Texcocomeer aan. Dat was geen stam, dat was een ware volksverhuizing, die niet echt met open armen werd ontvangen in de vruchtbare streek. De inwoners slaagden erin de nieuwkomers te verjagen naar het moerasgebied in het midden van het meer. In ‘ome calli’ – 1325 – stichtten ze daar de stad Tenochtitlan. Ze leefden er van landbouw, teelden bonen, pompoenen en maïs. Ze dreven handel met de oeverbewoners en bleken uiteindelijk sterk genoeg voor een woeste veroveringstocht. De ene stad na de andere viel hen in handen. In 1464 bereikten ze de Atlantische kust. De Aztekenstaat reikte tot Guatemala. Daar haalden de handelaars – dwars doorheen vijandelijk gebied – de prachtige kolibrieveren die een rol speelden in de rituelen.

De overwonnenen moesten belastingen betalen: bonen, fruit, edelstenen, goud en geweven stoffen. Daar bleef het bij. Van enige bestuurlijke eenheid was nauwelijks sprake. Het Aztekenrijk bleef een lappendeken van overwonnen stadstaten, waar meer dan dertig talen werden gesproken.

De goed getrainde soldaten waren vergezeld door priesters. Die brachten de goden van de overwonnen naar de hoofdstad mee. Daar werden kapelletjes opgericht en offers opgedragen aan de vreemde goden. Op het hoogtepunt van het rijk kenden de Azteken 200 verschillende goden. Een groot deel ervan was – luidens de verhalen en de weinige beelden die ervan bestaan – bijzonder bloeddorstig. Mictlantecuhtli, de god van de onderwereld, heeft een brede glimlach, maar zijn vingers zijn klauwen, uit zijn opengereten buik hangt de lever.

Bieden de mythes rond de goden dan een verklaring voor de cultus van het bloed?

Op school leerden de kinderen dat de mensheid al vier keer van de aardbodem verdwenen was. De Azteken waren de kinderen van de vijfde zon, herboren uit gemalen mensenbeenderen en het bloed van een buitenaardse penis.

Die mythe verklaart alleszins niet waarom zelfkastijding zo’n grote plaats innam. Mensen staken cactusstekels door hun neus, oren en tong. Er waren verplichtingen als lang vasten, lang dansen en nachtenlang waken.

Was het een soort boete voor de bijna militaire vorm van de samenleving, waar dood en gruwel bijna dagelijks kost waren? Een poging om de wraak van de doden te vermijden? Angst voor de verschrikkelijke goden?

Want verschrikkelijk waren ze. Huitzilopochtli, de stamgod van de Azteken, wordt voorgesteld met een halsketting van doodshoofden of een bliksemschicht. Hij was de god van de zon en de oorlog. Volgens de oude teksten wilde zijn zus – de maangodin Coyolxauhqui – hem al voor zijn geboorte doden. Maar de foetus sprong in volle wapenuitrusting uit de moederschoot, sloeg zijn zus het hoofd af en scheurde haar in stukken. Een mythe over de eeuwige strijd tussen man en vrouw, zon en maan, licht en duisternis. En zelfs meer. De Azteken geloofden dat de zon alleen aan de hemel kon reizen als ze ‘mensenharten eet en bloed drinkt’ staat in een Codex. Kreeg de zon haar portie mensen niet, dan zou de hele kosmos vergaan.

GENOCIDE

En dus werden er offers gebracht: tussen de 500 en de 700 mensen per jaar stierven voor de goden. De offers vonden plaats in het centrum van Tenochtitlan, de keizerlijke stad. Volgens de franciscaan Sahagun bestond het tempelcomplex uit 78 gebouwen waaronder kapellen, twee terreinen voor het balspel, een priesterschool en zelfs een roofdierenhuis. In het midden stond een houten staketsel waarop de priesters de hoofden van gevangenen spietsten. Het vijfhonderd meter lange terrein werd beheerst door een tempelpiramide die 45 meter hoog was. De wanden bestonden uit vulkanische steen en op de afgeplatte top stonden de tweelingtempels: de roodwit gestreepte voor de oorlogsgod Huitzilopochtli en de blauwwitte voor de regengod Tlaloc. Dat platform was de plaats voor rituele offers. Mensen werden met lansen doorboord, met pijlen gedood, van houten platformen te pletter gegooid of levend opengesneden. De Spaanse soldaat Bernal Diaz del Castillo, die met Cortes de tocht maakte, beschreef zo’n offer in zijn memoires.

Met kleurige strepen beschilderd stapten de ‘uitverkorenen’ de 114 trappen van de piramide op. Er werd muziek gespeeld en gezongen. Vier priesters drukten het slachtoffer neer op de offersteen. Een vijfde priester wurgde hem tot hij bewusteloos was. Dan sneed hij het kloppende hart uit de borstkas en bood het de goden aan. Het lijk werd naar beneden gegooid, op een ronde – acht ton zware – plaat waarop een beeld van de maangodin stond.

