De sector bijzondere jeugdzorg probeert jongeren in nesten voort te helpen, maar is zelf aan depannage toe. Een ad-hoccommissie van het Vlaams parlement maakte een analyse van de knelpunten.

Bij haar bevraging van de sector botste de ad-hoccommissie bijzondere jeugdzorg van het Vlaams parlement op overgesolliciteerde sociale werkers en magistraten die niet meer weten waar jongeren nog onder te brengen. Maar er zijn meer pijnpunten in deze sector die met een budget van ruim 7 miljard frank duizenden jeugdigen in nesten wil voorthelpen. Een gesprek met commissievoorzitster Trees Merckx-Van Goey (CVP), verslaggeefsters Kathy Lindekens (SP) en Patricia Ceysens (VLD), en commissie-expert Eric Berx.

Wat was de aanleiding om bijzondere jeugdbijstand onder de loep te nemen?

Trees Merckx-Van Goey: In de commissie-welzijn en tijdens het armoededebat klonken fundamentele vragen over de zin van residentiële plaatsingen. Enerzijds vertelden vertegenwoordigers van de armoedebeweging: “De bijzondere jeugdzorg pakt onze kinderen af. Die residentiële instellingen moeten dicht. Help ons de problemen thuis op te lossen.” Anderzijds stelden jeugdmagistraten dat we meer residentiële plaatsen nodig hebben om jongeren in chaotische levensomstandigheden een rustpauze te bieden en klaagden ze dat het moeilijk was vrije plaatsen te vinden. Met veelal dezelfde leden als in de commissie-welzijn besloten we de sector te bestuderen.

Het rapport- Cornelis over een jeugdsanctierecht en de maatschappelijke roep om een effectieve respons op jeugdcriminaliteit versterkten dit voornemen. We hebben de bekommernissen, knelpunten en suggesties van de sector in kaart gebracht via plaatselijke bezoeken, een enquête, hoorzittingen en rondetafels in het Vlaams parlement. We hebben ook aanpalende sectoren bevraagd, zoals de geestelijke gezondheidszorg, Kind en Gezin, de jeugdpsychiatrie, gehandicaptenzorg, onderwijs, algemeen welzijnswerk en de vierdewereldbeweging. Onze voorlopige conclusies en suggesties willen we eerst terugkoppelen naar de verschillende sectoren om daarna het debat over de toekomst van bijzondere jeugdzorg in het plenair halfrond te brengen.

Wat zijn de prangendste bekommernissen van de bijzondere jeugdbijstand?

Merckx: Het trof me dat de veldwerkers zelf met vragen zitten over de legitimiteit van bijzondere jeugdbijstand. Wat is hun taak en plaats in het breder maatschappelijk raderwerk? Diverse actoren zeiden dat ze graag netwerken willen vormen met aanpalende sectoren. Verder wordt het onderscheid in parcours dat nu gemaakt wordt tussen een jongere in een “problematische opvoedingssituatie” en een jongere die een “als misdaad omschreven feit” gepleegd heeft, vaak als arbitrair ervaren. In de realiteit vertonen beide groepen immers een soortgelijke achtergrondproblematiek en belanden ze in dezelfde instellingen. Hoort een kind dat wegloopt van huis omwille van problemen en onderweg iets steelt, thuis in deze of gene categorie?

Patricia Ceysens: Vaak spelen financiële discriminaties een rol bij het zoeken naar een oplossing. Een voorbeeld. Als een jongere in een instelling terechtkomt, behouden de ouders de kinderbijslag. Als hun kind in een pleeggezin belandt, raken ze die kwijt. Waar is de logica?

Kathy Lindekens: Toeval speelt een grote rol bij waar een kind terechtkomt. Een kind in een problematische opvoedingssituatie kan in een instelling van de bijzondere jeugdzorg belanden, maar ook in de gehandicaptensector, of kan thuisbegeleiding krijgen. De best mogelijke hulp is te vaak niet het criterium. Hulpverleners constateren dat ze elkaars werk soms overlappen, maar dat er evengoed blinde vlekken in het aanbod zijn. Bijvoorbeeld, waar kunnen migrantenmeisjes terecht die wegens culturele conflicten met hun ouders in de problemen geraken? Het aanbod is te weinig doelgroepspecifiek.

Ook op de verwijzingsstructuur klinkt kritiek.

Eric Berx: Dat veel verwijzingen toevallig zijn, heeft te maken met wachtlijsten en gebrek aan aanbod. Het gebrek aan doorzichtigheid van waar iemand terechtkomt, maakt dat jongeren zelf en hun ouders geen controle meer hebben op hun eigen hulpvraag. Een gebrek aan coördinatie tussen verschillende instanties leidt er bovendien nogal eens toe dat de hete aardappel wordt doorgeschoven. Voor een goed functionerende hulpverlening is afstemming tussen verschillende departementen op Vlaams en op federaal niveau belangrijk: kunnen we de onderlinge missies, doelgroepen, toeleidingskanalen, procedures, screeningsmethodieken en programmatie beter op elkaar aansluiten?

Om deze knelpunten te remediëren zou er in enkele regio’s geëxperimenteerd worden met samenwerkingsplatforms. Naast vertegenwoordigers uit de bijzondere jeugdbijstand zouden hierin best mensen zetelen uit aanpalende diensten, bijvoorbeeld Kind en Gezin, welzijnswerk, jeugdpsychiatrie, geestelijke gezondheidszorg en ook de OCMW’s.

In jullie enquête is er veel kritiek op de hulpverleningscarrousel die via de comités bijzondere jeugdzorg loopt. Zijn er alternatieven?