De piramide als symbool van de strijd tussen de zon en de maan. Dat klopt met de oude verhalen. Maar werden de lijken ook opgegeten? Volgens de missionarissen wel: vooral de dijen waren geliefd, vertelden ze. Maar etnologen twijfelen: de verhalen van de Spaanse ooggetuigen en van enkele Azteekse edelen die snel Spaans leerden, zijn gedetailleerd maar te afschuwelijk om geloofwaardig te zijn. Tenzij ze geloofden dat kannibalisme hen ook de kracht van het slachtoffer opleverde, zoals Sigmund Freud al in 1913 beschreef. De homo sapiens leefde in hordes waar de ‘oervader’ alle wijfjes bezat en jaloers bewaakte. Zijn broers hadden geen keuze, ze doodden hem en aten hem op. Hierdoor erfden ze zijn kracht, maar versterkten ze ook de clan-identiteit. Dat ritueel werd in de loop der tijden vergeestelijkt. Niet de oervader werd geofferd, maar het totemdier. Binnen de geordende sedentaire gemeenschappen werden de goden abstracter. Maar de basis bleef: godsdiensten als dodenmalen.

Dat klopt maar al te letterlijk in Mexico. Nadat de slachtoffers naar beneden gegooid waren, werden de armen en benen verwijderd, gekruid en gebraden. Het hoofd werd gevild, de hoofdhuid werd gelooid en bij feesten zetten de priesters die gruwelijke maskers op. De rest diende tot prooi voor de jaguars, de panters en de slangen van het roofdierenhuis.

Anderen beschrijven zelfs dat de priester het hele slachtoffer vilde en de nog bloedende huid rond zijn schouders wierp als een mantel.

Er waren tientallen religieuze ceremonieën en telkens werden mensen geofferd. En daarnaast waren er de grote feesten. De troonsbestijging van een nieuwe koning, maar ook de jubilea waren een verplicht nummer voor alle edelen van het land. Zij moesten toekijken terwijl de hoofden rolden, de harten spoten en de priesters met bloederige mantels ronddansten.

VIER DAGEN EN NACHTEN

Ook de bouw en inwijding van een nieuwe tempelmantel was het sein voor een groot feest. Elke nieuwe koning bouwde een nieuwe bekleding rond de grote trappiramide: zeven lagen zijn er geteld. Als de tempel klaar was, werd een groot feest gehouden. Over dat van 1487 schrijft de Codex Telleriano-Remensis dat 20.000 mensen geofferd werden. Het cijfer is in Azteekse tekens weergegeven.

In vier rijen stapten de offers naar de top van de piramide. Daar stonden verschillende altaren en de dodingen gingen ‘vier dagen en nachten’ door. Praktisch is het mogelijk: Zwitserse studenten hebben het offer nagespeeld. Maar wetenschappers wijzen erop dat de Azteekse getallen niet zo eenduidig zijn.

De vraag is maar: waarom kwamen de onderdanen niet in opstand? Waarom spatte dat rijk niet uit elkaar?

Zeker is dat de Azteken goede soldaten waren. Ze hielden het drie maanden uit tegen de kanonnen van Cortes. Even zeker is dat het kernrijk goed bestuurd werd. Slavernij bestond niet, corruptie werd streng bestraft, er waren drie oogsten per jaar en honger was onbekend.

De rest van het rijk werd brutaal onderdrukt. De slachtoffers – enkele vrijwilligers niet te na gesproken – waren ‘vijanden’. De soldaten hadden als belangrijke taak om strafexpedities op te zetten en kandidaten voor de godentafel bijeen te brengen. Ook daar werkten priesters en soldaten hand in hand.

Een keizer die zoveel verschillende volkeren onderdrukte, had terreur nodig. De militaire raids waren dus een onderdeel van het bestuursapparaat. Wie weigerde belastingen te betalen, werd geofferd. Tegen het einde van hun macht bereikten de Azteken een toppunt van gruwel en offers. Ze voerden zogenaamde ‘bloemenoorlogen’, militair nutteloos, religieus uitermate belangrijk: de goden hadden harten nodig. Omdat de mysterieuze tekenen – een komeet, branden, periodes van droogte ondanks de offers – de keizer en de priesters tot wanhoop dreven? Daarop wordt nu een antwoord gezocht.

Maar gemakkelijk zal het niet zijn. Er is veel vernield, kapotgeslagen en verbrand. Keizer Montezuma leeft door als een synoniem van diarree.

Maar in de bodem van Mexico-stad liggen nog de grondvesten, letterlijk, van een stad waarover soldaat Bernal Diaz schreef: ‘We marcheerden als in een droom door die pracht.’ Een eeuw later bleef maar tien procent van de bevolking over: slavenarbeid, pokken, pest en uitbuiting hadden een ware genocide aangericht. De goden moeten tevreden zijn geweest.

Copyright Knack/Der Spiegel

DE AZTEKEN WArEN GEEN NOBELE WILDEN.

heel midden-amerika kende dodenoffers.

godsdiensten zijn gegrondvest op dodenmalen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content