Berx: De comités zijn in 1965 opgericht om vrijwillige hulpverlening te promoten en kinderen en jongeren zo lang mogelijk uit de gerechtelijke sfeer te houden. Het gerecht zou zich dan nog enkel bezighouden met delictplegers en met situaties waarin vrijwillige hulpverlening niet baat. Maar de noodzaak aan protectie van kinderen en jongeren overstijgt die opdeling tussen “vrijwillig” en “gedwongen”. Er zijn situaties die hulpverlening nodig maken, ook al is er geen officiële hulpvraag. Denk maar aan mishandeling of zware verwaarlozing. Een ruim aanbod in de vrijwillige hulpverlening is belangrijk. Maar maatschappelijk gezien is er ook nood om te interveniëren in situaties waarvoor de huidige verwijzings- en beslissingsstructuur te log werkt, onduidelijk is voor de ouders, en kinderen onvoldoende helpt en beschermt.

Merckx: De huidige wetgeving volstaat niet. De leden van de comités stellen zelf hun onmacht vast. Werken aan vrijwillige oplossingen lukt niet altijd. De problemen waarmee ze geconfronteerd worden, vragen soms om een multidisciplinaire screening.

Veronderstelt een overlegplatform niet dat de regels van de verschillende diensten soepeler kunnen worden aangepast?

Ceysens: Je zou een vrijzone moeten creëren waarin abstractie gemaakt wordt van een aantal regels en een regionale samenwerking kans op slagen heeft. Naast regionaal overleg denken wij ook aan een persoonlijke trajectbegeleider voor de jongere, iemand die de jeugdige niet loslaat tijdens de verschillende etappes van hulpverlening.

Merckx: De situatie moet meer bekeken worden vanuit de jongere zelf, en met het oogmerk om hem of haar uit de sector bijzondere jeugdbijstand te krijgen. Aanbod en regels zijn te zeer afgestemd op de noden van de dienstverleners. Diensten snijden soms in hun eigen vlees door bijvoorbeeld nazorg te bieden of aan gezinsbegeleiding te doen terwijl ze daar via hun werkingskosten voor bestraft worden.

Lindekens: Een betere coördinatie tussen de diensten zou ook vermijden dat de jongere telkens opnieuw hetzelfde pijnlijke verhaal moet vertellen aan onbekende mensen.

Belanden jongeren die een “als misdrijf omschreven feit” pleegden, terecht in het justitiële circuit?

Merckx: Het lijkt me belangrijk de jongere te confronteren met zijn normoverschrijding, maar zo’n reactie staat niet haaks op een hulpaanbod. De huidige maatschappelijke respons op jeugddelicten is er te vaak een van machteloosheid: maanden gaan voorbij tussen de vaststelling van de feiten en de afhandeling. In die maanden blijft de hulpvraag van de jongere te dikwijls onbeantwoord. Je kan als gemeenschap toch niet de ogen dichtdoen en in de tussentijd niets doen met die jongere?

Lindekens: Jongeren in een problematische opvoedingssituatie en jongeren die een delict gepleegd hebben, komen nu in dezelfde gesloten gemeenschapsinstellingen terecht. Ze komen er vaak nog erger uit dan ze erin gaan. Er is bijvoorbeeld geen continuïteit op vlak van scholing. Na hun verblijf in de instelling kunnen ze moeilijk de terugkoppeling naar school maken.

Hoe moet een jongere van meet af aan naar de juiste diensten geleid worden?

Lindekens: Een goede diagnosestelling van de problemen is veel waard. De screening moet verbeteren.

Ceysens: Er is een grotere terugkoppeling van de probleemsituatie naar de ouders nodig. Als jurist zie ik hoe verlaten jongeren er soms bij zitten in de jeugdrechtbank. De advocaat ontmoet die jongere daar wellicht voor de eerste keer en heeft nog een paar minuten tijd om het dossier door te nemen voor zijn cliënt voor de rechter moet komen. Het geeft een hallucinant beeld van hoe geïsoleerd sommige jongeren zijn.

Opvoeden is niet meer evident in onze samenleving en problematische opvoedingssituaties zijn zeker niet beperkt tot een bepaald milieu. Er moet meer opvoedingsondersteuning aangeboden worden aan brede lagen van de bevolking.

Merckx: De tendens om het thuismilieu mee te betrekken bij het zoeken naar oplossingen is hoopvol. In de evolutie van de voorzieningen zijn de ambulante hulpverlening en thuisbegeleiding in opmars. Instellingen zullen nodig blijven, maar ook in hun aanpak valt beweging vast te stellen. Sommige mensen van in de vijftig hebben het nog meegemaakt dat ze hun kind aan de poort van een instelling moesten afgeven en niet eens mochten zien hoe het er binnen toeging. Nu zijn er instellingen waar de ouders het kind ’s avonds in bed kunnen steken. Er is een trend om vrijwillig aanvaarde hulpverlening te laten primeren op gedwongen hulpverlening en ambulante op residentiële.

Hoe bijzonder moet de bijzondere jeugdbijstand zijn?

Lindekens: Kunnen jongeren wel ergens terecht voor hun problemen bijzonder worden? Om de toevloed naar de bijzondere jeugdbijstand te minimaliseren, moet er een preventiebeleid uitgebouwd worden met verschillende actoren binnen jeugdwelzijn: cultuur, sport, vrije tijd en onderwijs zijn daarin belangrijke pijlers, maar ze zijn niet op elkaar afgestemd. Wij pleiten voor een Vlaamse preventiecel voor jeugdwelzijn die de verschillende sectoren overstijgt. Het is problematisch dat er geen duidelijk Vlaams welzijnspreventiebeleid is.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content